Vonnis van de rechtbank
Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de
zaak van:
[X],
wonende te
[woonplaats],
opposant en eiser in
conventie,
verder te noemen:
[X],
procureur: mr.E.M.M van de Loo,
advocaat:mr. M. Garskete Ubachsberg.
tegen
de naamloze
vennootschap
Dexia Bank
Nederland N.V.
gevestigd te
Amsterdam,
geopposeerde tevens
verweerster in reconventie,
verder te
noemen Dexia,
procureur: mr. T.J. van
Drooge.
advocaat mr. D.F. Lunsingh
Scheurleer te Amsterdam.
Het procesverloop
Na het tussenvonnis
van 1 december 2004 heeft Dexia een akte en [X] een antwoordakte
genomen, Dexia vervolgens nog een akte
in reactie daarop, waarna partijen wederom vonnis
hebben gevraagd.
De verdere
beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In
conventie en reconventie:
1. De rechtbank blijft van
oordeel dat de onderhavige aandelenlease-overeenkomst zodanige
kenmerken van kredietverlening omvat
dat bepalingen van de Wet ConsumentenKrediet van
toepassing zijn, welke wet door de
rechtbank ambtshalve is toe te passen.
2. Wet op Consumentenkrediet
(WCK)
2.1 In de Wet op het Consumentenkrediet
(hierna:WCK) wordt onder krediettransactie onder
meer verstaan iedere overeenkomst en
ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking
dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer
een geldsom ter beschikking wordt
gesteld en
de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhefen
sub a onder 1 WCK).
2.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt
zich ondermeer hierdoor dat Dexia [X] een
bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [X] periodiek rente diende te
betalenen
welk bedrag [X] aan het einde
van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze
overeenkomst aan bovengenoemde
definitie.
2.3 In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK ondermeer vermeldt:
"Centraal in de wet staat het begrip
krediettransactie dat beoogt alle relevante vormen van
consumentekrediet te omvatten.
Uitgangspuntis dat een feitelijke omschrijving wordt
gegeven van de verschillende elementen,
waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een
meer formeel-juridische benadering
bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via
juridische constructies die de
economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II
1986-
1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu
ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK
is voldaan, geldt deze wet.
2.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet aan
art.4 lid 1 onder h WCK. In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid
door middel van "belening" van effecten
van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de
onderhavige aandelen niet eerder dan
aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom
aan [X] kunnen worden overgedragen. Ook
uit de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken II 1986-1987, 19785, nr.
3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt
gesteld dat de regering wat betreft
effectenbelening er voor heeft gekozen deze niet onder de
WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk
is dat de lening niet groter mag zijn dan
ongeveer 70% van de waarde van de
effecten en de aldus geboden ruimemate van zekerheid
hier tot gevolg heeft dat het krediet
goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een
constructie als de onderhavige.
2.5. De hier tegenoverstaande opvatting, die
blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de
Minister van Financien op 6 juli 1998
(aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz.
3015-3016) en uit de memorie van
toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001,
669, tot wijziging van de Wet toezicht
kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit
te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27869, nr. 3,
blz. 3), dat aandelenleaseconstructies
onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een
ander oordeel leiden. Deze
interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen
van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor
genoemde passage in de memorie van
toelichting op de WCK en gaat kennelijk uit van de
onjuiste opvatting dat
aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van
zekerheid door de kredietnemer op
aandelen van hem.
2.6 Niet alleen uit de door Dexia genomen
akte maar ook uit het eerder gepubliceerde vonnis d.d.
2 februari 2005 van deze rechtbank
inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank
(ambtshalve) bekend dat de
rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomst niet over een
vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte.
edoch deze eerst per 12 april 2003
verkregen heeft.
2.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW
mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een
dwingende wetsbepalingen niet
vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet
op bescherming van een van de partij en
bij de overeenkomst in de memorie van toelichting
op de WCK (kamerstukken II 1986-1987,
19 785, nr. 3. blz. 27) wordt hieromtrent immers
gesteld: "Aan het onderhavige
wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten
grondslag dat er een kader dient te
zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt
opereren en consumenten, geruggesteund
door goede markt-en productinformatie, op
redelijke voorwaarden krediet kunnen
opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord
op de WCK (kamerstukken II 1987, 1988,
19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
zodanig vergunningenstelsel, dat
serieuze ondememers zonder moeilijkheden de markt
kunnen betreden.
2.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens
de wetgeschiedenis kennelijk medegericht op
bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten
met als achtergrond dat een negatief
imago van de financiele markten schadelijk is voor een
goed functionerende economie en daarmee
het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van de WCK volgt ook uit
de parlementaire gescbiedenis van het wetsvoorstel
financiële dienstverlening. Zie
hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2,
waarin onder meer wordt opgemerkt dat
de zorgvuldige behandeling van de consument tevens
bijdraagt aan ordelijke en transparante
marktprocessen en een beter functionerende economie
en dat de WCK al tot op zekere hoogte
bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
2.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen
dat het kredietdeel van de overeenkomst in
onverbrekelijk verband staat met de
rest van de overeenkomst, aangezien doormiddel van het
ter beschikking gestelde bedrag de
desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
2.10 De omstandigheid dat Dexia inmiddels een
WCK-vergunning heeftverkregen betekent niet
dat de overeenkomst, althans de
betrokken rechtshandeling, alsnog geldig dient te worden
geacht op grond van artikel 3:58 BW.
Uit de toelichting bij dat artikel volgt dat bekrachtiging
mogelijk is als de vereiste
overheidstoestemming aanvankelijk ontbrak, maar nadien alsnog is
verleend (PG Bk 3 BW, Deventer 1980 p.
247/8 en 245), echter alleen indien het individueel
bepaalde rechtshandelingen betreft.
Hier is echter sprake van een
(noodzakelijke) vergunning voor het verricht en van een
onbepaald aantal gelijksoortige
handelingen.
2.11 Daarenboven blijkt uit de stellingen van Dexia, dat
de per 12 april 2003 verkregen
vergunning
uitsluitend ziet op het
verstrekken van renteloze leningen als bedoeld
in
het Dexia Aanbod, niet de ten
deze aan de orde zijnde aandelenleaseconstructies.
3.
Gevolgen
3.1 Als gevolg van de nietigheid van de
overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan
de wederzijds verrichte prestaties, (met
terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen.
Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is
betaald, dient als onverschuldigd in beginsel te
worden terugbetaald (art. 6:203lid 1 BW). Het
uitgangspunt hierbij is dat beide
partijen
(financieel) hersteld
dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst
3.2 Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia
ter beschikking stellen van een geldsom tegen
rente aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van
die
geldsom ten behoeve van [X], waarbij
partijen hebben afgesproken dat koers-fluctuaties
voor rekening van [X] komen.
Dit uitgangspunt brengt in beginsel met zich
dat de aangekochte aandelen voor rekening van
Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu de aankoopprijs
van de
aandelen gelijk is aan de ter
beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door
[X]
betaalde rente in beginsel als
onverschuldigd aan deze terug te betalen.
3.3 In casu is het echter naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
(art. 6:2lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele
van
Dexia teniet wordt gedaan. Immers,
aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in
rechte niet aan de orde zou zijn gekomen
indien de waarde van de aandelen ten tijde van het
expireren van de overeenkomst groter zou zijn
geweest dan de ter beschikkinggestelde
geldsom.
Gelet hierop, in het licht van art.
6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van het saldo dat
bestaat uit de restschuld ad € 7.067,14, voor
[X] verminderd met de door hem betaalde 41
rentetermijnen (41x €68,19) ad € 5.455;20 dienen te dragen.
3.4 In conventie zal de vordering van Dexia alsnog
worden afgewezenen in reconventie wordt
toegewezen € 7.067,14 : 2 = € 3.533,57 - € 5.455,20 = €
2382,23.
Aan het overige in reconventie wordt
derhalve niet meer toegekomen.
3.5 De overig gevoerde verweren behoeven met het oog op de
nietigheid van de overeenkomst
geen
bespreking.
4.1 Nu het verzet van [X] gegrond is bevonden,
maar partijen overigens over en weer deels in
het ongelijkzijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in deze
procedure,
zowel in conventie en reconventie
te compenseren.
De
beslissing
De rechtbank:
in conventie:
I. Verklaart [X] goed opposant tegen
het verstek vonnis dezer rechtbank van
17
september 2003 en ontheft hem van de daarin tegen hem uitgesproken veroordeling.
II. Ontzegt alsnog aan Dexia haar vordering.
In reconventie:
III. Veroordeelt Dexia om aan [X] tegen behoorlijk
bewijs van kwijting te betalen een bedrag
van
€ 1.921,63 (éénduizendnegenhonderdéénentwintig EURO 63/100) vermeerderd met
wettelijke rente vanaf 1 november 2003 tot
aan de dag der voldoening.
IV. Verklaart dit vonnis tot
zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
In conventie-en
reconventie:
VI. Compenseert de proceskosten, des dat iedere
partij de hare drage.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door
mr. J.H. van der Veer en is op woensdag 13 april 2005
uitgesproken in het openbaar in
tegenwoordigheid van de griffier.