zaaknummer: 64465/ HA ZA
04-514
datum uitspraak vonnis: 22 december 2004 (jm)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor
burgerlijke zaken, in de zaak
van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de
hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
verder te noemen Dexia,
procureur:
mr. J. Vestering,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[X],
wonende te
Enschede,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
verder te
noemen [X],
advocaat en procureur: mr. E.H. Hoeksma
en
[X]cs
wonende te
Enschede,
eiseres in het incident tot interventie c.q. tussenkomst,
verder
ook te noemen [X]cs,
advocaat en procureur mr. RH. Hoeksma.
Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het
incident
Dexia heeft gevorderd als vermeld in de
dagvaarding.
[X] heeft bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van
de sector civiel ingeroepen.
[X]cs heeft bij incidentele conclusie verzocht
om interventie c.q. tussenkomst ex artikel
217 Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv).
Dexia heeft geantwoord op de exceptie van onbevoegdheid
en de exceptie van interventie
tussenkomst.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in de
incidenten.
De beoordeling van het geschil en de
motivering van de beslissing
In de hoofdzaak
Bij dagvaarding vordert Dexia om [X] te veroordelen aan
Dexia te betalen de som van
€ 5.756,21 vermeerderd met de contractuele rente
ad 0,96% per maand, althans de wettelijke
rente, over € 4.806,44 vanaf 24
september 2003 tot de dag der algehele voldoening. Tevens
vordert Dexia om
[X] te veroordelen in de kosten van het geding.
In de incidenten
De incidenten zijn tijdig en op de juiste wijze
voorgesteld.
[X] stelt over de onbevoegdheid van deze sector dat op
grond van het bepaalde in artikel 71
lid 2 Rv het geding dient te worden
verwezen naar een kamer die tot de sector kanton
behoort. De tussen partijen
geldende overeenkomst dient gekwalificeerd te worden als koop
op afbetaling
c.q. huurkoop als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 5 Burgerlijk Wetboek
(BW).
Het onderhavige geschil dient daarom ex artikel 93 Rv tot het
takenpakket van de sector
kanton.
Dexia brengt hier tegen in dat de overeenkomst niet als
huurkoop is te kwalificeren omdat de
overeenkomst niet voldoet aan de
wezenlijke kenmerken van een koop op afbetaling. Dexia
concludeert dat de
vordering van [X] tot verwijzing afgewezen dient te worden.
[X]cs stelt over de interventie c.q. tussenkomst het
volgende. [X]cs is op 18 augustus
1988 in het huwelijk getreden met [X], welk
huwelijk niet is ontbonden. De door [X]
ondertekende aandelenlease
overeenkomst is door [X]cs niet mee ondertekend. Bij brief
van 13 februari
2003 heeft [X]cs de nietigheid ingeroepen van de door [X]
afgesloten
aandelenlease overeenkomst. [X]cs stelt dat de aandelenlease
overeenkomst gekwalificeerd
dient te worden als een huurkoopovereenkomst. Op
grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid
1 sub dBW is bij het aangaan van
een dergelijke overeenkomst toestemming van de
echtgenoot vereist. [X]cs
stelt dat artikel 1:88 lid 1 sub d BW meebrengt dat zij bevoegd
was de
aandelenlease overeenkomst te vernietigen, omdat zij geen toestemming
heeft
gegeven tot het aangaan van deze overeenkomst. [X]cs wenst een eigen
recht in deze
procedure geldend te maken. Zij zal vorderen te verklaren voor
recht dat zij opjuiste gronden
de aandelenlease overeenkomst heeft
vernietigd, althans subsidiair de vernietiging van de
aandelenlease
overeenkomst vorderen. Verder zal zij restitutie vorderen van de
betaalde
leasetermijnen.
Dexia is van mening dat er geen sprake is van huurkoop
of koop op afbetaling zodat de
handtekening van [X]cs niet nodig was voor het
sluiten van de overeenkomst. [X]cs
heeft daarom geen recht en belang bij
tussenkomst. Om redenen van proceseconomie
refereert Dexia zich aan het
oordeel van de rechtbank terzake de incidentele vordering
tot
tussenkomst.
De rechtbank is van oordeel dat de contractuele relatie
tussen partijen geen overeenkomst op
afbetaling is, nu aandelenlease, zo
huurkoop van vermogensrechten al mogelijk zou zijn, niet
voldoet aan de
vereisten hiervoor. De eigendom van de aandelen is niet op [X]
overgegaan.
Van het ter beschikking stellen of afleveren van het
(huur)koopobject is geen sprake. Lessee
is, nadat de aandelen door lessor
zijn gekocht, nooit in het bezit daarvan geweest, of in de
positie geweest
dat zij de aandelen kon vervreemden, bezwaren of enig ander recht ten
aanzien
van of verband houdende met de aandelen kon uitoefenen. Uitgangspunt bij
de
aandelenlease-overeenkomsten is dat de effecten aan het einde van de
looptijd niet in
eigendom aan de lessee worden overgedragen, maar dat de
aandelen worden verkocht aan een
derde. Het verschil tussen de koop- en
verkoopprijs van de aandelen wordt afgerekend. De
aandelen zijn niet in
eigendom overgegaan; de aandelen zijn na afloop van de overeenkomst
verkocht
tegen de op dat moment geldende koers en het verschil tussen de koop-
en
verkoopprijs is afgerekend. Het eigendomsvoorbehoud is (voor huurkoop)
zodanig
gefonnuleerd dat de eigendom pas overgaat als de wederpartij volledig
aan de verplichtingen
heeft voldaan. Door de gekozen constructie en volgorde
in de praktijk kan de lessee alleen
aan alle voorwaarden voldoen (lees: het
geleende bedrag terugbetalen) doordat de lessor de
aandelen verkoopt (zonder
enige opdracht van de lessee of zonder dat de lessee achter is met
betalen)
en zich uit de opbrengst bedruipt (of niet, gelet op de huidige
beurssituatie).Voordat
het geleasde in eigendom kan overgaan, is het al
verkocht. En die gang van zaken is ook
beoogd. Ook aan gelijke strekking als
bedoeld in artikel 7A:1576h lid 2 BW is niet voldaan.
De strekking van een
huurkoopovereenkomst is dat de eigendom van de zaak op de kopende
partij
overgaat wanneer de laatste betalingstermijn is voldaan. Bij een
aandelenleaseovereenkomst
kan daar geen sprake van zijn (zie voorgaande
punt).
Partijen hebben ook bepaáld geen huurkoop beoogd. De maandelijkse
betalingen waren
rentebetalingen die bij het begin van de overeenkomst
fiscaal aftrekbaar waren.
8. Nu de rechtbank van oordeel is dat de contractuele
relatie tussen partijen geen koop op
afbetaling is en de vordering van Dexia
hoger is dan € 5.000,00 is de sector civiel van de
rechtbank bevoegd van
onderhavige geschil kennis te nemen en zal het verzoek tot
verwijzing worden
afgewezen.
Wat betreft het verzoek van [X]cs om interventie c.q.
tussenkomst oordeelt de rechtbank
als volgt. Artikel 217 Rv regelt dat iedere
partij die een belang heeft bij een tussen andere
partijen aanhangig geding
kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen
tussenkomen.
[X]cs stelt een belang te hebben nu de door [X] en Dexia
gesloten
overeenkomst een huurkoopovereenkomst is en daarvoor op grond van
het bepaalde in artikel
1:88 lid 1 sub d BW toestemming van de echtgenoot is
vereist. [X]cs heeft deze
toestemming niet gegeven en daarom de overeenkomst
tussen [X] en Dexia vernietigd. De
rechtbank is gezien bovenstaande
overwegingen van oordeel dat de overeenkomst tussen
[X] en Dexia zich niet
kwalificeert als een overeenkomst van huurkoop of koop op
afbetaling.
Geconcludeerd dient dan te worden dat artikel 1:88 BW niet op de
onderhavige
overeenkomst van toepassing is. Nu [X]cs haar belang tot
interventie baseert op 1:88 lid 1
sub d BW dient het verzoek dan ook te
worden afgewezen.
9. [X] en [X]cs dienen als de in het ongelijk gestelde
partij in de kosten van het geding te
worden veroordeeld. De rechtbank ziet
aanleiding de door Dexia gemaakte kosten te begroten
op nihil nu het verweer
van Dexia een (voor deze procedure inmiddels) standaardverweer is.
In de hoofdzaak
10. Gelet op hetgeen is overwogen in het incident zal de
rechtbank de hoofdzaak verwijzen naar
de rol.
De beslissing
In het incident
De rechtbank:
I. Wijst de incidentele vorderingen van [X] en
[X]cs af.
II. Veroordeelt [X]cs en [X] in de kosten van dit
geding, tot op deze uitspraak aan de zijde
van Dexia begroot op
nihil.
III. Bepaalt dat hoger beroep tegen deze uitspraak
mogelijk is.
In de hoofdzaak
De rechtbank:
III. Verwijst de zaak naar de
rol van woensdag 12januari 2005 voor verder procederen.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Verhoeven en op
22 december 2004 in het
openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.