1. De procedure
Appellante (hierna ook: Spaarbeleg) is tijdig in beroep
gekomen tegen de aan deze uitspraak gehechte beslissing van de Reclame Code
Commissie (hierna: de Commissie).
Geïntimeerde (hierna ook: XXX) heeft op het appelschrift
gereageerd.
Het College heeft de zaak behandeld in zijn vergadering
van 22 september 2004. Namens appellante verschenen mevrouw mr B.W.G. van der
Velden en mr K.J. Veenstra, advocaten.
XXX maakte geen gebruik van de
mogelijkheid zijn standpunt mondeling toe te lichten
2. De grieven
Spaarbeleg heeft de volgende grieven geuit:
I.
De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat
XXX een redelijk belang heeft bij
zijn klacht.
II.
De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat
in de brochure onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht dat een reëel risico
bestaat dat de belegger aan het einde van de SprintPlan-overeenkomst een
restantschuld heeft van 10%.
III.
De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat
in de brochure onvoldoende inzichtelijk wordt gemaakt welke gevolgen een daling
van de koersen met zich brengt en tot welke schulden dat kan leiden.
IV.
De Commissie heeft ten onrechte geoordeeld dat
in de brochure een te rooskleurig beeld wordt gegeven van de mogelijke met het
SprintPlan te behalen rendementen.
3. Het antwoord in appel
XXX heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Mondelinge behandeling
Het standpunt van Spaarbeleg is nader toegelicht.
5. Het oordeel van het College
Ten aanzien van de verschillende grieven overweegt het
College het volgende.
Ad I.
Deze grief kan niet slagen. Dat de gewraakte
uiting uit 1998 in 2002 is aangepast en dat het in die uiting aangeprezen
product "SprintPlan", na de aanbeveling van het College d.d. 27 mei 2003 ten
aanzien van een andere reclame-uiting met betrekking tot SprintPlan, niet meer
is aangeboden, laten de bevoegdheid van de Commissie om de thans gewraakte
uiting te toetsen aan de NRC en terzake een aanbeveling te doen, onverlet.
Ad II tot en met IV.
Deze grieven lenen zich voor
gezamenlijke behandeling en leiden niet tot een andere conclusie dan waartoe de
Commissie is gekomen.
Naar het oordeel van het College wordt in de uiting in
haar geheel, welke uiting op zichzelf staat en als zodanig dient te worden
beoordeeld, onvoldoende duidelijk gemaakt dat men aan het einde van de looptijd
van het SprintPlan kan worden geconfronteerd met een restschuld van 10%. Waar
met name door:
- de tekst: "U profiteert dan direct van het rendement
op dit grote bedrag, terwijl u zelf slechts een klein bedrag per maand inlegt.
Dit betekent dat u een gedeelte van uw maandinleg terug kunt krijgen van de
fiscus" in de brief en
- de opsomming van voordelen van het SprintPlan
in de brochure, in het bijzonder: '.In 5 jaar een hoog rendement" en "Profiteren
van een belastingvrije uitkering"
de stellige indruk wordt gewekt dat met
het SprintPlan een positief rendement zal worden behaald, wordt deze indruk,
zeker bij de gemiddelde, niet in beleggingsproducten thuis zijnde consument,
niet voldoende weggenomen door de overige tekst van de uiting, ook niet door de
zinsnede "Het Garantiefonds garandeert dat het voorgeschoten bedrag na 5 jaar
nooit minder waard is dan 90% hiervan (initiële garantiewaarde)" en/of de tekst:
'.Wees u ervan bewust dat de uitstekende resultaten van de afgelopen periode
geen garantie voor de toekomst zijn. Uw rendement kan fluctueren."
Dat -naar
Spaarbeleg heeft meegedeeld- in werkelijkheid in geen enkel geval een SprintPlan
na normale expiratie in een restschuld heeft geresulteerd, zulks dankzij "het
maken van een click" van 10%, doet er niet aan af dat het risico van een
dergelijke schuld ten tijde van de gewraakte aanprijzing van SprintPlan reëel
was.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
6. De beslissinq
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie.
De voorzitter
mr J.M.
Vraking
De secretaris
mr J.H.M. Bouritius
Gewezen door mr J.M. Vrakking, voorzitter, H. van der
Meer, mr P.R. Rodrigues, mr J.R.A. Schouten en mr F.T.M. Smulders, leden.
Amsterdam, 27 oktober 2004