Zaaknummer: 519067.04
 
Uitspraak: 10 februari 2005
 
RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
 

Vonnis in de zaak van:
 
De naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERlAND N. V., gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde Maas-Delta Deurwaarders te Schiedam,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
mr. R. van Noord te Ridderkerk.
Partijen worden hierna aangeduid als "Dexia" respectievelijk "[X]".
 
1. De processtukken
 
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken: -exploot van dagvaarding d.d. 1 december 2003, met producties;
 
-conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
-conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
-conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties;
-conclusie van dupliek in reconventie, met producties.
 
2. Enkele vaststaande feiten
 
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet genoegzaam gemotiveerd weersproken, gelet ook op in het geding gebrachte stukken voor zover niet betwist, het volgende vast:
 
2.1 Legio Lease, de rechtsvoorgangster van Dexia, -hierna zonder onderscheid aan de duiden als: Dexia -en [X] hebben op 7 juni 1999 een "WinstVerDriedubbelaar" lease-overeenkomst met nummer 74...... gesloten. Dexia verplichtte zich daarbij tot het drie jaar achtereen voor rekening van [X] aankopen van telkens een pakket aandelen ABN AMRO, Ahold en ING, telkens van ieder aandeel 36 stuks, tegen een totale bij de overeenkomst bepaalde prijs van € 3.892,32 per aankoop, waarbij [X] het totale aankoopbedrag ad € 11.676,96 schuldig bleef.

Voor het recht en de plicht om de tweede en derde aankoop van dezelfde fondsen tegen een koers gelijk aan de koers waartegen de eerste tranche werd aangeschaft, was [X] aan Dexia een premie verschuldigd, gelijk aan (tenminste) het bruto-dividend dat tijdens de loop van de overeenkomst op de aandelen beschikbaar werd gesteld.
Overeengekomen werd voorts dat [X] aan Legio Lease aan rente over het door hem van Legio Lease geleende bedrag zou betalen een bedrag van in totaal € 2.450,05, zodat het totale bedrag van de leasesom bedroeg € 14.127,01. Dit bedrag is berekend op basis van een rente van 0,96% per maand.
De lease overeenkomst werd aangegaan voor een periode van 36 maanden. [X] verplichtte zich om gedurende 36 maanden maandelijks in verband met de door hem gesloten lening een bedrag ad f 149,98,- (€ 68,06) aan Legio Lease te voldoen, en daarnaast op of omstreeks de 35e maand een bedrag ad f 100,-. Het maandelijks te betalen bedrag bestond vrijwel geheel uit de over de hoofdsom verschuldigde rente. Het bij afloop van de 36 maanden resterende bedrag van € 11.631,58 zou verrekend worden met de verkoopopbrengst van de voor [X] gekochte aandelen.
[X] was gerechtigd om de lease-overeenkomst na afloop van de overeengekomen termijn van drie jaar met nogmaals 36 maanden te verlengen, op conditie dat door [X] zou worden voortgegaan met betaling van de overeengekomen maandtermijnen.
Partijen kwamen voorts overeen dat zodra [X] aan Dexia had betaald wat hij krachtens de lease-overeenkomst verschuldigd was of zou worden, automatisch en van rechtswege eigenaar van de aandelen zou worden.
Op de overeenkomst zijn van toepassing verklaard de Bijzondere voorwaarden Effecten Lease.
Daarin is onder meer bepaald dat de eigendom van de aandelen op lessee
([X] ) overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen heeft voldaan, en voorts dat, teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, de in de overeenkomst bedoelde waarden voorwaardelijk aan lessee worden overgedragen, doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Dexia ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, waarbij tot de algehele nakoming van de verplichtingen door lessee Dexia eigenaar blijft van de waarden en lessee niet over de waarden kan beschikken.
 
2.2. Na afloop van de termijn van drie jaar zijn de voor rekening van [X] aangekochte aandelen verkocht.
De opbrengst bedroeg minder dan het aankoop bedrag, namelijk € 10.494,36.
Per saldo dient [X] na verrekening van deze opbrengst met haar schuld aan Dexia en na betaling door [X] aan Dexia van een bedrag ad € 300,50,- nog € 1.571,03 aan Dexia te voldoen, in welk bedrag is begrepen € 323,68 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 229,13 aan rente, berekend over de periode van 4 juni 2002 tot en met 2 april 2003.
 
2.3 [X] is op 4 december 1977 te Nigeria geboren. Hij verblijft sedert 1993 te Nederland, en volgde ten tijde van het afsluiten van de ten processe bedoelde overeenkomst een opleiding aan de MTS. Voor zijn inkomen was hij afhankelijk van een studietoelage (studiefmanciering) die gedeeltelijk een lening betrof. In februari 2004 was hij student Informatica aan de Hogeschool Rotterdam. Hij ontvangt nog steeds een studie toelage, welke in februari 2004 bedroeg € 696,82 per maand, waarvan € 245,05 een lening betreft.
[X] heeft op de een of andere manier de beschikking gekregen over een door Legio Lease verspreide folder. Hij heeft op die folder gereageerd, en heeft toen een aanmeldingsformulier toegezonden gekregen. Na invulling en retournering daarvan onving hij van Legio Lease het lease-contract met de bijzondere voorwaarden, een begeleidende brief, een fiscale opinie van een belasting- adviseur en een rekenvoorbeeld. Hij heeft voorts de beschikking gehad over een brochure, waarnaar in het aanmeldingsformulier en het rekenvoorbeeld wordt verwezen.
 
3. De vorderingen van Dexia in conventie en de grondslag daarvan
 
3.1 Na aanvulling van de eis bij repliek vordert Dexia dat [X] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld wordt tot betaling aan Dexia van de som van € 1.571,03, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 1.318,72 vanaf 3 april 2003, en voorts, onder de voorwaarde dat de conventionele vordering wordt afgewezen en het beroep gedaan door lyase op vernietiging van de overeenkomst dan wel ontbinding van de overeenkomst slaagt, dat [X] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in de overeenkomst genoemde aandelen minus de waarde van die aandelen op de datum van (gehele of gedeeltelijke) vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomst, althans de waarde van deze aandelen ten tijde van de verkoop daarvan,
alles met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
 
3.2 Dexia heeft daaraan behalve vorenstaande vaststaande feiten ten grondslag gelegd:
dat [X] op grond van de met [X] gesloten lease-overeenkomst nog gehouden is het onder 2.2 genoemde bedrag te voldoen;
dat Dexia daarnaast krachtens die overeenkomst aanspraak kan maken op betaling door [X] van de overeengekomen rente ad 0,96% per maand, en
dat [X] gehouden is aan Dexia de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten, berekend op € 323,68 te voldoen.
 
3.3 Aan haar voorwaardelijke vordering heeft Dexia ten grondslag gelegd dat de door [X] ingestelde vordering tot vernietiging althans ontbinding van de overeenkomst niet los kan worden gezien van de koersdalingen die de beurzen sedert medio 2000 hebben doorgemaakt, en dat Dexia daarom op grond van artikel 6:278 BW aanspraak kan maken op een bijbetaling ter opheffing van het waardeverschil tussen de over en weer overeengekomen prestaties.
 
4. Het verweer in conventie, de eis in reconventie en de grondslag daarvan
 
4.1 De conclusie van [X] in conventie strekt tot afwijzing van de vorderingen van Dexia, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
 
4.2 In reconventie vordert [X] dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de proceskosten, 
1. a. primair
 
de tussen [X] en Dexia bestaande, door Dexia aan haar vorderingen ten grondslag gelegde overeenkomst wordt vernietigd;
 
b. subsidiair
 
diezelfde overeenkomst wordt ontbonden,
 
2. Dexia wordt veroordeeld tot betaling aan [X] van hetgeen deze aan Dexia in verband met de overeenkomst heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid;
 
3. Dexia wordt veroordeeld in de kosten van het geding, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
 
4.3 [X] heeft in dat verband het volgende aangevoerd, verkort en zakelijk
weergegeven:
a. De door hem met Dexia gesloten overeenkomst is totstandgekomen onder invloed van dwaling, en bij een juiste voorstelling van zaken zou hij de overeenkomst niet hebben afgesloten, reden waarom hij zich beroept op de nietigheid van de overeenkomst op grond van dwaling.
b. Dexia heeft hem misleid door gebruik te maken van misleidende reclame. Dexia heeft aldus jegens hem onrechtmatig gehandeld.
c. Bij het aangaan van de overeenkomst is Dexia toerekenbaar tekortgeschoten in de zorgplicht die Dexia jegens [X] heeft.
In het bijzonder geldt dat Dexia heeft gehandeld in strijd met de normen van de gedragsregels die zijn vastgelegd in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: Nadere Regeling 1999). Dexia heeft voorts gehandeld in strijd met de normen zoals deze zijn vastgelegd in de Algemene Bankvoorwaarden. In het bijzonder heeft Dexia:
-gehandeld in strijd met haar algemene zorgplicht jegens haar klanten, en meer precies met artikel 33 Nadere Regeling 1999 juncto artikel 7.5 van de bijlage bij dat artikel, door haar mededelingsplicht niet na te komen, en [X] niet te waarschuwen voor de specifieke risico's van het product en de omvang van de mogelijke verliezen
-gehandeld in strijd met de op haar krachtens artikel 28 en artikel 28 lid 1 Nadere Regeling 1999 rustende informatieplicht, het zogenaamd uknow-your- customer"-beginsel;
-niet voldaan aan de krachtens artikel 28 de leden 3 en 4 Nadere Regeling 1999 op haar rustende saldibewakingsplicht;
-onzorgvuldig gehandeld door na te laten een mechanisme in te bouwen waardoor eventuele verliezen zouden worden beperkt;
-in strijd met haar verplichtingen ex de artikelen 34 tot en met 37 Nadere Regeling 1999 slechts éénmaal per jaar een positieoverzicht aangeboden;
-in strijd met artikel 33 lid 1 sub g [X] bij het sluiten van de overeenkomst
niet gemformeerd over de mogelijkheid en de daaraan verbonden voorwaarden om de effectenovereenkomst af te kopen.
d. Dexia dient [X] de schade te vergoeden die door deze als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Dexia is geleden. Die schade bestaat uit al hetgeen door [X] aan Dexia is betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
 
e. Subsidiair geldt dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door [X] te misleiden en haar zorgplicht jegens [X] niet na te komen. Ook op die grond is Dexia gehouden de door [X] geleden schade te vergoeden.
 
4.4 Dexia heeft het verweer respectievelijk de eis van [X] bestreden.

5. De beoordeling van het geschil

in conventie en in reconventie
 
5.1 Door [X] is afgezien van het voorgaande ook nog gesteld dat de door hem met Dexia gesloten overeenkomst aangemerkt moet worden als een overeenkomst van huurkoop als bedoeld in artike17A:1576h BW.
Dexia heeft die stelling bestreden.
In het midden kan blijven wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft, nu het antwoord op de vraag of wel of niet sprake is van een huurkoopovereenkomst als hiervoor bedoeld, niet van invloed is op de in deze zaak te nemen beslissingen. [X] in het bijzonder heeft aan die stelling geen enkele voor de onderhavige zaak relevant verweer verbonden.
 
Dwaling?
 
5.2 Aan zijn stelling dat hij heeft gedwaald legt [X] ten grondslag dat hij ten onrechte niet of niet voldoende is ingelicht over de risico's van het product. Zou hij bij het aangaan van de overeenkomst hebben geweten dat het risico bestond dat hij een restschuld zou overhouden aan het einde van de looptijd, dan had hij de overeenkomst niet gesloten.
 
5.3 Lezing van de door [X] bedoelde stukken, laat geen andere conclusie toe dan dat de lezer van die stukken heeft moeten begrijpen:
a. dat hetgeen door [X] tijdens de overeenkomst werd betaald, niet een spaarsom betrof, doch rente, en dat dus sprake was van een geldlening en niet van een spaarplan;
b. dat voorwaarde voor een goede afloop was dat de koersen van de waarden waarin werd belegd zouden blijven stijgen, en dat bij een (vrijwel)
gelijkblijvende of zelfs dalende koers het risico bestond dat na afloop van de drie jaar zou moeten worden terugbetaald.
Zo vermeldt de door [X] overgelegde folder (brochure), naast de het product wervend aanprijzende teksten, ook dat de "inleg volledig bestaat uit rente", dat het "maandbedrag geheel bestaat uit 0.96% rente", "De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst", "Zou de verkoop van de aandelen onverhoopt minder opbrengen dan de aankoopprijs, dan zou u het verschil moeten bijbetalen" en "u hoeft uw aandelen dan niet met verlies te verkopen want u krijgt van ons de garantie dat u uw overeenkomst altijd kunt verlengen in afwachting van betere tijden".
Aan het slot van de brochure wordt een en ander nog eens in een omlijnd kader uitdrukkelijk herhaald (Beleggen brengt risico's met zich mee, dat geldt ook voor de WinstVerDriedubbelaar. Het risico van een lager dan gemiddeld rendement is voor u. De eindopbrengst kan meer afwijken van de in de voorbeelden gehanteerde bedragen. etc). In het bijgevoegde rekenvoorbeeld wordt ook als voorbeeld opgenomen de situatie die zal ontstaan indien de koersen van de waarden met 2% zouden dalen. Uit dat voorbeeld blijkt dat dan een negatieve stand zal ontstaan van € 1.513,47. Ook in de folder met "Vragen & Antwoorden" worden soortgelijke waarschuwingen gegeven.
 
5.4 [X] heeft daarom op basis van deze, aan hem voorafgaande aan het ondertekenen van de overeenkomst bekende stukken, kunnen begrijpen dat de overeenkomst voor hem ook negatieve gevolgen zou kunnen hebben.
Het beroep op dwaling faalt op die grond. De reconventionele vordering tot vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling zal daarom ook worden
afgewezen.
 
Misleidende reclame?
 
5.5 Aan zijn stelling dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van misleidende reclame, heeft [X] ten grondslag gelegd, verkort en zakelijk weergegeven, dat Dexia in haar reclame-uitingen eenzijdig de nadruk heeft gelegd op de met het aangeboden product verbonden winstkansen, in die zin dat wordt gegarandeerd dat de deelnemers het voorgespiegelde "driedubbele" resultaat krijgen uitgekeerd, waarbij de risico's worden verzwegen dan wel versluierd; voorts dat niet is gewezen op het risico van het niet tussentijds kunnen wijzigen van de overeenkomst, met als gevolg dat bij dalende koersen het verlies onvermijdelijk wordt, dat wordt gesuggereerd dat de deelnemer geen kosten betaalt en daardoor, ondanks de wat hogere rente, beter uit is dan de "doe-het-zelver", dat de verlengingsgarantie misleidend is in die zin dat niet wordt vermeld dat de deelnemer dan wel de maandtermijnen schuldig blijft en dat in dat geval het risico op verlies blijft bestaan.
 
5.6 Dexia heeft een en ander bestreden.
 
5.7 Bij de beantwoording van de vraag of de door Dexia verspreide reclame- uitingen ten opzichte van [X] misleidend waren dient uitgegaan te worden van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde,
omzichtige en oplettende consument ( Hof van Justitie EG, 16 juli 1998 NJ 2000,374; Rechtbank Amsterdam 7 juli 2004 NJF 2004,411).
Daarbij zij aangetekend dat de overdrijving, in de reclame aanwezig, over het algemeen eerst dan als misleidend in de zin van artikel 6:194 BW moet worden aangemerkt, wanneer de eventueel nadelige eigenschappen of aspecten van het aangeprijsde product worden verzwegen op zodanige wijze dat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat de hiervoor bedoelde consument niet tot deelname aan het door Dexia gepropageerde product zou hebben besloten als hij van die nadelige aspecten wel kennis zou hebben gehad.
In dit geval moet de vraag of sprake was van misleiding voorts beoordeeld worden aan de hand van de tekst van alle stukken die door Dexia voorafgaande aan het afsluiten van het contract aan [X] zijn toegezonden. Aangenomen moet immers worden dat Dexia heeft beoogd, en [X] ook heeft kunnen begrijpen, dat al deze stukken, gelezen in onderling verband en samenhang, van belang waren voor de beoordeling van het door Dexia aangeboden product en de door [X] te nemen beslissing, of hij wel of niet zou gaan deelnemen.
 
5.8 Tegen deze achtergrond moet worden geoordeeld dat Dexia zich jegens [X] niet schuldig heeft gemaakt aan misleiding.
Weliswaar is Dexia weinig terughoudend in de aanprijzing van de "Winstverdrie- dubbelaar", doch de onder 5.7 bedoelde consument heeft moeten begrijpen dat het driedubbele of enig positief resultaat niet werd gegarandeerd, nu op meerdere plaatsen in bedoelde stukken wordt aangegeven dat het resultaat afuankelijk was van de niet met zekerheid te voorspellen ontwikkeling van de koersen van de aandelen waarin zou worden belegd, en dat een negatief resultaat ook niet was uitgesloten, en voor risico van de consument zou komen. Bedoelde consument heeft ook moeten begrijpen dat hij zich verbond voor een periode die tenminste drie jaar bedroeg, en dat hij aldus niet de mogelijkheid had tussentijds uit te stappen.
De te betalen rente wordt met zoveel woorden genoemd, en van misleiding op dat punt is geen sprake. De mededeling dat de lessee goedkoper uit zou zijn dan een "doe-het-zelver" is in de context waarin die mededeling wordt gedaan over het algemeen niet onjuist, en [X] maakt daarnaast ook niet duidelijk dat die consument, met een vergelijkbare constructie, maar dan zelf uitgevoerd, goedkoper uit zou zijn geweest.
Ten slotte heeft de hiervoor bedoelde consument moeten begrijpen welke gevolgen verbonden zouden zijn aan een verlenging van de termijn waarvoor de aandelen werden geleasd. In het bijzonder moet het die consument duidelijk zijn geweest dat dan ook voortgegaan moest worden met betaling van de rente over het geleende bedrag, en dat bij verlenging van het contract het resultaat beter maar ook slechter kon worden.
 
5.9 Overigens wordt verwezen naar hetgeen onder 5.3 is opgemerkt. Bij lezing van de aan hem toegezonden stukken moet [X] redelijkerwijs hebben kunnen begrijpen welke verplichtingen hij bij ondertekening van het contract aanging, en wat de gevolgen van het contract zouden zijn.
De door Dexia aan [X] toegezonden stukken bevatten alle gegevens van het door hem af te sluiten contract. De juichende en wervende toon van de stukken vindt (net) voldoende compensatie in de ook in de stukken, duidelijk vervatte, en meerdere malen herhaalde waarschuwing, dat het contract ook een minder goede afloop kon hebben en dat de risico's daarvan voor rekening van [X]
waren.
 
Niet naleving zorgplicht
 
5.10 Voor zover [X] zich in dit verband beroept op een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Dexia, welke zou moeten leiden tot ontbinding van de door partijen gesloten overeenkomst, gaat dat beroep niet op, reeds daarom niet omdat uit hetgeen [X] stelt niet kan volgen dat Dexia bij het uitvoeren van de door partijen gesloten overeenkomst niet is nagekomen
hetgeen partijen zijn overeengekomen. Daarop stuiten ook af de argumenten
die [X] wat betreft de uitvoering van de overeenkomst ontleent aan de Nadere Regeling 99. Dat laat onverlet dat het niet naleven van die bepalingen onrechtmatig jegens [X] kan worden geoordeeld, waarover hierna nader.
 
5.11 Dexia heeft (overigens) omstandig betoogd dat en waarom de Nadere Regeling 1999 op de onderhavige overeenkomst/contractuele relatie niet van toepassing was of is.
 
5.12 De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 17 januari 2005, 2005-91.
 
5.13 Aangenomen moet worden dat Dexia in het onderhavige geval werkzaam is geweest als effecten bemiddelaar in de zin van artikel 1, onder b, 1e Wet toezicht effectenverkeer.
 
5.14 Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate de deelnemer gehouden was onderzoek te doen naar de omstandigheden van [X] en daarmede rekening diende te houden, dient het volgende te worden vooropgesteld. Doordat Dexia het aanbod heeft gedaan de effectenlease- overeenkomst te sluiten en [X] te kennen heeft gegeven te overwegen dat aanbod te aanvaarden, is tussen Dexia en [X] een rechtsverhouding ontstaan, die wordt beheerst door hetgeen uit de wet ( in ruime zin) en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit. Bij de beoordeling van de wijze waarop in deze rechtsverhouding Dexia diende rekening te houden met de belangen van [X] dient tot uitgangspunt te worden genomen dat een instelling als Dexia
-als bij uitstek professioneel en deskundig op dit terrein -jegens particuliere, niet professionele, cliënten tot een bijzondere zorgplicht is gehouden. Daarbij dient de effecteninstelling te handelen in het belang van zijn cliënt. De effecteninstelling dient in zo'n geval in het belang van haar cliënten informatie in te winnen, onder meer, omtrent hun fmanciële positie, hun ervaring met beleggingen en fmanciële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dat redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten, waarbij op Dexia de plicht rustte [X] op passende wijze gegevens te verschaffen die nodig zijn voor een adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en financiële instrumenten waarop die diensten betrekking hebben. Dergelijke verplichtingen hebben ook betrekking op overeenkomsten als waarvan in deze procedure sprake is.
Uit de bepalingen van de Nadere Regeling 99 volgt dat een effecteninstelling als Dexia, voordat zij een effectenlease-overeenkomst aangaat met een wederpartij die daartoe geld van haar leent, inlichtingen dient te vragen omtrent de financiële omstandigheden van deze wederpartij. Voorts dient de effecteninstelling zich ervan te vergewissen dat deze wederpartij inzicht heeft in het gevaar dat voor haar is verbonden aan een dergelijke overeenkomst. De effecteninstelling dient daarbij rekening te houden met de specifieke omstandigheden van haar wederpartij. Indien deze van dien aard zijn dat het naar algemene maatstaven onverantwoord voorkomt de overeenkomst aan te gaan, dan dient een effecteninstelling deze te ontraden.
 
5.15 In het onderhavige geval is niet gebleken dat Dexia, afgezien van wellicht een informatie in haar eigen belang naar het bestaan van andere geregistreerde schulden, bij [X] enige informatie als hiervoor bedoeld heeft ingewonnen en evenmin is gebleken dat Dexia op de hoogte was van de specifieke omstandigheden van [X]. Voorts is evenmin gebleken dat Dexia zich ervan heeft vergewist dat [X] zich bewust was van de aan het aangaan van de overeenkomst verbonden gevaren, zoals het beleggen met geleend geld, de in beginsel vaste looptijd van de overeenkomst, en de bijzondere risico's die daarin voor wat betreft het beleggen in aandelen zijn verscholen.
 
5.16 Zeker in aanmerking de persoonlijke omstandigheden waarin [X] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst verkeerde, had Dexia [X] in beginsel ervan dienen te weerhouden de overeenkomst aan te gaan. Dexia mocht er niet van uitgaan dat [X] in staat zou zijn de negatieve gevolgen van een negatieve afloop van de aandelenlease-overeenkomst te dragen.
In zoverre is Dexia tekortgeschoten in haar pre-contractuele zorgplicht jegens [X]. Dit tekortschieten moet aangemerkt worden als onrechtmatig jegens [X], en Dexia heeft de daardoor door [X] geleden schade te vergoeden.
 
5.17 De door [X] geleden schade is echter mede het gevolg van een omstandigheid die hem zelf kan worden toegerekend. Hij is immers de effectenlease-overeenkomst aangegaan, terwijl hij in ieder geval uit de hem toegezonden stukken had kunnen begrijpen dat de door hem te sluiten overeenkomst ook minder goed zou kunnen aflopen. Daarbij dient evenwel de kanttekening te worden gemaakt dat de aan [X] gezonden informatie weliswaar in formele zin waarschuwde voor een minder goede afloop, doch overigens werd gekenmerkt door een toonzetting van dien aard dat juist bij personen als [X], niet bekend met de beleggingswereld, de indruk kon ontstaan dat het risico van een minder goede afloop als het ware te verwaarlozen was.
 
5.18 Bij een verdeling van de schade over partijen wordt in aanmerking genomen dat [X], kennelijk in de hoop op winst, in ieder geval bereid is geweest gedurende de loop van de overeenkomst de overeengekomen rente te betalen. Er bestaat tegen deze achtergrond geen aanleiding om tot de door Dexia te vergoeden schade ook de door [X] betaalde rente te rekenen. Wel staat de niet-nakoming door Dexia in de weg aan het vorderen van het verschil tussen de opbrengst van de aandelen bij afloop van de overeenkomst en het bedrag waartegen de aandelen door Dexia zijn ingekocht. In zoverre dient Dexia voor de schade zelf op komen.
 
5.19 Voor het beroep dat Dexia heeft gedaan op toepassing van artikel 6:278 BW geldt dat dit beroep niet opgaat in de onderhavige situatie waarin [X] Dexia terecht verwijt dat deze is tekortgeschoten in de zorgplicht, als hiervoor nader aangeduid. De eis tot toepassing van artikel 6:278 BW zal daarom worden
afgewezen.
 
5.20 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt het navolgende:
De conventionele vorderingen van Dexia moeten worden afgewezen.
Door [X] waren bij afloop van de overeenkomst nog te voldoen twee rentetermijnen van € 68,06, is in totaal € 136,12. Door hem is inmiddels voldaan € 300,50.
[X] kan in reconventie mitsdien aanspraak maken op terugbetaling door Dexia van een bedrag van € 164,38.
 
5.21 De in conventie en in reconventie te nemen beslissingen rechtvaardigen dat de proceskosten worden gecompenseerd.
 
6. De beslissing
 
De kantonrechter, rechtdoende,
 
in conventie
 
wijst de vorderingen van Dexia af;
 
in reconventie
 
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te voldoen de somma van € 164,38 (zegge: éénhonderd vierenzestig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW
 
daarover vanaf de dag van het nemen van de re conventionele eis, 5 februari 2004, tot aan die der voldoening;
 
in conventie en in reconventie voorts
 
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij verder haar eigen kosten draagt.
 

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.F.L.M. van der Grinten, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.