RECHTBANK ALMELO
 
       zaaknummer: 60975 ha za 03-892
       datum uitspraak vonnis: 13 april 2005
 

       Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de
       zaak van:
 
       [X],
       wonende te [woonplaats],
       opposant en eiser in conventie,
       verder te noemen: [X],
       procureur: mr.E.M.M van de Loo,
       advocaat:mr. M. Garskete Ubachsberg.
 
       tegen
 
       de naamloze vennootschap
       Dexia Bank Nederland N.V.
       gevestigd te Amsterdam,
       geopposeerde tevens verweerster in reconventie,
       verder te noemen Dexia,
       procureur: mr. T.J. van Drooge.
       advocaat mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam.
 

       Het procesverloop
 
       Na het tussenvonnis van 1 december 2004 heeft Dexia een akte en [X] een antwoordakte
       genomen, Dexia vervolgens nog een akte in reactie daarop, waarna partijen wederom vonnis
       hebben gevraagd.
 
       De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
 
       In conventie en reconventie:
 
1.    De rechtbank blijft van oordeel dat de onderhavige aandelenlease-overeenkomst zodanige
       kenmerken van kredietverlening omvat dat bepalingen van de Wet ConsumentenKrediet van
       toepassing zijn, welke wet door de rechtbank ambtshalve is toe te passen.
 
2.    Wet op Consumentenkrediet (WCK)
 
2.1   In de Wet op het Consumentenkrediet (hierna:WCK) wordt onder krediettransactie onder
       meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking
       dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
       gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhefen
       sub a onder 1 WCK).
 
2.2   De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich ondermeer hierdoor dat Dexia [X] een
       bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [X] periodiek rente diende te betalenen
       welk bedrag [X] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze
       overeenkomst aan bovengenoemde definitie.
 
2.3   In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK ondermeer vermeldt:
       "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie dat beoogt alle relevante vormen van
       consumentekrediet te omvatten. Uitgangspuntis dat een feitelijke omschrijving wordt
       gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een
       meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via
       juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II 1986-
       1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK
       is voldaan, geldt deze wet.
 
2.4   Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan
       art.4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid
       door middel van "belening" van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de
       onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom
       aan [X] kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK
       (kamerstukken II 1986-1987, 19785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt
       gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening er voor heeft gekozen deze niet onder de
       WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan
       ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruimemate van zekerheid
       hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een
       constructie als de onderhavige.
 
2.5.  De hier tegenoverstaande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de
       Minister van Financien op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz.
       3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001,
       669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
       consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
       informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27869, nr. 3,
       blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een
       ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen
       van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor
       genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK en gaat kennelijk uit van de
       onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van
       zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
 
2.6   Niet alleen uit de door Dexia genomen akte maar ook uit het eerder gepubliceerde vonnis d.d.
       2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank
       (ambtshalve) bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de
       onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte.
       edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft.
 
2.7   Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een
       dwingende wetsbepalingen niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet
       op bescherming van een van de partij en bij de overeenkomst in de memorie van toelichting
       op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3. blz. 27) wordt hieromtrent immers
       gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten
       grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt
       opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt-en productinformatie, op
       redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord
       op de WCK (kamerstukken II 1987, 1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
       zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondememers zonder moeilijkheden de markt
       kunnen betreden.
 
2.8   Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk medegericht op
       bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten
       met als achtergrond dat een negatief imago van de financiele markten schadelijk is voor een
       goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
       doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire gescbiedenis van het wetsvoorstel
       financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2,
       waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens
       bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie
       en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
       consument.
 
2.9   Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in
       onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst, aangezien doormiddel van het
       ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
 
2.10 De omstandigheid dat Dexia inmiddels een WCK-vergunning heeftverkregen betekent niet
       dat de overeenkomst, althans de betrokken rechtshandeling, alsnog geldig dient te worden
       geacht op grond van artikel 3:58 BW. Uit de toelichting bij dat artikel volgt dat bekrachtiging
       mogelijk is als de vereiste overheidstoestemming aanvankelijk ontbrak, maar nadien alsnog is
       verleend (PG Bk 3 BW, Deventer 1980 p. 247/8 en 245), echter alleen indien het individueel
       bepaalde rechtshandelingen betreft.
       Hier is echter sprake van een (noodzakelijke) vergunning voor het verricht en van een
       onbepaald aantal gelijksoortige handelingen.
 
2.11 Daarenboven blijkt uit de stellingen van Dexia, dat de per 12 april 2003 verkregen vergunning 
       uitsluitend ziet op het verstrekken van renteloze leningen als bedoeld in 
       het Dexia Aanbod, niet de ten deze aan de orde zijnde aandelenleaseconstructies.
 
3.    Gevolgen
 
3.1  Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag lag aan
      de wederzijds verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen.
      Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald, dient als onverschuldigd in beginsel te
      worden terugbetaald (art. 6:203lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen 
      (financieel) hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het
      sluiten van de overeenkomst
 
3.2  Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia ter beschikking stellen van een geldsom tegen
      rente aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van die
      geldsom ten behoeve van [X], waarbij partijen hebben afgesproken dat koers-fluctuaties
      voor rekening van [X] komen.
      Dit uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor rekening van
      Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu de aankoopprijs van de
      aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door [X]
      betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te betalen.
 
3.3  In casu is het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
      (art. 6:2lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van
      Dexia teniet wordt gedaan. Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in
      rechte niet aan de orde zou zijn gekomen indien de waarde van de aandelen ten tijde van het
      expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de ter beschikkinggestelde
      geldsom.
      Gelet hierop, in het licht van art. 6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van het saldo dat
      bestaat uit de restschuld ad € 7.067,14, voor [X] verminderd met de door hem betaalde 41
      rentetermijnen (41x €68,19) ad € 5.455;20 dienen te dragen.
 
3.4  In conventie zal de vordering van Dexia alsnog worden afgewezenen in reconventie wordt
      toegewezen € 7.067,14 : 2 = € 3.533,57 - € 5.455,20 = € 2382,23.
      Aan het overige in reconventie wordt derhalve niet meer toegekomen.
 

3.5  De overig gevoerde verweren behoeven met het oog op de nietigheid van de overeenkomst
      geen bespreking.
 
4.1  Nu het verzet van [X] gegrond is bevonden, maar partijen overigens over en weer deels in
      het ongelijkzijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in deze procedure,
      zowel in conventie en reconventie te compenseren.
 
      De beslissing
 
      De rechtbank:
 
      in conventie:
I.    Verklaart [X] goed opposant tegen het verstek vonnis dezer rechtbank van
      17 september 2003 en ontheft hem van de daarin tegen hem uitgesproken veroordeling.
 
II.   Ontzegt alsnog aan Dexia haar vordering.
 
      In reconventie:
III.  Veroordeelt Dexia om aan [X] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag
      van € 1.921,63 (éénduizendnegenhonderdéénentwintig EURO 63/100) vermeerderd met
      wettelijke rente vanaf 1 november 2003 tot aan de dag der voldoening.
 

IV.  Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
 
V.   Wijst af het meer of anders gevorderde.
 
      In conventie-en reconventie:
VI.  Compenseert de proceskosten, des dat iedere partij de hare drage.
 

      Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en is op woensdag 13 april 2005
      uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.