Pee/fw
vonnis 4 mei 2006


RECHTBANK AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS


i n  d e  z a a k  m e t  n u m m e r s  338453 / KG ZA 06-575 Pee  v a n :

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEURSKLACHT B.V., gevestigd te Haarlem,
eiseres bij dagvaarding van 3 april 2006,
procureur mr. C.B. Stenger, advocaat mr. P.A. Aan de Kerk te Groesbeek,


t e g e n :


de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur en advocaat mr. J.M.K.P. Cornegoor.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 21 april 2006 heeft eiseres, verder te noemen Beursklacht, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en haar eis vermeerderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte pleitnotities van haar advocaat. Gedaagde, verder te noemen Dexia, die tegen de eisvermeerdering geen bezwaar heeft gemaakt, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.

a. Beursklacht vertegenwoordigt in dit kort geding de personen vermeld op de in fotokopie aan dit vonnis gehechte lijst (hierna: de Beursklacht-lessees).

b. In ieder geval een deel van de Beursklacht-lessees is met (een of meer rechts voorgangers van) Dexia een of meer effectenlease-overeenkomsten aangegaan.

c. De inhoud van de diverse effectenlease-overeenkomsten verschilt. Zij hebben gemeen dat Dexia aan de betrokken Beursklacht-lessee een bepaald bedrag leent, dat Dexia daarvan ten behoeve van die Beursklacht-lessee effecten van een bepaalde uitgevende instelling koopt en dat Dexia die effecten aan die Beursklacht-lessee levert onder de opschortende voorwaarde van de voldoening van een bepaald aantal uit rente en/of aflossing bestaande maandelijkse termijnen.

d. In ieder geval een deel van de Beursklacht-lessees heeft met Dexia een geschil over de wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van een of meer effectenlease-overeenkomsten.

e. Dexia is medio 2005 met onder anderen Stichting Leaseverlies en Stichting Eegalease de zogeheten Duisenberg-Regeling aangegaan.

f. De Duisenberg-Regeling houdt, voor zover hier van belang, in dat aan lessees die op het moment van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst(en) gehuwd waren of een geregistreerd partner hadden de zogeheten restschuld wordt kwijtgescholden of teruggegeven.

g. Bij verzoekschrift van 18 november 2005 hebben partijen bij de Duisenberg-Regeling op de voet van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM), neergelegd in de artikelen 7:907 tot en met 7:910 Burgerlijk Wetboek (BW7) en de artikelen 1013 tot en met 1018 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WvBRv), het gerechtshof te Amsterdam verzocht de Duisenberg-Regeling verbindend te verklaren (artikel 7:907 lid 1 BW).

h. Het gerechtshof te Amsterdam heeft de in artikel 1013 lid 6 WvBRv bedoelde mondelinge behandeling bepaald op medio mei 2006.

2.1.    Beursklacht vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Dexia

a.    te verbieden om de Beursklacht-lessees bij niet-betaling verder te herinneren, (aan) te manen tot betaling, dan wel in gebreke te stellen;

b.    te verbieden om bij met-betaling van de Beursklacht-lessees een incassoprocedure te entameren;

c.    te verbieden om bij niet-betaling van de Beursklacht-lessees de effecten!ease-overeenkomst(en) tussentijds te beëindigen en over te gaan tot ‘gedwongen’ verkoop van de effecten;

d.    te verbieden om bij niet-betaling over te gaan tot melding van de beweerdelijke achterstand in betaling bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR);

e.    te verbieden om bij niet-betaling overige (rechts)maatregelen te treffen;

een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke keer dat Dexia een van de verzochte verboden overtreedt en met veroordeling van Dexia in de kosten van dit geding.

2.2.    Beursklacht legt hieraan het volgende ten grondslag.

Ieder van de Beursklacht-lessees is met (een of meer rechtsvoorgangers van) Dexia een of meer effectenlease-overeenkomsten aangegaan en heeft met Dexia een geschil over de wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de betrokken effectenlease-overeenkomst(en). Ieder van de Beursklacht-lessees was ten tijde van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst(en) gehuwd dan wel een geregistreerd partnerschap aangegaan. De effectenlease-overeenkomsten dienen te worden gekwalificeerd als overeenkomsten van koop op afbetaling (artikel 7A: 1576 BW) en als overeenkomsten van huurkoop (artikel 7A: 157óh BW). Ieder van de Beursklacht-lessees behoefde daarom voor het aangaan van de effecten! ease-overeenkomst(en) de schriftelijke toestemming van haar/zijn echtgeno(o)t(e) dan wel geregistreerd partner (artikel 1:88 lid 1 onder d BW; zie ook artikel 1:80b BW). De echtgenoten en geregistreerd partners van de Beursklacht-lessees hebben die schriftelijke toestemming niet verleend. De effectenlease-overeenkomsten zijn daarom ingevolge artikel 1:89 lid 1 BW vernietigbaar. Een beroep op die bepaling wordt in rechte meestal gehonoreerd.
Het resultaat is meestal niet alleen dat de lessee de restschuld niet hoeft te betalen, maar ook dat de lessee de betaalde termijnen terugkrijgt. Bij de Beursklacht-lessees zal het niet anders zijn. Daarom hebben zij de Duisenberg-Regeling niet aanvaard en zullen zij dat in beginsel ook niet doen.
De Beursklacht-lessees, met name degenen onder hen die in financiële moeilijkheden verkeren, hebben er belang bij dat hun gelijk zo spoedig mogelijk in rechte wordt bevestigd. Het WCAM-verzoek van Dexia c.s. en de daarmee verbonden schorsing van de lopende procedures op de voet van artikel 1015 lid 1 WvBRv staan daaraan echter voorlopig in de weg. Het recht van de Beursklacht-lessees op behandeling van hun zaak binnen redelijke termijn (artikel 6 lid 1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)) en de goede procesorde komen daardoor in het gedrang. Een en ander geldt te meer waar niet vaststaat dat het gerechtshof te Amsterdam de Duisenberg-Regeling verbindend zal verklaren en wél vaststaat dat de Beursklacht-lessees in geval van verbindendverklaring in beginsel op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW zullen laten weten niet gebonden te willen zijn.
Intussen verhindert de WC AM niet dat Dexia in en buiten rechte stappen blijft zetten die strekken tot betaling van termijnen en/of restschuld door de Beursklacht-lessees. Verder meldt Dexia de door haar gestelde betalingsachterstanden bij het BKR, met alle nadelige gevolgen voor de Beursklacht-lessees vandien. Sommige Beursklacht-lessees zien zich genoodzaakt toch maar de Duisenberg-Regeling te aanvaarden, Dexia en de Beursklacht-lessees verkeren daardoor in een ongelijke positie die op gespannen voet staat met artikel 6 lid 1 EVRM en de goede procesorde.
Aldus steeds Beursklacht.

3. Dexia voert gemotiveerd verweer. Dit wordt hierna bij de beoordeling behandeld.

4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet, althans niet voldoende, is gesteld of gebleken dat Dexia ter zake van het indienen van het WCAM-verzoek en/of de daarmee verbonden schorsingen van lopende procedures misbruik van procesrecht kan en mag worden verweten of dat Dexia terzake enig ander verwijt treft.

4.2. Dexia voert tot haar verweer in de eerste plaats aan dat de effectenlease-overeenkomsten van de Beursklacht-lessees kunnen niet worden gekwalificeerd als overeenkomsten van koop op afbetaling en als overeenkomsten van huurkoop. Volgens haar behoefden de Beursklacht-lessees daarom voor het aangaan van de effectenlease-overeenkomsten niet de schriftelijke toestemming van hun echtgenoten en geregistreerd partners. Dexia betwist verder dat ieder van de Beursklacht-lessees destijds gehuwd was dan wel een geregistreerd partnerschap was aangegaan. Bovendien is, zo voert Dexia aan, bij onderzoek van de dossiers van tachtig Beursklacht-lessees gebleken dat slechts drieëndertig echtgenoten en geregistreerd partners schriftelijk een beroep op het ontbreken van hun schriftelijke toestemming hebben gedaan (artikel 1:89 lid 1 BW). Slechts dertien van hen hebben dat beroep tijdig gedaan, namelijk binnen driejaren nadat hun de bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen ten dienste is komen te staan (artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW). Vier van de betrokken dertien Beursklacht-lessees en hun echtgenoten en geregistreerd partners hebben in 2003 het zogeheten Dexia Aanbod aanvaard; daarmee hebben zij afstand gedaan van het (eventuele) recht de effectenlease-overeenkomsten aan te vechten. In dit geding resteren van de onderzochte tachtig Beursklacht-lessees slechts negen Beursklacht-lessees die zich met kans van slagen op het ontbreken van de schriftelijke toestemming van hun echtgenoten en geregistreerd partners kunnen beroepen, aldus Dexia.
Beursklacht heeft de door Dexia aangevoerde bevindingen ten aanzien van de onderzochte tachtig Beursklacht-lessees niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. De enkele stelling van Beursklacht dat de aanwezigheid van een schriftelijk beroep van de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner voorwaarde was en is voor haar optreden als procesvertegenwoordi-ger kan niet worden aangemerkt als voldoende gemotiveerde betwisting van het verweer van Dexia dat niet alle echtgenoten en geregistreerd partners schriftelijk een beroep hebben gedaan op het ontbreken van hun schriftelijke toestemming. Het betoog van Dexia (naar aanleiding van het betoog van Beursklacht dat de veijaringstermijnen eerst zijn aangevangen op de dag waarop de echtgenoten en geregistreerd partners de effectenlease-overeenkomsten juridisch wisten te duiden) op HR 26 november 2004, RvdW 2004, 134 komt de voorzieningen-rechter niet aanstonds ongegrond voor. Tenslotte komt het betoog van Dexia dat met de aanvaarding van het zogeheten Dexia-Aanbod de vraag of de betrokken effectenlease-overeenkomsten aan vernietiging blootstonden van tafel is de voorzieningenreehter niet aanstonds ongegrond voor.
Ten aanzien van de overige, niet door Dexia onderzochte, Beursklacht-lessees heeft Beursklacht geen geïndividualiseerde gegevens verschaft. Dit had wel op haar weg gelegen. Op Beursklacht, die in dit kort geding slechts (als formele procespartij) ieder van de Beursklacht-lessees vertegenwoordigt, rust immers de verplichting om, bij betwisting, ten aanzien van ieder van de Beursklacht-lessees geïndividualiseerde gegevens te verschaffen waaruit diens huidige rechtsverhouding met Dexia kan blijken. Nu Beursklacht dat achterwege heeft gelaten, heeft zij in zoverre niet aan haar stelplicht voldaan.

4.3.    Reeds op de hiervoor vermelde gronden moet het gevorderde, voor zover het betrekking heeft op andere Beursklacht-lessees dan de negen door Dexia genoemde, worden afgewezen. Hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, geldt dan ook slechts het gevorderde voor zover het betrekking heeft op de bedoelde negen Beursklacht-lessees (die zich, zoals Dexia erkent, met kans van slagen op het ontbreken van de schriftelijke toestemming van hun echtgenoten en geregistreerd partners kunnen beroepen).

4.4.    Naar aanleiding van onderdeel b van het gevorderde heeft Dexia aangevoerd dat zij al geruime tijd geen incassoprocedures meer entameert en dat zij dat ook niet meer zal doen zolang het gerechtshof te Amsterdam niet op het WCAM-verzoek heeft beslist. Beursklacht heeft een en ander niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden respectievelijk in twijfel getrokken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat Beursklacht bij dit onderdeel van haar vordering geen (spoedeisend) belang heeft. Het gevorderde kan in zoverre niet worden toegewezen. ïn het midden kan blijven of het entameren van een incassoprocedure in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM en/of de goede procesorde.

4.5.    Naar aanleiding van onderdeel c van het gevorderde is ter zitting van 21 april 2006 besproken dat Beursklacht ook daarbij geen (spoedeisend) belang heeft. Immers, indien en voor zover de Beursklacht-lessees in de bodemprocedures in het gelijk worden gesteld, regardeert de beëindiging van de effectenlease-overeenkomsten en de verkoop van de effecten hun niet en, indien en voor zover Dexia in de bodemprocedures in het gelijk wordt gesteld, zijn de beëindiging en de verkoop volledig in overeenstemming met hetgeen in de effectenlease-overeenkomsten en de daarbij behorende algemene voorwaarden is bepaald. Beursklacht heeft daarop medegedeeld dat zij dit onderdeel van haar vordering niet handhaaft. Het gevorderde kan daarom ook in zoverre niet worden toegewezen.

4.6.    Naar aanleiding van onderdeel a van het gevorderde heeft Dexia, naast hetgeen hiervoor onder 4.2 is vermeld, aangevoerd dat zij zich gerechtigd (en, tot op zekere hoogte, gehouden) acht de Beursklacht-lessees op hun steeds verder oplopende verplichtingen te (blijven) wijzen. De voorzieningenrechter overweegt dat het geschil zich op dit onderdeel toespitst op de vraag of de bodemrechter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het beroep van de Beursklacht-lessees op het ontbreken van de schriftelijke toestemming van hun echtgenoten en geregistreerd partners zal honoreren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Anders dan Beursklacht betoogt, is (nog) geen sprake van een voldoende eenduidige en uitgekristalliseerde jurisprudentie van bodemrechters waarin (de diverse typen van) effectenlease-overeenkomsten consequent als overeenkomsten van koop op afbetaling en huurkoopovereenkomsten worden gekwalificeerd. Dit klemt temeer nu Beursklacht de betrokken effectenlease-overeenkomsten niet in het geding heeft gebracht, zodat de voorzieningenrechter die overeenkomsten niet heeft kunnen beoordelen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom Dexia, die zich voorshands derhalve terecht op het standpunt kan stellen dat de effectenlease-overeenkomsten voortduren en die in beginsel het recht heeft haar feitelijke en juridische positie - steeds waar dat naar haar oordeel nodig en mogelijk is - te versterken en/of te waarborgen, zich niettemin zou dienen te onthouden van betalingsherinneringen, aanmaningen en ingebrekestellingen. Daarbij is mede van belang dat niet is gesteld of gebleken dat met die betalingsherinneringen et cetera kosten zijn gemoeid die uiteindelijk (mogelijk) ten laste van de Beursklacht-lessees zullen komen. Het (bestaan van het) WC AM-verzoek leidt niet tot een ander oordeel, mede omdat dat niet verhindert dat de Beursklacht-lessees op hun beurt betalingsherinneringen et cetera doen uitgaan. Onderdeel a van het gevorderde zal dan ook worden afgewezen.

4.7.    Naar aanleiding van onderdeel d van het gevorderde heeft Dexia aangevoerd dat zij uit hoofde van haar BKR-lidmaatschap gehouden is de betalingsachterstanden van de betrokken Beursklacht-lessees te melden, dat voor die verplichting goede gronden bestaan, dat het niet mogelijk is (ook) de betwisting door de betrokken Beursklacht-lessees bij het BKR te doen registreren en dat het de betrokken Beursklacht-lessees vrijstaat andere (potentiële) geldver-strekkers ervan te overtuigen dat de vordering van Dexia bij de beoordeling (door die andere geldverstrekkers) van hun financiële positie geen rol dient te spelen. Beursklacht heeft dit alles niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden. Verder is gesteld noch gebleken dat Dexia achterstanden heeft gemeld of dreigt te melden die niet stroken met de inhoud van de effectenlease-overeenkomsten. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen zal het gevorderde daarom ook in zoverre worden afgewezen.

4.8. Naar aanleiding van onderdeel e van het gevorderde heeft Dexia in de eerste plaats aangevoerd dat dit onderdeel te vaag is. De voorzieningenrechter deelt deze opvatting. Beurs-klacht heeft niet, althans niet voldoende, duidelijk gemaakt op welke (rechts)maatregelen dit onderdeel van haar vordering ziet. Hier komt bij dat Dexia heeft aangevoerd dat zij niet alleen geen incassoprocedures meer zal entameren zolang het gerechtshof te Amsterdam niet op het WCAM-heeft beslist (zie hiervoor onder 4.4), maar dat zij zich tot die beslissing ook in reeds lopende incassoprocedures zoveel mogelijk zal onthouden van (nadere) proceshandelingen. Beursklacht heeft dit niet, althans niet voldoende gemotiveerd, in twijfel getrokken. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat Beursklacht bij dit onderdeel van haar vordering ook geen (spoedeisend) belang heeft. Het gevorderde kan in zoverre niet worden toegewezen. In het midden kan blijven of (nadere) proceshandelingen in een lopende incassoprocedure in strijd zouden zijn met artikel 6 EVRM en/of de goede procesorde.

4.7.    Nu alle gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd, behoeft de gevorderde dwangsom geen behandeling.

4.8.    Beursklacht zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING IN KORT GEDING

De voorzieningenrechter:

- weigert de gevraagde voorzieningen;

- veroordeelt Beursklacht in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Dexia begroot op € 248,= aan vastrecht en € 816,= aan salaris procureur, in totaal derhalve € 1.064,00.


Gewezen door mr. J.A.J. Peeters, vice-president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 4 mei 2006.


Bron: www.dexialease.nl