Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
 
Sector Kanton, locatie Eindhoven
 
Zaaknummer : 365536
Rolnummer  : 04/8313
Uitspraak  : 20 december 2007
 
In de zaak van:
 
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V..
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: GGN Brabant Gerechtsdeurwaarders te Tilburg,
 
tegen:
 
1. [X],
en door voeging
2. [Y],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A. Geuze, advocaat te Utrecht,
 
heeft de kantonrechter te Eindhoven het navolgende vonnis gewezen.
 
Partijen worden aangeduid als "Dexia", "[X]" en "[Y]".
 
De verdere procedure in conventie en in reconventie
 
1.1.  De kantonrechter heeft acht geslagen op:
de dagvaarding met producties, waarmee Dexia [X] in rechte heeft betrokken;
-     de brief d.d. 29 september 2004 van de gemachtigde van [X], met als bijlage een vordering tot voeging;
het vonnis van 2 december 2004 in het incident tot voeging;
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in
reconventie tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis, met producties;
-     de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie tevens houdende antwoordakte voorwaardelijke wijziging van eis, met producties;
de conclusie van dupliek in reconventie;
-     het tussenvonnis van 6 oktober 2005;
de akte van schorsing d.d. 1 december 2005 van Dexia;
-     de akte uitlaten schorsing d.d. 19 juni 2006 van Dexia;
-     de "opt out verklaring" van [X] en [Y];
het schrijven van mr. Geuze d.d. 27 april 2007, inhoudende een verzoek om zo snel
mogelijk te mogen verder procederen;
de akte uitlating voortprocederen van Dexia;
-     de akte uitlating van Dexia d.d 24 mei 2007;
-     de akte indiening productie van [X] en [Y], met een productie; de antwoordakte van Dexia.
 
1.2.  Aanvankelijk is de uitspraak van het vonnis bepaald op 27 september 2007. Deze datum bleek niet haalbaar, waarna de uitspraak nader is bepaald op heden.
 
De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
 
2.1.  In het tussenvonnis van 6 oktober 2005 is het geschil in grote lijnen uiteengezet en een aanzet tot de beoordeling gegeven. De zaak is naar de rol verwezen om Dexia de gelegenheid te geven zich uit te laten over de in het vonnis genoemde brief van 27 januari 2003 en partijen nader opgave te laten doen van de financiële gevolgen van een vernietiging van de overeenkomst in november 2002. De kantonrechter oordeelt thans als volgt.
 
2.2.  Vast staat dat [X] en [Y] op 29 december 1998 met elkaar zijn gehuwd (prod. 1 cva/e) en ook ten tijde van de sluiting van de overeenkomst in juni 2000 met elkaar gehuwd waren (prod. 9 cvd/r).
 
2.3.  Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft zijn in het vonnis van 6 oktober 2005 aangehaalde lijn in latere uitspraken voortgezet en kwalificeert aandelenlease-overeenkomsten (zoals de WinstVerDriedubbelaar) als huurkoop en daarmee als koop op afbetaling. Daarvoor is de toestemming van de andere echtgenoot als bedoeld in art. 1:88, lid 1 sub d, BW vereist. Dexia bepleit een andere visie. De kantonrechter blijft echter onder verwijzing naar de beslissingen van zijn appèlrechter bij zijn oordeel, dat aan [Y] jegens Dexia een beroep toekomt op de "gezinsbeschermende bepalingen".
 
2.4.  Dexia behoeft niet te worden toegelaten tot het aangeboden bewijs (cvr/a onder 22) dat de toestemming op andere wijze dan schriftelijk (mondeling of anderszins) is verleend. Deze stelling is zeer algemeen geformuleerd. Het had op de weg van Dexia gelegen om opgave te doen van concrete omstandigheden die tot de conclusie nopen dat [Y] toestemming heeft gegeven. Bij betwisting daarvan zou bewijslevering wellicht aan de orde hebben kunnen komen. Fataal voor het bewijsaanbod is echter dat die bewijslevering dan nog irrelevant zou zijn. Zij zou slechts kunnen leiden tot het aannemen van een toestemming die niet aan de wettelijke eis van schriftelijkheid voldoet (art. 1:88 lid 3 BW in verband met artt. 7A 1576i en 1576j BW).
 
2.5.  Dexia heeft zich uitgelaten over de door [X] en [Y] overgelegde brief van Dexia d.d. 27 januari 2003 (prod. 10 cvd/r). Dexia blijkt eerder per abuis te hebben betwist de vernietigingsbrief van 23 november 2002 (prod. 6 cva/e) te hebben ontvangen. De brief van 27 januari 2003 heeft in deze procedure de onjuistheid van hetgeen Dexia in onderdeel 15 cvr/a heeft aangevoerd aan het licht gebracht. [Y] blijkt de door haar echtgenoot [X] in juni 2000 overeengekomen Winst VerDriedubbelaar wèl ruimschoots binnen de verjaringstermijn te hebben vernietigd.
 
2.6.  De aandelenlease-overeenkomst Winst VerDriedubbelaar 74415400 is als rechtsgrond
voor de vordering in conventie weggevallen. Dat geldt uiteraard niet alleen voor de hoofdsom (eindafrekening ad € 11.223,30), maar ook voor de gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in conventie wordt dus afgewezen.
 
2.7.  In reconventie geldt dat de betalingen die [X] aan (de rechtsvoorgangster van) Dexia heeft gedaan bij gebreke van een (contractuele) rechtsgrond als onverschuldigd gelden. [X] heeft ingevolge art. 6:203, lid 2, BW recht op teruggave van een gelijk bedrag.
 
2.8.  In het tussenvonnis is opgave gevraagd van hetgeen [X] heeft betaald, teneinde verwarring in de fase van de tenuitvoerlegging te voorkomen. Dit blijkt een nuttige tussenstap te zijn geweest. De aanvankelijke opgave door Dexia bleek namelijk veel te laag, maar is na protest door [X] en [Y] gecorrigeerd. Als vast staand kan worden aangenomen dat [X] in de vorm van 36 maandtermijnen in totaal € 3.924,88 heeft betaald. De in reconventie gevorderde hoofdsom bedraagt dus feitelijk € 3.924,88.
 
2.9.  Gesteld noch gebleken is dat [X] uit de overeenkomst voordelen heeft genoten die op de hoofdsom in mindering moeten komen. Uit de brochure inzake de WinstVerDriedubbelaaar (prod. 8 cvr/a) blijkt dat de dividenden op de door Dexia aangekochte aandelen zouden strekken als premie voor het recht en de plicht om het tweede en het derde pakket aandelen tegen dezelfde prijs te kopen als het eerste pakket. De eventuele dividenden heeft [X] dus niet zelf in handen gekregen.
 
2.10. [X] vordert wettelijke rente over het terug te betalen bedrag vanaf de data van betaling. Mede teneinde partijen veel rekenwerk te besparen met betrekking tot de rente over de vele termijnbedragen zal de wettelijke rente over het gehele aan [X] terug te betalen bedrag worden toegewezen vanaf maandag 25 november 2002. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vernietigingsbrief van zaterdag 23 november 2002 op die dag Dexia heeft bereikt en dat Dexia vanaf 25 november rekening moest houden met een terugbetalingsverplichting. Dat Dexia heeft begrepen dat [X] terugbetaling wenste blijkt uit de antwoordbrief van Dexia d.d. 27 januari 2003. Daarin wijst Dexia het verzoek om schadeloosstelling af (prod. 10 cvd/r, pagina 2 bovenaan).
 
2.11. Met afwijzing van de vordering in conventie en nagenoeg volledige toewijzing van de vordering in reconventie is de voorwaarde waaronder Dexia haar eis in voorwaardelijke conventie heeft ingesteld ingetreden. Deze eis komt neer op een vordering tot bijbetaling door [X] als bedoeld in art. 6:278 BW. Deze bepaling strekt tot correctie op opportunistisch gebruik van (onder meer) de mogelijkheid tot vernietiging.
 
2.12. In dit geval van vernietiging op grond van art. 1:89 BW wordt het beroep van Dexia op art. 6:278 BW afgewezen. Aan art. 1:88 en 1:89 BW ligt de gedachte ten grondslag dat de echtgenoot, c.q. het gezin, beschermd dient te worden tegen verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming van de ene echtgenoot door de ander zijn aangegaan en die - zoals in casu is gebleken - een groot financieel risico met zich meebrengen. [X] en [Y] hebben die beschermingsgedachte terecht benadrukt. Met het karakter van de bescherming die art. 1:88 en 1:89 BW beogen te bieden is in beginsel niet te verenigen dat de restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van omstandigheden die niet aan enige gedraging van de andere echtgenoot ([Y]) toegerekend kunnen worden.
 
2.13. In dit geval kan nog worden opgemerkt dat aan de kantonrechter geen concrete feiten
en omstandigheden zijn gebleken die maken dat [Y] een poging tot risicoloos (doen) beleggen kan worden aangewreven. Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat [X] heeft beoogd zich in de comfortabele positie te manoeuvreren als beschreven in onderdeel 58 van de conclusie van repliek/antwoord: bewust risicoloos speculeren met een beroep op vernietigbaarheid achter de hand voor het geval het misgaat. De stelling van [X] en [Y] (cvd/r onder 28), dat zij geen enkele ervaring hebben met beleggingen en op de financiële markt, is niet tegengesproken. Aan Dexia mag worden voorgehouden dat [X] niet op eigen initiatief, maar door een mailing van (een rechtsvoorgangster van) Dexia (cvr/a onder 6) met een onmiskenbaar juichende toonzetting (prod. 8 cvr/a), in de aandelenlease verzeild is geraakt. Juist voor dergelijke situaties is de bescherming van art. 1:88 en 1:89 bedoeld en in casu, ook afgezet tegen de belangen van Dexia, gerechtvaardigd. Het is ongetwijfeld wrang voor Dexia dat degenen die hun aandelenlease met winst bekroond zagen zich veelal niet hebben beroepen op deze bescherming. Dat is echter onvoldoende reden om de heer en mevrouw [X] - [Y] hun rechten te onthouden.
 
2.14. Dexia heeft bezwaar gemaakt tegen de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad. De kantonrechter zal de veroordeling in reconventie echter wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Nu [X] grotendeels in het gelijk wordt gesteld, heeft hij recht op uitvoering van deze beslissing. Dexia "zit" al sedert medio 2000, naar nu is vastgesteld, ten onrechte op gelden van [X]. Het is niet onredelijk dat [X] in afwachting van een eventueel hoger beroep - waarin de kansen voor [X] gezien de eerdere arresten van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch gunstig liggen - de gelden onder zich mag hebben. Niet weersproken is dat de kosten van deze procedure een aanslag doen op de financiële liquiditeit aan de zijde van [X] en [Y] (cvd/r onder 20).
 
2.15. Dexia heeft subsidiair verzocht aan de uitvoerbaar verklaring bij voorraad op grond van art. 233 lid 3 Rv. de voorwaarde te verbinden dat [X] en [Y] zekerheid zullen stellen voor het terug te betalen bedrag. Het in algemene zin gemelde restitutierisico en de kosten die voor Dexia aan het bewerkstelligen van een eventuele restitutie zijn verbonden, zijn onvoldoende reden om [X] en [Y] zekerheid te laten stellen. Gesteld noch gebleken is dat [X] en [Y] geen verhaal bieden (integendeel: zij maken melding van overwaarde op hun woning) en [X] is eerder zijn - thans vernietigde - financiële periodieke verplichtingen jegens Dexia nagekomen. [X] en [Y] zijn geen wanbetalers. Het na eventuele vernietiging van dit vonnis terug te betalen bedrag is in dit geval aanmerkelijk, maar ook overzienbaar. De onzekerheid waarmee Dexia wordt geconfronteerd is mede het gevolg van het gegeven dat haar rechtsvoorgangster zich in de persoon van [X] eigener beweging heeft gericht op een onervaren en niet kapitaalkrachtige doelgroep waar zij zich beter niet op had kunnen richten. De kantonrechter ziet onvoldoende reden om Dexia tegen daaruit voortvloeiende risico's in bescherming te nemen.
 
2.16. In conventie wordt Dexia in het ongelijk gesteld. Zij wordt dus in de proceskosten veroordeeld. [Y] blijkt goede redenen te hebben gehad om zich in het geding te voegen. De kosten van het voegingsincident komen ook voor rekening van Dexia.
 
2.17. Dexia is in reconventie in het ongelijk gesteld. Daarom wordt zij ook in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
 
De beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie:
 
wijst de vordering van Dexia af;
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [X] en [Y] begroot op € 1.080,-- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde in de hoofdzaak en in het voegingsincident (niet met BTW belast);
 
in reconventie:
 
veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen € 3.924,88, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 25 november 2002 tot aan de dag der voldoening;
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [X] en [Y] begroot op € 600,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met BTW belast);
 
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
ontzegt het meer of anders gevorderde.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL