Rolnr. 349706 CU EXPL04-2678
Datum 2 februari 2005
RECHTBANK UTRECHT
SECTORKANTON, LOCATIE
UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen:
Dexia,
eisende partij
gemachtigde: mr. H. Post, advocaat te
Helmond,
rolgemachtigde: GGN gerechtsdeurwaarders te Utrecht,
tegen:
[X]
wonende te [woonplaats],
verder ook te
noemen: [X],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla, advocaat te
Nieuwegein.
Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen
naar het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht
van deze rechtbank van 14 april 2004 (rolnummer 169149/ HA ZA 03-2167), waarbij
de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter.
Vervolgens heeft Dexia gerepliceerd en heeft [X]
gedupliceerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
1. Tussen partijen staan de volgende feiten
vast.
a. Dexia is de rechts opvolgster onder algemene
titel van de Bank Labouchere N.V.te Amsterdam, tevens handelende onder de naam
Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.,welke vennootschappen
hierna alle worden aangeduid als Dexia.
b. Op 4 februari 2000 heeft [X] met Dexia een
overeenkomst gesloten onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de
overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X] van
Dexia een door haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag
van € 19.588,14 least voor een leasesom van € 23.698,26. Deze leasesom is
opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 4.110,12 aan
rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van
toepassing.
c. [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde
leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
gedurende de looptijd van de
overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van €
114,17 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
€ 45,38 op of omstreeks de
35e maand;
€ 19.542,76 aan het einde van de overeenkomst, volgens de
overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen!
effecten (in de overeenkomst ook "waarden" genoemd).
d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra
lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze
lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease
verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar
van de waarden geworden."
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van
de overeenkomst een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst
van de verkoop van de aandelen € 10.951,38 bedraagt en dat [X] een bedrag van €
8.750,93 aan haar dient te voldoen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad, [X] veroordeelt om aan haar te betalen €10.072,95,
bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 8.750,93,
contractuele rente ad 0,96%per maand hierover vanaf 3 februari 2003 tot en met
29 augustus 2003 van € 533,05 alsmede buitengerechtelijke incassokosten van €
788,97, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over
de hoofdsom vanaf 30 augustus 2003 en de proceskosten.
3. [X] voert verweer tegen de vordering van Dexia
en concludeert tot afwijzing daarvan. [X] heeft tevens verzocht om aanhouding
van deze procedure totdat in de procedures van de Stichting Leaseverlies en de
Stichting Eegalease vonnissen worden gewezen die kracht van gewijsde
hebben.
4. Bij conclusie van repliek heeft Dexia haar
vordering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien het beroep van
[X] op de vernietiging van de overeenkomst wordt gehonoreerd, met een beroep op
artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW)veroordeling van [X] vordert tot betaling
van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de
aankoopwaarde van de
effecten verminderd met de waarde van de effecten op de datum van vernietiging
of ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde op het moment van
verkoop.
5. Het meest verstrekkende verweer van [X] luidt
dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is wegens strijd met de Wet op
het Consumentenkrediet (WCK).
6. De kredietsom bedraagt in het onderhavige
geval € 19.588,14 en blijft daarmee onder de in artikel 3 lid 1WCK genoemde
limiet.
7. In de WCK wordt onder krediettransactie
verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de
strekking dat:
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom
ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer
betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),
- door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende zaak wordt verschaft
of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend. en
de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef
en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet
centraal het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van
consumentenlaediet te omvatten. Daarbij is uitgangspunt dat een feitelijke
omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen waaruit een
krediettransactie kan bestaan.
8. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich
hierdoor dat Dexia als aanbieder van de aandelen aan [X] ter financiering van
die aandelen een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [X] periodiek
rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan het einde van de looptijd diende
terug te betalen.
Voor de vraag of de WCKvan toepassing is op een
overeenkomst met deze kenmerken is allereerst van belang of de overeenkomst
geacht moet worden een relevante vorm van consumentenkrediet te zijn, met andere
woorden of het hier gaat om een transactie waarvoor de wet beoogt de consument
bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is.
Als gevolg van de marktstrategie van de aanbieders, waaronder Dexia, is de
effectenleaseconstructie door (potentiële) afnemers in toenemende mate opgevat
als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid om een graantje mee te pikken
van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is door de aanbieders de nadruk
gelegd op het reeds profiteren, met andere woorden consumeren, van het genot
verbonden aan de aandelen die met geleend geld zijn, respectievelijk nog zullen
worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedragen.
Aldus is naar het
oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een krediettransactie
als waarop de wet ziet.
9. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de
bewoordingen van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken
dat de wetgever effectenlease constructies als de onderhavige expliciet onder de
werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond dient de
vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel dient te ondervinden van de
vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar haar strekking valt
onder de reikwijdte van de WCK,met andere woorden of de rechtszekerheid toelaat
dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande voormelde
vaststelling, uitstrekt tot de effectenlease constructie.
10. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia
een complex financieel product aangeboden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot
dan toe niet waren voorzien. Zoals hiervoor is vastgesteld is dat product naar
zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de WCK. Concreet is nu de vraag
of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwerkelijk ter beschikking
stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende zaken, de
zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlease
constructie voorbij zou gaan.
Dat is niet het geval. Wie nieuwe
(maatschappelijke, financiële, technologische of andere) ontwikkelingen
introduceert heeft er rekening mee te houden dat het recht daarmee, zoveel als
mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden. De WCKbiedt die
mogelijkheid.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassingsbereik
van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.
Voorts beoogt
de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van
consumentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een
feitelijke omschrijving geeft van de verschillende elementen waaruit een
krediettransactie kan bestaan, omdat bij een meer formeel-juridische benadering
het gevaar bestaat van ontduiking van de wet via juridische constructies die de
economische werkelijkheid maskeren.
De conclusie moet zijn dat de wet beoogt
ook een niet eerder "bedachte" vorm van consumentenkrediet als effectenlease
onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de betreffende transactie naar
zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de
achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenlease product,
rekening behoren te houden.
11. Daar komt bij dat de effectenlease
constructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de
definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 871102/EEG, PB12.2.1987,
L42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht
bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht
om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel
als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te
interpreteren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft
Dexia niet verrast te zijn.
12. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder
daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.
Ambtshalve is de
kantonlechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige
overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK
beschikte.
Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW)mee
dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De
overeenkomst tussen partijen is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9
WCK niet uitsluitend ziet op de bescherming van een van de partijen bij de
overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook
strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende
markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede beoogt consumenten te
beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig optreden is er geen reden
om te veronderstellen dat de uitzondering van artikel 3:40 lid 3 BW (de
wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daarmee strijdige
rechtshandelingen aan te tasten) van toepassing is.
13. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn
heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte
prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst
over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden
terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide
partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten
tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de
aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te
vorderen heeft van [X], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter
beschikking gestelde geldbedrag. Voorts dient Dexia de door [X] betaalde rente
als onverschuldigd aan [X] terug te betalen.
14. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op
grond van overwegingen waaromtrent partijen in deze zaak niet hebben
gedebatteerd, ligt het voor de hand hen in de gelegenheid te stellen zich
hierover uit te laten. In het onderhavige geval wordt daarvan afgezien omdat de
stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang bij heeft, de
kantonrechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclusie
voorstaan, worden verworpen.
15. Met betrekking tot de gevolgen van de
nietigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Vast staat dat [X] geld in
aandelen heeft willen steken en dus heeft geweten, althans heeft behoren te
weten, dat daaraan het risico van waardedaling is verbonden.
Nu dat risico
zich heeft gerealiseerd is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele
van Dexia teniet wordt gedaan. Aannemelijk is immers dat de nietigheid van de
overeenkomst in rechte alleen aan de orde is gekomen doordat de aandelen sterk
in
waarde zijn gedaald. De waardedaling dient dan ook voor een deel voor
rekening van [X] te blijven, doch niet verder dan voor het deel waarvan
aannemelijk is dat hij het risico heeft kunnen overzien, in deze gelijk te
stellen aan het bedrag van de betaalde maandtermijnen aan rente.
16. Hetgeen partijen verder over en weer hebben
gesteld, ook in verband met het verzoek om aanhouding, kan niet tot een ander
oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking meer.
17. Uit het voorgaande volgt dat de vordering
moet worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de kosten van het geding.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding,
tot heden begroot op € 540,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L. Keijzer,
kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar
uitgesproken op 2 februari 2005.