Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 

RECHTBANK MAASTRICHT
 
Sector Kanton
 
Locatie Maastricht
Rolnr.:    04-1367
Zaaknr.:  159938
 
Vonnis d.d. 26 september 2007
 
in de zaak van:
 

de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie en in het verwijzingsincident,
gemachtigde Jeukens Buttolo & Drooghaag Gerechtsdeurwaarders te Heerlen;
 
tegen
 
[X]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie en in het verwijzingsincident,
gemachtigde mr. B.N.S. Werkman.
 

1.    Het verdere verloop van de procedure
 
Eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en het verwijzingsincident, verder te noemen "Dexia", heeft gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie en het verwijzingsincident, verder te noemen [X] onder betekening van zes producties gedagvaard om te verschijnen voor de sector civiel van deze rechtbank.
 
Voor alle weren heeft [X] incidenteel geconcludeerd tot onbevoegdheid van de rechtbank en verwijzing naar de sector kanton, waarna hij in de hoofdzaak heeft geconcludeerd voor antwoord en tevens een eis in reconventie heeft ingesteld, het een en ander onder overlegging van vijf producties.
 
Nadat Dexia had geantwoord in het incident heeft de rechtbank zich bij vonnis van 14 april 2004 onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak in de stand waarin zij zich bevond verwezen naar de sector kanton.
Ter voortzetting van de zaak heeft Dexia bij exploot van 3 mei 2004 [X] opgeroepen om voort te procederen ter terechtzitting van 12 mei 2004.
 
Dexia heeft vervolgens geconcludeerd voor antwoord in reconventie, waarbij twintig producties zijn overgelegd, en heeft tevens haar eis in conventie voorwaardelijk gewijzigd. In aansluiting daarop is door Dexia onder overlegging van tien producties gerepliceerd in conventie, waarbij zij haar eis heeft vermeerderd.
[X] heeft daarna een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie genomen, zulks onder overlegging van twee producties. Nadat Dexia tot driemaal toe ter rolle niet heeft geconcludeerd voor dupliek in reconventie, is haar het recht hiertoe ontnomen.
Op de voet van het bepaalde in artikel 1015, lid 1 Rv, is de zaak na een daartoe strekkend verzoek van Dexia geschorst. Overeenkomstig het tweede lid van voornoemd artikel heeft [X] om hervatting van het geding verzocht, waarna de zaak naar de rol is verwezen voor vonnis, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
 
2.    De verdere beoordeling
 
In conventie en in reconventie:
 
2.1   Vanwege hun verwevenheid worden de vorderingen gezamenlijk behandeld.
 
2.2   [X] voert een uitgebreid samenstel van verweren op feitelijke en juridische gronden aan die, zo zij al niet moeten leiden tot vernietiging (primair) dan wel ontbinding (subsidiair) van de effectenlease-overeenkomst(en), dan toch de conclusie rechtvaardigen dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld (meer subsidiair), terwijl ten laatste (meest subsidiar) door [X] een beroep wordt gedaan op de derogerende werking der redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 BW.
De kantonrechter zal het een en ander hierna aan de orde stellen. Waar een bepaald feitencomplex meerdere rechtsgronden raakt, zal een en ander gezamenlijk worden besproken.
 
2.3   Om misverstanden te voorkomen, dient eerst helder te zijn welke overeenkomsten onderwerp van welk geschil zijn. Uit de stukken blijkt immers dat [X] in totaal vijf effectenlease-overeenkomsten met (de rechtsvoorganger van) Dexia heeft afgesloten, waarvan drie onder de benaming 'Winstverdriediibbelaar' ("W3") en twee met de naam 'Triple Effect Maandbetaling' ("T3"), en wel als volgt:
 
l) nr. 74492835 W3             Dexia eis conv. nakoming (€ 21.984,78 hoofdsom).
 07/2000 tot 07/2003          [X] eis reconv. vernietiging + terugbetaling inleg
2) nr. 75040941 W3            Dexia eisverm. conv. nakoming (€ 7.200,49, CvRprod. 25)
 03/2001 tot 03/2004          [X] eis reconv. vernietiging + terugbetaling inleg
3) nr. 52900124 T3             Dexia eisverm. conv. nakoming (€ 14.032,60, CvRprod. 24)
 04/2001 tot 04/2004          [X] eis reconv. vernietiging + terugbetaling inleg
4) nr. 51004423 T3             na afloop uitkering aan [X] ad € 3.789,14
 04/1998 tot 04/2001
5) nr. 74026192 T3             na afloop uitkering aan [X] ad € 2.446,04
 03/1998 tot 03/2001
 
2.4   [X] doet in het kader van de vernietigbaarheid vooreerst een beroep op dwaling conform artikel 6:228 BW. Volgens hem is hij "opzettelijk onjuist voorgelicht (misleid)" en is hij er niet over geïnformeerd "dat er nieuwe belastingwetgeving op til was"; met dat laatste doelt [X] op de volledige afschaffing van de consumptieve renteaftrek vanaf 2001. (CvA conv. sub 51).
 
2.4.1 Het beroep op vernietiging uit hoofde van dwaling wordt verworpen. Voor wat betreft de gestelde misleiding moet aan [X] worden toegegeven dat het 'reclamemateriaal' van Dexia een sfeer uitstraalt die in sterk overwegende mate de mogelijk positieve uitkomsten van de effecten-lease benadrukt, en zelfs een zekere 'juichstemming' oproept. Dit gezegd zijnde moet wel worden bedacht dat alle reclame, dus ook die van banken, in min of meerdere mate een element van overdrijving inhoudt en juist om die reden met terughoudendheid moet worden bekeken. Daarbij komt dat in de 'kleine letters' van het folder- en brochuremateriaal waarschuwende geluiden zijn vervat, die voor een gemiddeld oplettende lezer toch mogen worden geacht voldoende signaalfunctie te hebben om hem of haar aan het denken te zetten.
Met het vorenstaande zoekt de kantonrechter aansluiting bij de vonnissen van 30 juli en 7 juli 2004 van de rechtbank te Amsterdam (NJF 2004, 410 en 411) en bij de beslissing van de Beroepscommissie DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67) waarin de reclame van Dexia niet als misleidend wordt aangemerkt.
Om hetzelfde samenstel van redenen mist artikel 6:194 BW - wat daar verder ook van zij - eveneens toepassing. Hetzelfde geldt voor het door [X] gedane beroep op de informatieverplichting van artikel 33 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR).
Dwaling als gevolg van het niet-informeren over nieuwe belastingwetgeving kan reeds daarom niet slagen omdat de afschaffing van renteaftrek in de jaren vóór 2001 geleidelijk was ingevoerd en het algemeen bekend was dat die aftrek vanaf 2001 geheel zou verdwijnen.
 
2.5   Waar [X] na een exposé omtrent de uitleg van artikel 4, lid 1 sub h WCK stelt dat dit artikellid in beginsel niet belet dat de WCK op overeenkomsten van effectenlease van toepassing is, kan hij daarin - anders dan Dexia meent - in het voetspoor van de vonnissen van de rechtbank Arnhem d.d. 14 juli 2004 (LJN AQ1551) en 16 februari 2005 (LJN AQ6280) zeker worden gevolgd. Dat geldt echter niet voor zijn conclusie dat de werkingssfeer van de WCK, anders dan in artikel 3 lid 1 is bepaald, zich tevens zou moeten uitstrekken tot effectenlease-overeenkomsten waarbij het kredietbedrag méér dan € 40.000,- bedraagt (CvA conv. sub 38). Gelet op de gemotiveerde en bewuste keuze die destijds daarover door de wetgever is gemaakt, zou de terzijdestelling van die wettelijke bovengrens een even bewust ingrijpen door middel van een wetswijziging behoeven.
 
2.6   Ontbinding van de effectenlease-overeenkomst(en) op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad wordt door [X] beargumenteerd mei de omstandigheid dat Dexia bepaalde op haar rustende (wettelijke) zorgplichten niet in acht heeft genomen.
 
2.6.1 [X] stelt met name aan de orde dat Dexia in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 28 van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer ("NR"), welk artikel in het spraakgebruik ook wel wordt aangeduid als het 'know-your-customer-principe'. Kort en algemeen gezegd komt dit erop neer dat op Dexia de plicht rustte zich vóór het sluiten van de overeenkomst te verdiepen in de specifieke (financiële) situatie van haar wederpartij - in dit geval [X] - in elk geval méér dan door enkel een BKR-toetsing.
Dexia heeft in dit verband betoogt dat artikel 28 NR niet verbindend zou zijn; verwezen wordt naar haar conclusie van antwoord in reconventie sub 111-118. In het verlengde van het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI d.d. 5 februari 2004, NJF 2004, 446 is de kantonrechter evenwel van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de ten processe bedoelde overeenkomst(en) gehouden was aan de in de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist "dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt".
 
2.6.2 Gezien de omstandigheden waaronder de effectenlease-overeenkomsten tot stand zijn gekomen en de hoedanigheid van [X] die een volkomen leek was uit een doelgroep die normaliter niet wordt benaderd in het kader van beleggingsconstructies, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van het effectenleaseproduct indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, ook al heerste onder vele betrokkenen de verwachting dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. Daartoe noopte tevens de aard van dat product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij [X] te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of [X] geregistreerd stond bij het BKR.
 
2.7   Naar het oordeel van de kantonrechter dienen aan het vorenstaande de navolgende juridische consequenties te worden verbonden.
 
2.7.1 Hoewel daarover ook anders wordt gedacht, kwalificeert de kantonrechter de voormelde zorgplichtschending ex artikel 28 NR door Dexia als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW en niet als een toerekenbare tekortkoming ex artikel 6:74 BW. Ontbinding van de overeenkomst met ongedaanmakingsverbintenissen, eventueel gecorrigeerd door toepassing van artikel 6:278 BW zoals Dexia bepleit, is derhalve niet aan de orde. Voor de feitelijke uitkomst van de zaak is dat echter irrelevant zoals uit het onderstaande zal blijken.
 
2.7.2 In conventie wordt het beroep van [X] op wat hij aanduidt als de corrigerende werking van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW gehonoreerd ter afwering van de vordering van Dexia. In het licht van de overwegingen onder 2.5.1 en 2.5.2 kan immers niet worden aanvaard dat Dexia nog op betaling van enig bedrag als 'restschuld' aanspraak zou kunnen maken (2.3 sub 1 t/m 3). Dit geldt uiteraard ook voor de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
De vordering in conventie wordt derhalve integraal afgewezen met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
 
2.7.3 In reconventie ligt de vordering tot terugbetaling van de door [X] ingelegde gelden (de voldane maandtermijnen) bij wege van schadevergoeding in beginsel voor toewijzing gereed, evenals de verklaring van recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij past evenwel de volgende correctie.
Het beroep van Dexia op het in casu niet tot toepassing komende artikel 6:278 BW (zie 2.7.1) wordt door de kantonrechter subsidiair opgevat als een beroep op het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW (vgl. 2.7.2). In samenhang met het feit dat door [X] onbetwist is gebleven dat hij van Dexia in totaal een bedrag van € 6.235,18 heeft ontvangen als uitkering van het positieve beleggingsresultaat bij de eindafrekening van twee Triple Effect overeenkomsten uit 1998 (2.3 sub 4 en 5), overweegt de kantonrechter dat het voor [X] in concreto inzichtelijk moet zijn geweest dat de eindafrekening van een effectenlease-overeenkomst bij lagere verkoopkoersen m )gelijk ook een negatief resultaat zou kunnen vertonen. Desondanks is [X] ongetwijfeld geïnspireerd door zijn gerealiseerde winsten, er in 2001 toe overgegaan om andermaal twee nieuwe overeenkomsten met Dexia aan te gaan. Zulks deed weliswaar niet af aan de op Dexia rustende zorgplicht ex artikel 28 NR - men kan zelfs beargumenteren dat die zorgplicht juist des te zwaarder ging gelden - maar in deze gang van zaken dient toch ook een bepaald element van eigen schuld aan de zijde van [X] te worden verdisconteerd.
Alles overziende zal bij de toewijsbare schadevergoeding, te begroten op de daadwerkelijk door [X] betaalde inleg van de onder 2.3 sub 1-3 aangeduide overeenkomsten, het genoemde bedrag van € 6.235,18 in mindering worden gebracht. Als de kantonrechter het goed ziet is daarmee grosso modo één kwart van de contractuele maandtermijnen gemoeid, hetgeen naar de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW in dit concrete geval als passend heeft te gelden.
 
2.7.4 De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure en een toe te kennen voorschot daarop wordt afgewezen. [X] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat sprake is van andere schade dan die welke thans toewijsbaar wordt geoordeeld dan wel dat de schade thans niet volledig zou kunnen worden begroot.
 
2.8   [X] heeft tevens gevorderd om Dexia te gelasten de met de overeenkomst samenhangende BKR-registratie door te doen halen op straffe van een dwangsom.
Dexia heeft bij antwoord in reconventie sub 213-214 terecht aangevoerd dat zij niet zelf tot schrapping van een registratie kan overgaan en dat zij slechts'een melding aan het BKR kan doen. De kantonrechter deelt die opvatting en zal de vordering op na te melden wijze toewijzen. Nu schrapping een bevoegdheid is die het BKR toekomt, zal geen dwangsom worden opgelegd.
 
2.9   Tegen de vordering van [X] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II heeft Dexia in concreto niets aangevoerd. Anderzijds heeft [X] geen nader inzicht gegeven in de omvang van de incasso-activiteiten. Gezien dit alles zal een bedrag van € 750,- worden toegekend, met wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van de vordering in reconventie (17 maait 2004) nu [X] geen (eerdere) datum heeft genoemd waarop die kosten daadwerkelijk te zijnen laste zijn gekomen.
 
2.10  Als overwegend in het ongelijke gestelde partij wordt Dexia verwezen in de kosten van de reconventie.
 
In het incident:
 
2.11  In haar verwijzingsvonnis heeft de rechtbank verstaan dat de kantonrechter zal oordelen over het door [X] bij de rechtbank betaalde vast recht (griffierecht) ad € 450,-.
Gezien de uitkomst van het geding in conventie en reconventie zal Dexia deze kosten dienen te dragen. Dit zal tot uitdrukking worden gebracht bij de in conventie uit te spreken proceskostenveroordeling.
 
3.    De beslissing
 
De kantonrechter:
 
In conventie:
 
wijst de vorderingen af;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding aan de zijde van [X] gevallen tot aan deze uitspraak begroot op € 450,- aan bij de rechtbank betaald griffierecht en € 1.000,- voor salaris gemachtigde.
 
In reconventie:
 
verklaart voor recht dat Dexia jegens [X] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade;
 
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] (terug) te betalen de door [X] uit hoofde van de overeenkomsten met de nrs. 74492835 - 75040941 - 52900124 aan Dexia betaalde bedragen (inleg), het totaalbedrag te verminderen met € 6.235,18, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de maandelijks gedane betalingen tot aan de dag der algehele voldoening;
 
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 750,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke vanaf de dag van het instellen van de reconventionele vordering (17 maart 2004) tot aan de dag der algehele voldoening;
 
gebiedt Dexia om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan het BKR te melden dat de gedane achterstandsmelding ter zake van de hiervoor genoemde drie effectenlease-overeenkomsten ten onrechte is geschied, alsmede het BKR te verzoeken de betreffende registratie door te halen als zijnde ten onrechte geschied;
 
verklaart dit vonnis tot zover, behoudens de verklaring van recht, uitvoerbaar bij voorraad;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van de reconventie aan de zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 800,- voor salaris gemachtigde;
 
wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.G. Houterman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL