Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
 

Zaak-/rolnummer: 108795/ HA ZA 04-106
Datumvonnis: 2 maart 2005
 

Vonnis
 
in de zaak van
 
de naamloze vennootschap
DEXIA BANKNEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
velWeerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. H.M.G. van Lotringen.
 
Partijen zullen hierna Dexia en [X] genoemd worden.
 

1. Het verloop van de procedure
 
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 september 2004;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2004, waar Dexia
haar conclusie van antwoord iri reconventie, tevens akte
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie heeft genomen.
 
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
 

2. De feiten
 
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. clleook
handelde onder de naam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook - en
vooral - Bank Labouchere bedoeld.
 
2.2 Op 14juni 2000 heeft Dexia met [X] onder contractnummer
74...... een aandelenleaseovereenkomst genaamd
WinstVerDriedubbelaar gesloten. De inhoud daarvan zal onder
rechtsoverweging 4.1 worden weergegeven.
 
2.3 Volgens die overeenkomst tussen Dexia en [X] bedroeg de
som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 11.773,44 en de in
totaal gedurende de looptijd te betalen rente € 2.470,32, zodat de totale
leasesom € 14.243,76 bedroeg. Het gedurende 36 maanden te betalen
maandbedrag was € 68,62. De rente was 0,96% per maand.
 
2.4 Die overeenkomst is door het verstrijken van de
overeengekomen looptijd beëindigd. Volgens de eindafrekening die
Dexia in verband daarmee aan [X] heeft verzonden, heeft Dexia de
aandelen verkocht en hebben deze € 5.400,96 opgebracht, moest
[X] nog € 11.842,06 betalen en resteerde per saldo een door hem
nog te betalen bedrag van € 6.441,10. [X] heeft dat bedrag niet
voldaan.
 

3. Het geschil
 
in conventie
3.1. Dexia vordert, na haar eis te hebben vermeerderd, - samengevat
en zakelijk weergegeven -
dat de rechtbank [X] zal veroordelen tot betaling van een bedrag
van € 7.386,60, vermeerderd met de contractuele althans de wettelijke
rente en kosten,
en voorwaardelijk, indien en voorzover geoordeeld wordt dat de
overeenkomst geheel of deels vernietigd of ontbonden is of wordt, dat
de rechtbank [X] zal veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk
aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in die overeenkomst
genoemde aandelen en de waarde van die aandelen op de datum van
vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de
verkoopwaarde van die aandelen.
 
3.2 . Het gevorderde bedrag bestaat uit de hoofdsom ten bedrage van
€ 6.441,10, de contractuele rente vanaf 13 juni 2003 tot en met 12
september 2003 van € 156,53 en buitengerechtelijke incassokosten van
€ 788,97 inclusief BTW. :
 
3.3 Tegen deze vordering voert [X] gemotiveerd verweer.
 
in reconventie
3.4 [X] vordert - samengevat en zakelijk weergegeven - dat de
rechtbank
primair op grond van de nietig verklaarde overeenkomst Dexia zal
veroordelen aan [X] te betalen de door hem betaalde
maandtermijnen van in totaal € 2.451,41, met rente,
subsidiair de overeenkomst zal vernietigen althans ontbinden,
en zal verklaren voor recht dat Dexia jegens [X] onrechtmatig heeft
gehandeld en jegens hem schadeplichtig is, met vaststelling dat de
restschuld zal zijn kwijtgescholden en met veroordeling van Dexia aan
[X] te betalen de door hem betaalde maandtermijnen van in totaal
€ 2.451,41,met rente,
meer subsidiair de overeenkomst zal vernietigen met veroordeling van
Dexia om de restschuld aan [X] te voldoen alsmede de door hem
betaalde maandtermijnen van in totaal € 2.451,41,met rente,
meer subsidiair de overeenkomst zal ontbinden met veroordeling yan
Dexia om de restschuld aan [X] te voldoen alsmede de door hem
betaalde maandtermijnen van in totaal € 2.451,41,met rente,
met veroordeling van Dexia in de kosten van dit geding.
 
3.5 Tegen deze vordering voert Dexia gemotiveerd verweer.
 
in conventie en in reconventie
3.6 Voor zover relevant zal de rechtbank onder de beoordeling:
ingaan op de vorderingen, de grondslagen daarvan en de verweren.
 

4.  De beoordeling in conventie en in reconventie
 
4.1 Het gaat in deze zaakom een overeenkomst van aandelenlease
met de naam WinstVerDriedubbelaar. De overeenkomst houdt in
essentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant
aandelen in ABN-Amro,Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats
in drie, in hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het
sluiten van de koop, de tweede na een jaar en de derde na twee jaar.
De aankoopkoers van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de
aankoopkoers van de eerste tranche. Dexia is rechthebbende op de
aandelen totdat de klant de lening heeft afgelost. De klant betaalt
maandelijks rente over het geleende bedrag. De looptijd van de
overeenkomst is drie jaar. Aan het einde van de looptijd heeft de klant
de keuze tussen 1) verlenging van de overeenkomst, 2) uitlevering van
de aandelen tegen aflossing van de lening en 3) verkoop van de
aandelen onder verrekening van de verkoopprijs met de lening. Na
deze verrekening kan er een surplus zijn, dat wordt uitgekeerd aan de
klant, of een restschuld die moet worden afgelost door de klant. In de
praktijk kiezen bijna alle klanten voor verkoop van de aandelen
(variant 3).
 
4.2 [X] heeft, net als vele anderen, de WinstVerDriedubbelaar
afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De
aandelenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst
aanzienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na het verstrijken van de
looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met
de lening. Dexia vordert betaling van de restschuld.
 
4.3 Voor de beoordeling van deze zaak zijn de volgende persoonlijke
omstandigheden van [X] van belang:
- [X] verdiende ten tijde van het aangaan van de overeenkomst
  ongeveerf 2.600,- bruto per maand;
- hij had toen een fraudeschuld aan de gemeente [woonplaats] van ongeveer
  f 20.000,-, die hij met f 200,- afloste;
- hij was ten tijde van de comparitie van partijen werkloos en had toen
  een uitkering van bijna € 900,- per maand;
- de schuld aan de gemeente [woonplaats] was toen afgelost;
- [X] had eerder een aandelenleaseovereenkomst onder de naam
  Korting Kado gesloten, ook bij Dexia. Deze is tussentijds beëindigd
  omdat [X] niet aan zijn verplichtingen voldeed, naar hij stelt omdat
  deze overeenkomst iets heel anders inhield dan hem was
  voorgespiegeld;
- voor het overige had hij geen beleggingservaring;
 
4.4 In de Wet op het consumentenkrediet (WCK)wordt onder
krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege
de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking:
wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer
betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
 
4.5 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer
hierdoor dat Dexia aan [X] een bedrag ter beschikking heeft
gesteld, waarover [X] periodiek rente diende te betalen en welk
bed.rag hij aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus
voldoet deze overeenkomstaan bovengenoemde definitie. In dit
verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder
meer vermeldt: "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie,
dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te
omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt
gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie
kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het
gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de
economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II, 1986-1987, 19
785, nr. 3, blz. 68).Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid
van de WCK is voldaan, geldt deze wet.
 
4.6 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige
overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK.In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel
van "belening" van effecten van [X], reeds omdat de
desbetreffende aandelen ingevolge de onderhavige overeenkomst
[X] nog niet toebehoorden. Ook uit de Memorie van Toelichting op
de WCK (kamerstukken II, 1986-1987,19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin,
kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft .
effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te.
brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag
zijn.dan ongeveer 70% van de waarde. van de effecten en de aldus
geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet
goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
onderhavige. De hiertegenover staande opvatting die volgt uit de
beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6
juli 1998 (aanhangsel kamerstukken II, 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-
3016) en uit de Memorie van Toelichting op de wet van 20 december
2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen
1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van
de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te
breiden dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK
vallen (kamerstukken II, 2000-2001,27 869, nr. 3, blz. 3), kan niet tot
een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met
de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde.
passage in de Memorie van Toelichting op de WCK en gaat kennelijk
uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder
andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de
kredietnemer op aandelen van hem.
 
4.7 De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat Dexia ten tijde
van het aangaan van de overeenkomst niet over een vergunning als
bedoeld in art. 9 WCK beschikte en voorts dat zij op 12 april 2003 wél
een dergelijke vergunning heeft verkregen die echter niet van
toepassing is op effectenleaseovereenkomsten, maar uitsluitend op de
renteloze lening als bedoeld in het zogenaamde Dexia Aanbod.
Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig
wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is,
aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van een van
de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van Toelichting op de
WCK (kamerstukken II, 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt
hieromtrent immers gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in
aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader
dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt
opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en
productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen
opnemen." Voorts vermeldt de Memorie van Antwoord op de WCK
(kamerstukken II, 1987-1988,19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor
een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder
moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is
dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op
bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of
malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van
de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende
economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere "
doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis
van het wetsvoorstel Wet financiële dienstverlening. Zie hiervoor
kamerstukken H, 2003-2004, 29 507, m. 3, par. 2, waarin onder meer
wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument
tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een
beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte
bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument.
Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de
overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van de
overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde
bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW). :
 
4.8 Die nietigheid volgt overigens ook uit de richtlijn conforme
interpretatie die ten grondslag ligt aan het voorlopig oordeel van deze
rechtbank in haar vonnis van 14 juli 2004, LJN-nr. AQ1551.
 
4.9 Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de
rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte
prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen.
Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is uitgevoerd, is
onverschuldigd betaald en dient te worden terugbetaald (art. 6:203 lid
1 BW).Dit betekent dat Dexia de door [X] betaalde rentetermijnen
ter hoogte van € 2.451,41 in beginsel dient terug te betalen.

4.10 Dexia heeft - naar haar onweersproken gebleven stelling - ter
uitvoering van de overeenkomst geld ter beschikking gesteld, waarmee
zij de in de overeenkomst vermelde aandelen heeft gekocht. Dexia's
prestatie, als geheel genomen, kan naar haar aard niet ongedaan
worden gemaakt. Omdat [X] heeft ingestemd met het verrichten
van een tegenprestatie, heeft Dexia op grond van art. 6: 210 lid 2 BW
aanspraak op vergoeding van de waarde van de prestatie op het
moment van ontvangst van de prestatie voor zover dit redelijk is.

4.11 De waarde van de prestatie op het moment van ontvangst, te
weten het moment van verkrijging van de aandelen door Dexia, is: de
waarde van de aandelen tegen de koers van de dag van verkrijging.
Dexia heeft de aandelen ABNAmro, Ahold en ING verkregen in drie
tranches tegen aankoopkoersen op 23 maart 2000 van € 25,34, € 29,40
respectievelijk € 67,90.
De rechtbank oordeelt dat als uitgangspunt de waarde van de prestatie
van Dexia het totaal van de aankoopbedragen van de in de
Winstverdriedubbelaar genoemde aandelen is, te weten € 11.773,44.
Daarop moet een correctie naar beneden plaatsvinden, doordat de
beurswaarde van de aandelen van de tweede en derde tranche ten tijde
van de verwerving door Dexia lager was. De rechtbank komt daarop
terug.
 
4.12 Van deze waarde moet de verkoopprijs van de aandelen van
€ 5.400,96 worden afgetrokken. Dexia heeft deze aandelen immers voor
[X] vervreemd en de verkoopsom geïncasseerd. Het verschil is
€ 6.372,48.
 
4.13 De rechtbank oordeelt dat het niet redeijjk is in de zin van art.
6:210 lid 2 BW dat [X] de gehele restschuld moet betalen aan Dexia.
Zij oordeelt dat het als uitgangspunt redelijk is dat het aan het slot van
r.ov. 4.12 genoemde bedrag tussen partijen wordt verdeeld.
 
4.14 Enerzijds is de strekkingvan de WCK onder meer consumenten
te beschermen tegen kredietvormen die worden aangeboden door
ondernemingen die daarvoor geen vergunning hebben en die
verborgen zitten in een voor de gemiddelde consument moeilijk te
doorgronden financieel product. De brochure en de overige aan
klanten verstrekte informatie zijn naar het oordeel van de rechtbank,
hoezeer ook op een enkele plaats wordt vermeld dat het gaat om
beleggen met geleend geld, juist over dit aspect te verhullend.
Nagenoeg alle consumenten stellen dat zij niet wisten dat zij met
geleend geld belegden. De genoemde strekking van de WCK en de
door Dexia gecreëerde onduidelijkheid dienen voor haar rekening te
komen, evenals het feit dat Dexia in de van haar uitgaande brochures
een veel te positieve toon aansloeg over de te verwachten
rendementen van de aandelen.
 
4.15 Anderzijds wist [X], althans behoorde [X] te weten dat
Dexia met het door haar betaalde geld zou beleggen op de beurs en
dat hij daarom het risico liep door dalende koersen geld te verliezen.
 
4.16 Op grond hiervan brengt de redelijkheid, genoemd in art. 6:210
lid 2 BW, naar het oordeel van de rechtbank mee dat [X] aan Dexia
in beginsel en nog afgezien van zijn persoonlijke omstandigheden: de
helft van € 6.372,48, te weten € 3.186,24, moet restitueren. Dit bedrag is
in beginsel redelijk, ook als in aanmerking wordt genomen dat de
prestatie van Dexia in r.ov. 4.11 aan de hoge kant is begroot, omdat de
beurswaarde van de aandelen van de tweede en derde tranche lager
was ten tijde van de verwerving. Een andere benadering zou leiden tot
een nadere aktewisseling over de koersen op die dagen. Dat zou een
vlotte afdoening van de Dexia-zaken belemmeren en zou ook de
kosten van [X] doen toenemen. Deze nadelen wegen niet op tegen
het voordeel van een verdere precisering van de waarde van de
prestatie van Dexia, die vermoedelijk gering in omvang zal zijn.
 
4.17 De rechtbank zal beide te restitueren prestaties €2.451,41 en
€ 3.186,24) verrekenen, waardoor een saldo van € 734,83 ten gunste van
Dexia resteert.
 
4.18 De rechtbank overweegt dat art. 6:278BW van toepassing is,
welke overweging berust op dezelfde gronden als die van de
Commissie van Beroep DSI in r.ov. 5.8.5 van haar uitspraak van 27
januari 2005, KCHB nr. 91,welke rechtsoverweging, voorzover hier van
belang, als volgt luidt:
    "Uit hetgeen in de Toelichting Meijers is opgemerkt volgt dat art.
    6:278 BW niet van toepassing is in een geval waarin ervan moet
    worden uitgegaan dat de stoot tot ongedaanmaking erop is
    gegrond dat de partij die daartoe overgaat zijn wederpartij,
    terecht, verwijt dat deze is tekortgeschoten in de hem betamende
    zorg door eerstbedoelde niet voldoende te waarschuwen voor het
    risico dat de waarde van de prestatie na uitvoering van de
    overeenkomst kan dalen als gevolg van koersdaling. Deze situatie
    doet zich hier voor; niet de situatie waarin de daling van de
    waarde van de prestatie na de uitvoering van de overeenkomst is
    gedaald als gevolg van een omstandigheid die niet in verband.
    staat met het in zorg tekortschieten als zo-even bedoeld.
    "
4.19 De persoonlijke omstandigheden van [X] maken niet dat de
uitkomst anders dan hiervoor overwogen dient uit te vallen.
 
4.20 De gevorderde contractuele rente van 0,96% per maand is
gebaseerd op de overeenkomst. Nu deze nietig is, is ook de vordering
tot vergoeding van contractuele rente niet toewijsbaar. Wel toewijsbaar
is de subsidiair gevorderde wettelijke rente vanaf 9 september 2003, nu
daartegen geen separaat verweer gevoerd is. Voorts acht de rechtbank
de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
toewijsbaar. Gezien de hoogte van het in hoofdsom toegewezen bedrag
leidt de onverkorte toepassing van het rapport Voor-werk II naar het
oordeel van de rechtbank echter tot een onredelijke uitkomst. De
rechtbank zal dit onderdeel van de vordering toewijzen tot een bedrag
gelijk aan een half punt van het op het toegewezen gedeelte van de
vordering toepasselijke liquidatietarief.
 
4.21 De overige verweren van [X] behoeven gezien het
bovenstaande niet te worden besproken.
 
4.22 Uit het bovenstaande volgt dat de vordering in reconventie zal
worden afgewezen.
 
4.23 Nu beide partijen over en weer ten dele in het ongelijk zijn
gesteld, zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden
gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. , .
 

5. De beslissing
 
De rechtbank
 
in conventie en in reconventie
 
5.1 veroordeelt [X] om aan Dexia te betalen een bedrag van
     € 734,83 (zevenhonderd en vierendertig 83/100 euro), vermeerderd met
     de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2003 tot de dag van
     volledige betaling,
 
5.2 veroordeelt [X] om aan Dexia te betalen een bedrag van.
     € 192,- ter vergoeding van wegens buitengerechtelijke incassokosten;
 
5.3 verklaart dit vonnis totzover uitvoerbaar bij yoorraad,
 
5.4 compenseert de proceskosten in dier voege dat elke partij zijn
     eigen kosten draagt.
 
5.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar
uitgesproken op 2 maart 2005.