RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Kanton - locatie Gouda
 
ep\Zaaknummer 431225 \ CV EXPL 04-2462
 

VONNIS in de zaak:
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., als rechtsopvolgster onder
algemene titel van Bank Labouchere N.V., eveneens h.o.d.n. Legio en op haar beurt
rechtsopvolgster van Legio Lease B. V.
,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij bij dagvaarding,
gemachtigde mr. H. Post,
rolgemachtigde W.C. van Westen-Biever Gerechtsdeurwaarders,
 
tegen
 
[X],
wonende te G,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W. van Leuveren.
 
1. Het verloop van de procedure
 
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- verwijzingsvonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht d.d. 21 juli
2004;
- dagvaarding + producties; conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek + producties, tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis;
- conclusie van dupliek + productie;
akte uitlating productie zijdens eisende partij.
 
2. Overwegingen
 
Feiten
 
2.1 Tussen partijen - verder te noemen Dexia en [X] - staat, mede gelet op de door
partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het
volgende vast:
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N. V.
(hierna Labouchere).
b. Op 1 mei 2000 heeft [X] met Labouchere een lease-overeenkomst gesloten
onder de naam "WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De
overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X] van Labouchere
een door haar gekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van
€ 7.889,76 least voor een lease-som van € 9.545,04. Deze lease-som is opgebouwd
uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 1 .655,28 aan rente.
c. [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan
Labouchere/Dexia te voldoen:
gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een
maandtermijn van € 45,98, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de
le dag van iedere maand;
€ 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
€ 7.844,38 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in
principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
d. In de overeenkomst wordt Labouchere ook aangeduid als "Legio-Lease" of de
"Bank" en worden de geleaste aandelen/effecten ook "waarden" genoemd.
e. Artikel 5 van de overeenkomst houdt in:
"Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze
(...) overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten
Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege
eigenaar van de waarden geworden".
f. De op de overeenkomst toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease"
(hierna de bijzondere voorwaarden) houden onder meer in:
"(...)
2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op
lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al
zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te
bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt,
worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen
aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn
verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze
voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na
de verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven
in de administratie van Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge,
ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot
voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden
totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft
voldaan (...). Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met
voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het
risico van het verloren gaan van de waarden tot deze eigendom van lessee zijn
geworden.
 
Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Legio-
Lease zal (...) de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan
aan lessee doen toekomen (...). Ingeval van een keuzedividend zal de keuze van
Legio-Lease worden bepaald door lessee (...). Indien met betrekking tot de
waarden andere rechten kunnen worden uitgeoefend zullen deze rechten ter keuze
van Legio-Lease worden uitgeoefend. 
(...)
11. In geval van tussentijdse beëindiging door lessee zal de vordering van lessee
bestaan in een bedrag gelijk aan de verkoopwaarde van de waarden verminderd
met een bedrag gelijk aan de contante waarde van het onbetaalde restant van de
totaal overeengekomen leasesom, tenzij anders is overeengekomen. (...) Een
eventueel tekort zal alsdan door lessee binnen 14 dagen na dagtekening van de
afrekening moeten worden voldaan.
(...)"
g. Gedurende de looptijd van de overeenkomst zijn de onder c genoemde
maandtermijnen via automatische incasso ten laste van de rekening van [X]
betaald.
h. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening
opgesteld ingevolge welke [X] een bedrag van € 4.483,44 aan haar dient te
voldoen.
 
2.2 Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, [X] te veroordelen
om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen voornoemd eindsaldo van
€ 4.483,44, € 140,09 wegens contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 28 april
2003 tot en met 19 augustus 2003 en € 788,97 wegens buitengerechtelijke
incassokosten (inclusief BTW), in totaal derhalve € 5.412,50, vermeerderd met de
contractuele rente, althans de wettelijke rente, over € 4.483,44 vanaf 20 augustus 2003
tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de kosten van het
geding.
 
2.3 Door middel van een voorwaardelijke wijziging van eis vordert Dexia voorts op grond
van artikel 6:278 BW, onder de voorwaarde dat enig deel van de vordering in
reconventie van [X] wordt toegewezen, veroordeling van [X] tot betaling van een
bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds de aankoopwaarde van de in artikel l
van de overeenkomst genoemde effecten en anderzijds de waarde van bedoelde
effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de
waarde ten tijde van de verkoop van de aandelen.
 
Het verweer
 
2.4 [X] beroept zich primair op de nietigheid van de overeenkomst wegens dwaling.
Indien hij had geweten dat hij na driejaar een aanzienlijke restschuld zou overhouden,
zou hij de overeenkomst nimmer zijn aangegaan. Dexia heeft hem niet gewezen op de
risico's, althans hierover een onjuiste voorstelling van zaken voorgespiegeld. Dexia
heeft haar mededelingsplicht geschonden. In de door Dexia als productie 8
overgelegde advertentie over de WinstVerDriedubbelaar wordt een te zonnige
voorstelling van zaken gegeven. Nergens staat vermeld dat het zo slecht zou kunnen
gaan met de aandelenkoersen dat een restschuld zou blijven bestaan. [X] heeft geen
ervaring met beleggen evenmin als met aandelenlease. [X] betwist dat hij een fiscale
opinie en/of een rekenvoorbeeld heeft ontvangen. [X] stelt dat hij de dwaling heeft
ontdekt bij de afrekening van 28 april 2003.
 
2.5 Subsidiair beroept [X] zich op het feit dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden
en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dexia heeft niet onderzocht of het
effectenlease product qua kosten en risico's bij hem paste. In dit verband beroept
[X] zich op de artikelen 22, 25 en 28 lid 1 van de Nadere Regeling toezicht
effectenverkeer 1999 (NR 1999). [X] acht het niet redelijk dat de restschuld nog
hoger is dan de voorgespiegelde opbrengst. Hij verzoekt daarom om met toepassing
van artikel 6:248 BW, althans 6:258 BW de gevolgen van de overeenkomst te
wijzigen in dier voege dat [X] thans niets meer aan Dexia verschuldigd is buiten de
reeds door hem betaalde gelden.
 
2.6 Meer subsidiair beroept [X] zich op schending van de saldobewakingsplicht in
artikel 28 lid 2 tot en met 4 van de NR 1999. Dexia had moeten nagaan of hij in staat
was aan de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Ten tijde
van het aangaan van de overeenkomst was [X] net een nieuwe arbeidsovereenkomst
aangegaan en verkeerde hij nog in de proeftijd. [X] heeft zijn arbeidsovereenkomst
als productie overgelegd.
 
2.7 Nog meer subsidiair betoogt [X] dat de overeenkomst nietig is, omdat deze in strijd
is met enkele bepalingen van de volgens [X] op de overeenkomst van toepassing
zijnde Wet op het consumentenkrediet (Wck).
 
2.8 [X] betwist de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat de verrichte
buitengerechtelijke activiteiten zien op de voorbereiding en instructie van de
procedure.
 
2.9 [X] voert voorts aan dat de gevorderde rente in strijd is met de redelijkheid en
billijkheid, nu deze aanzienlijk hoger is dan de wettelijke rente en Dexia zelf de
situatie waarin [X] verkeert heeft bewerkstelligd door hem onvoldoende voor te
lichten en niet te onderzoeken of [X] ook bij een restschuld in staat zou zijn de
verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. [X] verzoekt dan ook de gevolgen
van de overeenkomst met toepassing van artikel 6:248 BW, althans 6:258 BW te
wijzigen in dier voege dat de vertragingsrente gelijk is aan de wettelijke rente. [X]
voert voorts aan dat de contractuele rente berust op een onredelijk bezwarend beding
in de algemene voorwaarden. [X] roept de vernietiging in van bedoeld rentebeding.
[X] betoogt voorts dat de rechter ambtshalve verplicht is om alle bedingen in de
overeenkomst te toetsen aan artikel 6:233 BW.
 
2.10 [X] betwist de toepasselijkheid van artikel 6:278 BW en de daarop berustende
voorwaardelijke vordering.
 
Beoordeling
 
2.11 [X] heeft de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen op grond van dwaling. Uit
het verweer van [X] volgt dat hij er zich door kennisneming van de aan hem
verstrekte informatie van bewust is geweest dat hij een beleggingsrisico op zich nam.
In verband hiermee had het op de weg van [X] gelegen om voorafgaand aan het
sluiten van de overeenkomst navraag te doen naar de precieze omvang van dit risico in
relatie tot de betalingsverplichting waartoe hij zich verbond.
Onweersproken is dat [X] geen nadere inlichtingen naar aanleiding van de aan hem
verstrekte schriftelijke informatie heeft ingewonnen. Verder is niet gesteld of gebleken
dat [X] aan Dexia kenbaar heeft gemaakt dat hij de schriftelijke informatie niet of
niet volledig begreep. Daarom komt hem op deze grond geen beroep op dwaling toe.
 
2.12 In het voetspoor van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2004 (NJF
2004,411), welk oordeel in dit vonnis wordt overgenomen, kan de reclame van Dexia
voor de WinstVerDriedubbelaar niet als misleidend worden aangemerkt en kan een
beroep op dwaling ook op grond daarvan niet slagen.
 
2.13 Naar aanleiding van het beroep op wanprestatie c.q. onrechtmatige daad stelt de
kantonrechter voorop dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad de
maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel
jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als
ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond
van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze
zorgplicht — die naar zijn aard tot strekking heeft de cliënt te beschermen tegen het
gevaar van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht, zodat, indien dat gevaar zich
verwezenlijkt, bij de toepassing van de in artikel 6:101 BW opgenomen maatstaf
fouten van de cliënt die uit die lichtvaardigheid of dat gebrek aan inzicht voortkomen
in beginsel minder zwaar wegen dan fouten van de bank waardoor deze in die
zorgplicht is tekortgeschoten (HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 en HR 11 juli 2003, JOR
2003, 199) - vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, naar de
aard van de contractuele verhouding tussen een bank en haar particuliere cliënten,
meebrengen. De omvang van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval,
waaronder de eventuele deskundigheid van de cliënt, diens inkomens- en
vermogenspositie, het antwoord op de vraag op wiens initiatief de transactie is
aangegaan, de mate waarin de bank de cliënt bij het aangaan van de overeenkomst
over de te lopen risico's en de ontwikkeling van de reeds genomen risico's heeft
geïnformeerd, eventuele waarschuwingen van de bank en het antwoord op de vraag of
de bank haar eigen richtlijnen met betrekking tot kredietverstrekking en -bewaking in
acht heeft genomen. Voor de bepaling van die omvang zijn in dit geval de
verplichtingen van de bank ingevolge de artikelen 28 en 33 van de Nadere Regeling
toezicht effectenverkeer 1999 (NR 1999) mede van betekenis, terwijl voorts bij de
uitleg van deze bepalingen in aanmerking moet worden genomen dat zij onmiskenbaar
mede strekken ter bescherming van de belangen van de cliënt van de bank.
 
2.14 De kantonrechter is zich er van bewust dat de Hoge Raad de hiervoor bedoelde
bijzondere zorgplicht heeft onderschreven voor de zeer risicovolle handel in opties.
Gelet op de eveneens zeer grote risico's die cliënten bij aandelenlease, waarvan een
optieconstructie deel uitmaakt, kunnen lopen, ziet de kantonrechter niet in dat bedoeld
criterium bij aandeleniease buiten toepassing zou moeten blijven.
 
2.15 Met betrekking tot de deskundigheid van [X] geldt dat Dexia niet heeft betwist dat
[X] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geen ervaring met beleggen had.
Blijkens de door [X] overgelegde arbeidsovereenkomst functioneerde [X] destijds
(46 jaar) in zijn beroep op het niveau van technisch commercieel medewerker. Mede
gelet op artikel 33 NR 1999 waarin sprake is van de verplichting van de bank om op
passende wijze gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de adequate beoordeling
van de aangeboden dienst, houdt de zorgverplichting van de bank in dit geval in dat zij
haar informatieverstrekking diende af te stemmen op het hiervoor omschreven
deskundigheidsniveau van [X].
 
2.16 Op grond van de in dit opzicht niet betwiste kopie arbeidsovereenkomst van [X]
staat vast dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een salaris ontving van
€ 1.815,12 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Niet is gebleken dat hij
daarnaast beschikte over een - gelet op het genomen risico - relevant vermogen.
 
2.17 Dexia heeft onbetwist gesteld dat [X] heeft gereageerd met een aanmeldingsbon uit
een door de bank in NRC Handelsblad geplaatste paginagrote advertentie, waarvan de
tekst gelijk is aan de door de bank gebruikte brochure. De kantonrechter leidt hieruit af
dat het initiatief geheel van [X] is uitgegaan.
 
2.18 Over de mate van informatieverstrekking overweegt de kantonrechter het volgende.
Artikel 33 NR 1999 luidt, voor zover van belang, als volgt:
"1. Een effecteninstelling verstrekt haar cliënten op passende wijze de gegevens en
bescheiden die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de
effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten waarop de
diensten betrekking hebben. Een effecteninstelling verstrekt iedere cliënt (...)
tenminste de volgende informatie:
(...)
c. gegevens over de kenmerken van de financiële instrumenten waarop de diensten
betrekking hebben, waaronder de aan de financiële instrumenten verbonden
specifieke beleggingsrisico's;
(...)".
Uit de in 2.13 omschreven zorgplicht en uit artikel 33 NR 1999 in het bijzonder vloeit,
naar het oordeel van de kantonrechter voort, dat bij de aankoop van aandelen in het
kader van een effectenlease-overeenkomst andere gegevens nodig zijn voor een
adequate beoordeling van deze aangeboden dienst dan wanneer laatstgenoemde
genoemde dienst sec, dat wil zeggen niet gekoppeld aan een kredietverlening, wordt
aangeboden. Bovendien diende in dit geval het niveau van de informatieverstrekking
te zijn afgestemd op het in 2.15 omschreven deskundigheidsniveau van [X]. In zijn
algemeenheid zal de onervaren belegger voor een adequate beoordeling van het
aanbod om aandelen aan te kopen in het kader van een effectenlease-overeenkomst op
de hoogte dienen te zijn van het daaraan gekoppelde specifieke beleggingsrisico,
hetwelk inhoudt dat de waarde van de aangekochte aandelen aan het einde van de
looptijd van de overeenkomst zodanig onvoldoende kan zijn dat hij zijn inleg verliest
en daarnaast een restschuld overhoudt.
De kantonrechter is van oordeel dat de door Dexia overgelegde advertentie in NRC
Handelsblad inzake de WinstVerDriedubbelaar, waarin de aankoop van aandelen in
drie tranches wordt aangeboden, slechts in zeer versluierde bewoordingen wordt
gewezen op het risico dat de waarde van de aandelenpakketten aan het einde van de
looptijd lager is dan het ingelegde bedrag. Nergens wordt de klant concreet gewezen
op het feit dat met geleend geld aandelen worden aangekocht en op de omvang van
mogelijke verliezen. Er wordt weliswaar gewezen op het feit dat beleggen financiële
risico's meebrengt en dat de kans bestaat op een lager dan gemiddeld rendement, maar
mede gelet op de toonzetting van de advertentie kan niet worden geoordeeld dat
daarmee sprake is van een voor de onervaren belegger voldoende duidelijke
waarschuwing, nu niet concreet wordt aangegeven dat dit ook kan betekenen dat de
cliënt een restschuld overhoudt. De rekenvoorbeelden hebben op één na alle
betrekking op situaties waarin een positief rendement wordt behaald, waarbij de
nadruk wordt gelegd op een hoge opbrengst en een laag risico. Waar in de advertentie
melding wordt gemaakt van de mogelijkheid dat de aandelen minder waard zijn
geworden en dat wegens een verschil tussen de af te lossen hoofdsom en de
verkoopopbrengst zou moeten worden bijbetaald, wordt tevens aangegeven dat de
aandelen niet met verlies behoeven te worden verkocht omdat de overeenkomst
verlengd kan worden in afwachting van betere tijden. Hiermee wordt tenminste de
suggestie gewekt dat een restschuld niet aan de orde is. Ook in de overeenkomst en in
de fiscale opinie ontbreekt de vermelding van bovenomschreven specifiek
beleggingsrisico. Uit het voorgaande volgt reeds dat de bank jegens [X] tekort is
geschoten in de nakoming van de uit de algemene zorgplicht en artikel 33 NR 1999
voortvloeiende informatieplicht en daarmee in de nakoming van haar verplichting om
[X] bij de totstandkoming van de overeenkomst in te lichten over het specifieke
beleggingsrisico, verbonden aan de overeenkomst.
 
2.19 In de advertentie is wel een waarschuwing voor een algemeen beleggingsrisico
opgenomen.
 
2.20 Ingevolge artikel 28 NR wint een effecteninstelling in het belang van haar cliënten
informatie in betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in
financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit redelijkerwijs
relevant is bij de uitvoering van de door de effecteninstelling te verrichten diensten.
De stelling dat deze bepaling onverbindend is, treft geen doel omdat de daarin
neergelegde regels ook voortvloeien uit eerder genoemde zorgplicht.
 
2.21 Uit de door Dexia in het geding gebrachte advertentie, de overeenkomst, de algemene
voorwaarden en de fiscale opinie blijkt niet dat over de in artikel 28 NR genoemde
punten vragen aan [X] zijn gesteld. Voor zover Dexia het standpunt inneemt dat
inwinning van dergelijke informatie door de effecteninstelling bij een "kant-en-klaar"-
product als het onderhavige redelijkerwijs in het geheel niet relevant is bij de
uitvoering van de door de bank als effecteninstelling te verrichten diensten, deelt de
kantonrechter het standpunt van Dexia niet. Bij het sluiten van de overeenkomst ging
[X] immers beleggingsrisico's aan waartegen artikel 28 NR bescherming beoogt te
bieden. Artikel 28 NR kon daarom niet feitelijk buiten toepassing worden gelaten bij
het aanbod tot het sluiten van de overeenkomst.
Het enkele feit dat in de overeenkomst wel bedragen worden vermeld waarvoor, naar
[X] uit de overeenkomst had kunnen afleiden, met geleend geld aandelen zouden
worden gekocht, maakt dit niet anders, omdat [X] daarmee onvoldoende is gewezen
op de risico's die inherent zijn aan beleggen met gebruik van het onderhavige product
WinstVerDriedubbelaar. Ook hieruit volgt derhalve dat de bank in haar
zorgverplichting jegens [X] is tekort geschoten.
 
2.22 De vraag of de bank [X] uit hoofde van haar bijzondere zorgplicht gedurende de
looptijd op de ontwikkeling van het reeds genomen risico had moeten wijzen
(saldobewakingsplicht), dient naar het oordeel van de kantonrechter bevestigend te
worden beantwoord, omdat dit redelijkerwijs voortvloeit uit de in de overeenkomst
opgenomen mogelijkheid voor de lessee om tot tussentijdse beëindiging te besluiten en
aldus de schade door dalende koersen enigszins te beperken.
 
2.23 De kantonrechter stelt vast dat eigen richtlijnen van de bank tussen partijen niet aan de
orde zijn geweest.
 
2.24 Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de bank jegens [X]
haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft nagelaten om na te gaan of
[X] met zijn leeftijd, opleiding en achtergrond voldoende mogelijkheden bezat om
uit de aan hem verstrekte informatie voldoende inzicht te ontlenen omtrent de
financiële risico's die hij liep en om de informatie waar nodig aan te vullen. In zoverre
was de informatieverstrekking aan [X] inadequaat. Daarbij komt dat de bank zich
onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het risico dat [X] op zich nam door geen
voorziening te treffen of aan te bieden, bijvoorbeeld een verzekering, teneinde dit
risico (gedeeltelijk) af te dekken.
 
2.25 Daar staat tegenover dat [X] in de advertentie heeft kunnen lezen dat beleggen in
welke vorm ook financiële risico's meebrengt. Niettemin is gesteld noch gebleken dat
[X] voordat hij zijn handtekening onder de overeenkomst plaatste, nadere vragen
heeft gesteld over de mogelijke omvang van het risico dat hij op zich nam. Als een aan
[X] toe te rekenen omstandigheid die tot de schade heeft bijgedragen, wordt dan ook
aangemerkt dat [X] voordat hij de overeenkomst ondertekende, anders dan van hem
als onervaren belegger mocht worden verlangd, niet de juistheid heeft onderzocht van
zijn veronderstelling dat hij bij het einde van de looptijd van de overeenkomst nimmer
een restschuld zou kunnen overhouden. Dit geldt te meer daar [X] ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst nog in een proeftijd verkeerde en dus niet verzekerd was
van een toereikende inkomenspositie. Uit het niveau van de door [X] destijds
beklede functie en de omstandigheid dat hij kennelijk lezer was van NRC Handelsblad
leidt de kantonrechter af dat [X] alerter en kritischer met de verkregen informatie
inzake de WinstVerDriedubbelaar om had kunnen gaan dan hij in feite heeft gedaan.
 
2.26 De mate waarin voornoemde aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade
hebben bijgedragen, waardeert de kantonrechter op 45% voor [X] en 55% voor
Dexia. De kantonrechter tekent hierbij aan dat zowel de causaliteitsafweging als de
eventuele toepassing van de billijkheidscorrectie aan de hand van de omstandigheden
van het geval met feitelijke waarderingen is verweven en in belangrijke mate berust op
intuïtieve inzichten (HR 4 mei 2001, NJ 2002, 214 en HR 24 september 2004, JOL
2004,481).
 
2.27 Het vorenstaande leidt ertoe dat de gevorderde restschuld ten bedrage van € 4.483,44
moet worden verrekend met een bedrag van € 2.465,89 (55% van de restschuld) en
van € 910,40 (55% van de inleg), als zijnde de door [X] geleden, doch ten laste van
Dexia komende schade. Derhalve is aan hoofdsom toewijsbaar een bedrag van
€1.107,15.
 
2.28 De kantonrechter zal thans nog ingaan op enkele overige verweren, hoewel deze als
nog meer subsidiair naar voren zijn gebracht, in verband met het verstrekkende
karakter daarvan. Ingevolge artikel 33 van de Wck treft een eventuele in dat artikel
genoemde nietigheid niet de gehele overeenkomst, maar slechts een gedeelte daarvan
('voor zover ...'). Relevante nietigheden in de zin van de Wck zijn in dit geval niet
gesteld of gebleken. De gevorderde contractuele rente van 0,96% per maand ligt
beneden het maximum dat is genoemd in artikel 4 van het op de Wck gebaseerde
Besluit kredietvergoeding, te weten de wettelijke rente verhoogd met 17 procentpunten
op jaarbasis. De kantonrechter ziet dan ook niet in dat deze rente als onredelijk moet
worden bestempeld. Het vorenstaande brengt mee dat het rentebeding evenmin als
onredelijk bezwarend is aan te merken. Dat de rechter verplicht is om alle bedingen in
de overeenkomst ambtshalve te toetsen aan artikel 6:233 BW vindt geen steun in het
recht. De stelplicht en de bewijsplicht in het kader van de open norm van artikel 6:233
BW sub a berust in het algemeen op de wederpartij van degene die zich van de
algemene voorwaarden bedient. [X] heeft aan deze stelplicht, behalve ten aanzien
van het rentebeding, niet voldaan. De hiervoor besproken verweren worden op grond
van het vorenstaande verworpen. In verband hiermee zal de kantonrechter de
voorvraag of de Wck op de onderhavige overeenkomst van toepassing is, buiten
bespreking laten. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde
contractuele rente over het toegewezen deel van de hoofdsom toewijsbaar is vanaf 28
april 2003.
 
2.29 Bij de beoordeling van de vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten geldt
het uitgangspunt dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als
voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak, behoudens de in punt
8.3 van het rapport Voor-werk II omschreven uitzondering waarbij wel sprake is van
afzonderlijk - dat wil zeggen niet begrepen in de proceskostenveroordeling - voor
vergoeding in aanmerking komende kosten. Nu uit de door Dexia in de dagvaarding en
punt 67 van de conclusie van repliek gegeven, en door [X] niet betwiste specificatie
van de buitengerechtelijke activiteiten, alsmede uit productie 5 bij dagvaarding
(waarin sprake is van een aangeboden betalingsregeling) blijkt van de in het rapport
Voor-werk II bedoelde uitzondering, bestaande uit een combinatie van (een)
aanmaning(en) en het doen van (een) schikkingsvoorstel(len) of het daadwerkelijk
voeren van schikkingsonderhandelingen zullen de gevorderde buitengerechtelijke
incassokosten worden toegewezen overeenkomstig de redelijk geachte normering van
voornoemd rapport en wel tot een bedrag van € 161,84, inclusief BTW.
 
2.30 Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6:278 BW wordt verworpen.
Toepassing van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is hier niet
aan de orde, nu dat teveel zou afdoen aan de bescherming waarop gedaagde gelet
op het voorgaande nu juist mocht rekenen. Uiteraard deed deze bescherming zich pas
voelen toen uitkwam dat gedaagde koersverlies ging lijden. Bovendien dient
toepassing van laatstgenoemde wetsbepaling achterwege te blijven, omdat dit in het
licht van het voorgaande tot een in redelijkheid onaanvaardbaar eindresultaat zou
leiden, te weten dat het nadeel van de aan Dexia toe te rekenen misbruik van
omstandigheden, gelegen in de onverantwoorde blootstelling van gedaagde aan
koersverliezen, daardoor geheel en al op gedaagde zou worden afgewenteld.
 
2.31 Nu partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld zullen de
proceskosten tussen partijen in de hoofdzaak worden gecompenseerd op de hierna
vermelde wijze.
 
2.32 De kostenveroordeling in het incident hangt af van de beantwoording van de vraag of
de WinstVerDriedubbelaar is aan te merken als een huurkoopovereenkomst.
Hieromtrent overweegt de kantonrechter dat de overeenkomst voldoet aan de
wettelijke definitie van huurkoop in artikel 7A:1576h juncto 1576 BW. Voor de
motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar het vonnis van de Rechtbank
Amsterdam van 14 april 2004, NJF 2004,409, welke overwegingen de kantonrechter
hier overneemt en tot de zijne maakt. Kort samengevat is de kantonrechter van oordeel
dat huurkoop op de voet van artikel 7:47 en 7A: 1576 lid 5 BW betrekking kan hebben
op vermogensrechten. Voorts voldoet de lease-overeenkomst aan de essentialia van
huurkoop, althans heeft hij deze strekking. Dexia heeft zich verbonden om de aandelen
te leveren en die - onder opschortende voorwaarde van volledige betaling - in
eigendom over te dragen. Voorts voorzag de overeenkomst in betaling in twee of meer
termijnen, waarbij niet relevant is of dat aflossingen of rentebetalingen betreft. Op
grond van het hiervoor weergegeven eindoordeel inzake het onderwerp van het
geschil, zal Dexia als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de kosten van het incident en het onnodig door [X] betaalde
griffierecht (dat bij de sector kanton niet verschuldigd is).
 
3 De beslissing
 
De kantonrechter:
 
In de hoofdzaak
 
veroordeelt [X] om tegen bewijs van kwijting aan Dexia te betalen de som van
€ 1268,99, met de contractuele rente ad 0,96% per maand over € 1107,15 vanaf 28
april 2003 tot de dag der voldoening;
 
wijst het meer of anders gevorderde af;
 
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
 
In het incident
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot heden begroot op
€ 515,--, waaronder begrepen een bedrag van € 270,— voor salaris van de gemachtigde
van [X], onverminderd de eventueel over de verschotten verschuldigde BTW;
 
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
civiele terechtzitting van 6 januari 2005.