Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
 
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
 
hsw
rolnummer: 801073\ RL EXPL 08-26746
datum: 20 mei 2009
 

Vonnis in de zaak van:
 

de vennootschap naar buitenlands recht Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te Dublin (Ierland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen: Varde,
gemachtigde: mr. G.J. Schras, advocaat te Spijkenisse,
rolgemachtigde: Van Mastrigt & Partners, gerechtsdeurwaarders te 's-Gravenhage,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces B.V. te Amsterdam.
 
Procedure
 
1.   De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast
te beschouwen stukken, waaruit tevens het procesverloop blijkt:
-    de dagvaarding van 3 november 2008;
-    de conclusie van antwoord van [X] op de rol van 18 januari 2009;
-    de conclusie van repliek zijdens Varde op de rol van 25 februari 2009;
-    de conclusie van dupliek zijdens [X] op de rol van 25 maart 2009;
-    de in het geding gebrachte producties.
 
2.   Nu [X] blijkens zijn uitdrukkelijke verklaring bij conclusie van dupliek niet beoogd heeft een eis in reconventie in te stellen, zal hetgeen Varde omtrent de door haar veronderstelde reconventionele eis van [X] aangevoerd heeft bij conclusies van antwoord en dupliek in reconventie buiten beschouwing worden gelaten.
 
3.   De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
 

Feiten
 
4.   Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voorzover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan:
a.   Dexia Bank Nederland N.V. is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam gevestigde Bank Labouchère N.V., mede handelende onder de naam "Legio-Lease", die op haar beurt rechtsopvolgster was van Legio Lease B.V. Uit dien hoofde is Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomsten in alle rechten en verplichtingen van Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. getreden. Dexia en haar ree hts voorgangers worden hierna tezamen aangeduid als Dexia.
b.   Gedagtekend 2 november 2000 heeft Van Haastert met Dexia een effectenlease-overeenkomst gesloten met de naam WinstVerlOdubbelaar en contractnummer 76009335 (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst had een looptijd van 120 [X]den en is voortijdig beëindigd.
c.   [X] is geboren op 3 december 1985 en bij het aangaan van de overeenkomst dus nog minderjarig. De overeenkomst is mede ondertekend door de vader van [X].
d.   De overeenkomst had betrekking op beleggen in effecten met geleend geld en hield globaal in dat Dexia een pakket effecten kocht ten behoeve van [X], waartegenover deze zich verbond om de verschuldigde rente gedurende de looptijd in [X]delijkse termijnen aan Dexia te betalen. De terugbetaling van de hoofdsom vond plaats bij het einde van de looptijd door verrekening met de opbrengst uit de verkoop van de onderliggende effecten.
e.   In de jurisprudentie is inmiddels uitgemaakt dat effectenlease-overeenkomsten als deze kwalificeren als huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW.
f.   Bij het einde van de overeenkomst was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van [X] aan Dexia geheel te voldoen, doch resteerde er een restschuld van [X] aan Dexia ten bedrage van € 3.416,26 (berekend per 24 februari 2006), welke niet door hem aan Dexia voldaan is.
g.   Bij brief van 25 augustus 2005 aan Dexia heeft [X] de overeenkomst vernietigd wegens handelingsonbekwaamheid van zichzelf (artikel 3:32 BW) en het ontbreken van de voor de toestemming van zijn ouders (vader) vereiste machtiging van de kantonrechter ex artikel 1:345 BW (artikel 1:347 BW).
h.   Bij beschikking d.d. 25 januari 2007, NJ 2007, 427, LJN: AZ7033 (hierna ook: de WCAM-beschikking) heeft het Gerechtshof te Amsterdam de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW (hierna: de WCAM-overeenkomst) algemeen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. Deze WCAM-overeenkomst behelst een regeling met betrekking tot afwikkeling van de schade, geleden door personen die in het verleden met (ree hts voorgangers van) Dexia één of meer effectenlease-overeenkomsten hebben gesloten, welke regeling ook wel aangeduid wordt als de "Duisenberg-regeling".
i.   Dexia heeft haar vordering op [X] bij akte van cessie d.d. 18 december 2007 overgedragen aan Varde. Bij brief van 10 januari 2008 is hiervan mededeling gedaan aan [X].
 
Vordering en verweer
 
3.   Varde vordert de veroordeling van [X] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 3.060,37 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.512,84 vanaf 10 januari 2008 tot de dag der voldoening, alsmede proceskosten.
Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat door [X] na toepassing van de Duisenberg-regeling uit hoofde van de overeenkomst aan Dexia nog een bedrag ad € 2.512,84 verschuldigd is. Aangezien [X] geen opt-outverklaring heeft gedeponeerd, is hij gebonden aan de WCAM-beschikking en heeft de daarbij verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst ingevolge artikel 7:908 BW ten aanzien van hem de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst waarbij hij als partij geldt. Daarmee staat de betalingsverplichting van [X] vast, doch hij is ondanks aanmaning en sommatie in gebreke gebleven met de voldoening. Behalve het bedrag ad € 2.512,84 vordert Varde, aan wie Dexia haar vordering op [X] overgedragen heeft, de daarover tot 10 januari 2008 verschuldigd geworden rente ad € 170,61 alsmede een bedrag ad € 376,92 wegens buitengerechtelijke kosten.
 
4.   [X] concludeert - naar de kantonrechter uit zijn conclusie van antwoord begrijpt - tot niet ontvankelijk verklaring van Varde in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van Varde in de proceskosten. Kort zakelijk weergegeven komt het verweer op het volgende neer:
De dagvaarding is nietig omdat daarin niet de voor de beslissing van de zaak van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid zijn aangevoerd, hetgeen in strijd is met de goede procesorde en de substantiëringsplicht.
Anders dan Varde stelt, heeft [X] wel tijdig een opt-outverklaring gedeponeerd, zodat hij niet gebonden is aan de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst en de daarin vervatte Duisenberg-regeling. Ook indien hij niet tijdig een opt-outverklaring zou hebben gedeponeerd, is de WCAM-overeenkomst op hem niet van toepassing, omdat hij niet valt onder de kring van gerechtigden zoals in de WCAM-overeenkomst omschreven. Verder voert [X] aan dat hij nooit begrepen heeft wat de overeenkomst precies inhield. Dat is hem nooit goed uitgelegd en hij is ook nooit gewezen op de aan de overeenkomst verbonden risico's. Zijn idee was dat hij inet de overeenkomst deelnam aan een soort spaarregeling. Hij is bij het aangaan van de overeenkomst door Dexia misleid; de door Dexia gemaakte reclame was misleidend en Dexia heeft misbruik gemaakt van de omstandigheid dat hij jong en onervaren was, althans heeft hij gedwaald doordat hij bij het aangaan van de overeenkomst van een andere voorstelling uitgegaan is dan Dexia en Dexia hem bewust misleidend heeft voorgelicht. Voorts is Dexia de op haar rustende zorgplicht niet nagekomen en heeft zij daardoor jegens hem onrechtmatig gehandeld dan wel wanprestatie gepleegd. Hij verwijst daarbij onder meer naar de artikelen 27 en 28 NR. 1999. Voorts voert hij aan dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wet op het Consumentenkrediet. Tenslotte bestrijdt hij de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
 
Beoordeling
 
5.   Het standpunt van [X], dat de dagvaarding nietig is wegens strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 en de substantiëringsplicht van artikel til lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), wordt verworpen. Het niet naleven van die voorschriften leidt niet tot nietigheid van het processtuk of de proceshandeling waarbij dat voorschift niet nageleefd is. Uit de dagvaarding blijkt voldoende welke feiten volgens Varde voor de beslissing van belang zijn en hoe zij deze interpreteert. Dat [X] meent dat geheel andere feiten voor de beslissing van belang zijn, betekent niet dat Varde haar volledigheids- en waarheidsplicht heeft geschonden. De ingevolge artikel 21 Rv. op de partijen rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren strekt er toe te voorkomen dat de partijen in het civiele proces zich bedienen van opzettelijke en bewuste onwaarheden of voor de beslissing van de zaak relevante feiten opzettelijk of bewust verdraaien of verdoezelen. Die verplichting houdt niet in dat alle feiten moeten worden aangevoerd, maar alleen dat de voor de beslissing van het geschil relevante feiten dienen te worden vermeld. Voorts staat die verplichting er niet aan in de weg dat de partijen ieder de naar hun oordeel relevante feiten selecteren en vanuit hun eigen invalshoek interpreteren en presenteren. Het voorschrift van artikel 111 lid 3 Rv. beoogt te bewerkstelligen dat de rechter aanstonds een beeld krijgt van het vermoedelijke verweer en daarmee van de aard en omvang van het geschil. Zo Varde in haar vermelding van zijn verweren in de dagvaarding al onvolledig mocht zijn geweest, dan is dat door de uitvoerigheid van de conclusie van antwoord en de veelheid van de daarin aangevoerde verweren ruimschoots goedgemaakt.
 
6.   Bij de beoordeling van het onderhavige geschil moet het volgende voorop gesteld worden. Indien [X] - zoals Varde heeft gesteld, doch [X] heeft bestreden -gebonden is aan de verbindend verklaarde^WCAM-covereenkomst,.dan stuiten-alle.door hem aangevoerde verweren betreffende de wijze van totstandkoming en uitvoering van de overeenkomsten daarop af. fn artikel 14 lid 1 van de WCAM-overeenkomst is immers onder meer bepaald dat elke gerechtigde aan Dexia kwijting verleent terzake van alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van de effectenlease-overeenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomsten reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vorderingen. Verwezen wordt tevens naar hetgeen het Hof Amsterdam hieromtrent in de rechtsoverwegingen 5.20 en 5.21 van de WCAM-beschikking heeft overwogen.
 
7.   Ten betoge dat hij niet gebonden is aan de WCAM-overeenkomst heeft [X] aangevoerd dat hij tijdig en rechtsgeldig een opt-outverklaring heeft gedeponeerd bij de daartoe aangewezen notaris (mr. J.E Kielstra te Amsterdam). Voorts heeft hij aangevoerd dat hij niet valt onder de kring van gerechtigden volgens artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, omdat hij minderjarig was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en daarom  valt onder de uitzondering van artikel 2.2 onder (b).
 
8.   De kantonrechter zal eerst ingaan op het verweer van [X] dat hij niet behoort tot de kring van gerechtigden volgens artikel 2 van de WCAM-overeenkomst, omdat, indien dat verweer juist mocht zijn, de vraag omtrent de opt-outverklaring er niet meer toe doet. Daarbij wordt opgemerkt dat de tekst van de (geconsolideerde) WCAM-overeenkomst d.d. 8 mei 2006, zoals door het Hof Amsterdam in zijn WCAM-beschikking verbindend verklaard, de kantonrechter ambtshalve bekend is.
 
9.   Artikel 2.2, aanhef en onder (b), van de WCAM-overeenkomst luidt:
''Een persoon is geen gerechtigde met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst (...) die werd gesloten toen de Contractant minderjarig was, tenzij met betrekking tot die overeenkomst geen tijdig rechtsgeldig beroep op vernietiging is gedaan of de Contractant,  dan  wel zijn ouders of andere wettelijk vertegenwoordiger (s), de overeenkomst rechtsgeldig hebben bekrachtigd".
Anders gezegd: De contractant die minderjarig was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, is geen gerechtigde. Hij is echter wel gerechtigde, als hij niet tijdig een rechtsgeldig beroep op vernietiging heeft gedaan, of als hij dan wel zijn ouders of ander wettelijk vertegenwoordigers) de overeenkomst rechtsgeldig hebben bekrachtigd.
 
10.  Dat [X] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst minderjarig was, is niet in geschil; hij was toen 14 jaar en 11 maanden oud. [X] stelt echter dat zijn vader, die de overeenkomst ten bewijze van zijn toestemming mede ondertekend heeft, daartoe niet bevoegd was, omdat de daarvoor ingevolge artikel 1: 345 BW (dat ingevolge artikel l:253k BW ook van toepassing is op het bewind van de ouders over het vermogen van hun kinderen) vereiste machtiging van de kantonrechter ontbrak. Voorts heeft [X] aangevoerd dat hij, nadat hij meerderjarig was geworden, bij brief van 25 augustus 2005 (overgelegd bij conclusie van antwoord onder productienummer 5) de overeenkomst op die grond vernietigd heeft. Varde heeft deze stellingen van [X] niet weersproken, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
 
11.  [X] was dus minderjarig ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en hij heeft -naar onweersproken vaststaat - tijdig en rechtsgeldig de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen. Hij valt dus onder de categorie van artikel 2, aanhef en onder b, van de WCAM-overeenkornst en bij gevolg geen gerechtigde in de zin van de WCAM-overeenkomst. De verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst heeft voor [X] derhalve geen (rechts)gevolgen.
 
12.  Aangezien Varde haar vordering baseert op gebondenheid van [X] aan de WCAM-overeenkomst en de verbindendverklaring daarvan in de WCAM-beschikking van het Hof Amsterdam, doch [X] daaraan blijkens het voorgaande niet gebonden is, dient de vordering van Varde te worden afgewezen.
Wat partijen verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een andere beslissing en behoeft derhalve geen (nadere) bespreking.
 
13.  Als in het ongelijk gestelde partij dient Varde te worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [X], tot op heden vast te stellen op € 350,- wegens salaris van zijn gemachtigde.
 
Beslissing
 
De kantonrechter:
 
1.   wijst de vordering af;
 
2.   stelt de proceskosten aan de zijde van [X] tot op heden vast op € 350,— en veroordeelt Varde tot betaling daarvan aan [X];

3.   verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL