Beoordeling van het hoger
beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die
onder 3 van het bestreden vonnis door de rechtbank
zijn vastgesteld, nu die
als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
2.1 [X] en [Y] zijn sinds 14 april 1986 met elkaar
gehuwd en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2 Tussen [Y] en Aegon is een
effectenlease-overeenkomst gesloten met de naam Vermogens Vliegwiel-extra onder
nummer 16005791, verder te noemen de overeenkomst.
2.3 Op de overeenkomst zijn van toepassing de
Bijzondere Voorwaarden Vermogens Vliegwiel Extra.
2.4 De overeenkomst betreft het beleggen met
geleend geld en heeft een looptijd van 240 maanden, te rekenen vanaf 10 mei
2001.
2.5 De overeenkomst houdt in dat de belegger een
bedrag leent van Aegon tegen een rente van 11,25 % per jaar (= 11,85 % effectief
per jaar), waarvoor door Aegon aandelen worden gekocht, die door haar in lease
aan de belegger worden verstrekt. Gedurende de looptijd van de overeenkomst
betaalt de belegger een maandelijks bedrag dat bestaat uit een
aflossingsgedeelte, rente en administratiekosten. Indien de belegger aan zijn
betalingsverplichtingen voldoet, is aan het einde van de looptijd de hoofdsom
geheel afgelost. De belegger wordt dan van rechtswege eigenaar van de
aandelen.
2.6 De belegger heeft na 90 maanden het recht om
de overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder dat boeterente verschuldigd
is, tussentijds te beëindigen, onder betaling of verrekening van het nog niet
terugbetaalde deel van de hoofdsom.
2.7 In geval van tussentijdse beëindiging van de
overeenkomst voordat 90 maanden zijn verstreken, is de belegger een boeterente
verschuldigd ter grootte van drie tiende deel van de nog niet vervallen
maandtermijnen tot en met de negentigste maandtermijn.
2.8 [Y] heeft ingevolge de overeenkomst van Aegon
42 aandelen geleased in elk van de volgende fondsen: ABN AMRO, AHOLD, KON. OLIE
en ING. De totale leasesom bedraagt € 21.921,60 en is opgebouwd uit het
aankoopbedrag van de aandelen ad € 8.272,32, rente ad € 12.560,16 en een bedrag
van € 1.089,60 aan administratiekosten.
2.9 De leasesom dient door [Y] te worden afbetaald
in maandelijkse termijnen van € 91,34. De eerste termijn was verschuldigd per 1
juni 2001, de volgende termijnen telkens op de eerste van iedere volgende
maand.
2.10 Door de gemachtigde van [Y] is bij brief d.d. 12
oktober 2005 mede namens [X] de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd,
onder meer op grond dat [X] voor het aangaan van de overeenkomst geen
toestemming had gegeven.
2.11 [Y] heeft uit hoofde van de overeenkomst een bedrag
van € 734,40 aan dividend ontvangen.
2.12 [X] c.s. heeft in eerste aanleg een aantal
vorderingen ingesteld. Daarvan heeft de rechtbank toegewezen een verklaring voor
recht dat de overeenkomst door [X] buitengerechtelijk is vernietigd, alsmede een
veroordeling tot betaling van € 4.074,49 vermeerderd met rente en kosten.
Hiertegen is Aegon in hoger beroep opgekomen.
3.1 Grief 1 is gericht tegen de kwalificatie van
de overeenkomst als huurkoop, tegen de toepasselijkheid van art. 1:88 BW op de
overeenkomst en tegen de veroordeling tot terugbetaling.
3.2 Het hof overweegt naar aanleiding van deze
grief en hetgeen Aegon ter toelichting op de grief heeft aangevoerd, het
volgende.
3.3 Aegon stelt dat niet is voldaan aan het
vereiste van betaling in twee of meer termijnen. Volgens Aegon is de koopprijs
van de ten behoeve van [Y] gekochte aandelen voorgefinancierd met een door Aegon
verstrekte lening en is de koopprijs in één keer voldaan.
3.4 Het hof overweegt dat het niet gaat om de
overeenkomst tussen Aegon en een derde waarbij Aegon de aandelen gekocht heeft
van die derde, maar dat het gaat om de overeenkomst tussen Aegon en [Y]. Volgens
die overeenkomst moet [Y] de totale leasesom, waarin onder meer begrepen de
koopprijs, in maandelijkse termijnen van € 91,34 betalen. Aan de eis van
betaling in twee of meer termijnen is dan ook voldaan.
3.5 Aegon stelt dat niet sprake is van aflevering
van de aandelen bij of vlak na het sluiten van de overeenkomst.
3.6 Het hof overweegt dat vanaf de aanvang van de
overeenkomst het risico van waardeschommelingen van de aandelen bij [Y] lag en
[Y] vanaf de aanvang gerechtigd was tot dividenden op de aandelen. Hiermee heeft
[Y] het genot verkregen op de aandelen en is voldaan aan het vereiste van
aflevering in de zin van art. 7A: 1576 lid 1 BW. Dat [Y] bepaalde andere rechten
met betrekking tot de aandelen niet vanaf de aanvang had, doet daar niet aan af.
Verder staat in art. 6 van de overeenkomst dat, als [Y] alle verschuldigde
bedragen heeft betaald, zij van rechtswege eigenaar van de aandelen is of zal
worden. Hiermee is voldaan aan overgang van de eigendom in de zin van art.
7A:1576 lid 1 BW.
3.7 Aegon stelt dat koop op afbetaling alleen
betrekking zou kunnen hebben op zaken en niet op vermogensrechten. Dit standpunt
is onjuist. Het hof verwijst naar ro 4.2 van HR 28 maart 2008, LJN
BC2837.
3.8 Aegon stelt dat het kwalificeren van
effectenlease als koop op afbetaling haaks zou staan op de strekking van de
overeenkomst en de bedoeling van partijen. Uit de overeenkomst blijkt echter dat
de strekking van de overeenkomst en de bedoeling van partijen juist wel koop op
afbetaling is, waarbij als al het verschuldigde betaald is, de eigendom van
rechtswege is of zal overgaan. Hetgeen Aegon heeft gesteld, leidt niet tot een
ander oordeel.
3.9 Aegon stelt dat art. 1:88 lid 1 sub d BW
beperkt is tot zaken en niet van toepassing is op vermogensrechten. Dit
standpunt is onjuist. Het hof verwijst naar ro. 4.6 van HR 28 maart 2008, LJN
BC2837.
3.10 Uit het bovenstaande volgt dat grief 1 in al haar
onderdelen faalt.
4.1 Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de
rechtbank dat de vordering van [X] c.s. niet is verjaard. Het hof overweegt naar
aanleiding van deze grief en hetgeen Aegon ter toelichting op de grief heeft
aangevoerd het volgende.
4.2 Op Aegon rust de stelplicht en bewijslast van
feiten die ten grondslag kunnen liggen aan een beroep op verjaring. Er is geen
grond voor een verzwaarde motiverings- of stelplicht aan de zijde van [Y] en
[X]. Ook is er geen grond waarom zij belastinggegevens zouden moeten overleggen.
Feiten waaruit volgt dat [X] eerder dan eind september 2005 op de hoogte was van
de overeenkomst, zijn niet gesteld. Daarom faalt het beroep van Aegon op
verjaring. Grief 2 faalt.
5.1 Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de
rechtbank dat het in deze zaak niet naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar is dat Aegon alle maandtermijnen aan [Y] moet
terugbetalen. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief en hetgeen Aegon
ter toelichting op de grief heeft aangevoerd het volgende.
5.2 Aegon had de mogelijkheid van vernietiging
door [X] kunnen vermijden door hem de overeenkomst mede te laten ondertekenen,
zoals ook is voorzien op het voorgedrukte formulier waarin de overeenkomst is
vastgelegd. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt geheel voor haar rekening en
risico. Als Aegon niet alle betaalde maandtermijnen zou moeten terugbetalen, zou
dat niet te rijmen zijn met de strekking van art. 1:88 BW om de andere
echtgenoot te beschermen tegen het zonder zijn toestemming aangaan van de daar
bedoelde rechtshandelingen. Het is dan ook niet naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar dat Aegon alle maandtermijnen moet terugbetalen.
Evenmin is er sprake van een oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid op grond van
art. 1:88 BW vernietiging te vorderen, zoals Aegon betoogt. Dat sprake zou
moeten zijn van een "ontwrichting" van het gezinsvermogen, valt niet als
vereiste in dit artikel te lezen. Bovendien kan de verschuldigde maandelijkse
termijn die gedurende jaren verschuldigd was, wel degelijk worden beschouwd als
een substantiële vermindering van de bestedingsruimte.
5.3 Aegon heeft verzocht rekening te houden met de
momenteel in Nederland levende rechtsovertuigingen en verwezen naar de
zogenaamde Duisenbergregeling. De Hoge Raad heeft echter in ro. 4.9.2 van zijn
arrest van 5 juni 2009, LJN BH2815 overwogen, dat met de opt-out mogelijkheid
niet verenigbaar is dat de rechter bij de beoordeling van een individuele zaak
gehouden is zich te richten naar hetgeen in het kader van de Duisenbergregeling
is overeengekomen, ook niet in die zin dat hij zou moeten motiveren dat en
waarom hij daarvan inhoudelijk op enigerlei wijze afwijkt. Verder heeft de Hoge
Raad overwogen, dat het feit dat in de Duisenbergregeling bepaalde
vergoedingsplichten zijn overeengekomen voor bepaalde typen gevallen, niet een
voldoende objectieve aanwijzing vormt dat in de Nederlandse samenleving de
algemene rechtsovertuiging leeft dat in beginsel slechts dezelfde of
gelijksoortige normen en maatstaven de (totstandkoming van) overeenkomsten met
betrekking tot effectenleaseproducten beheersen.
5.4 Uit het bovenstaande volgt dat grief 3 in al
haar onderdelen faalt.
6.1 De eerste grief 4 is gericht het oordeel van
de rechtbank dat Aegon geen beroep kan doen op art. 6: 278 BW en dat de gevolgen
van dit artikel zich niet verdragen met de bescherming die de wetgever met artt.
1:88 en 1:89 BW aan de niet-handelende echtgenoot heeft beoogd te geven, dat
niet daaraan afdoet dat [X] pas een beroep heeft gedaan nadat de koersverliezen
waren opgetreden en dat Aegon het risico van een beroep op art. 1: 88 en 1: 89
BW eenvoudig had kunnen verwijderen door [X] te laten
medeondertekenen.
6.2 Het hof overweegt dat het bestreden oordeel
van de rechtbank juist is. Hetgeen Aegon hiertegen in brengt, gaat niet op. Het
hof verwijst naar ro. 4.10 van het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008,
LJN BC2837. De eerste grief 4 faalt.
7.1 De tweede grief 4 is gericht tegen het oordeel
van de rechtbank dat de wettelijke rente moet worden berekend vanaf 22 oktober
2005.
7.2 Naar het oordeel van het hof is deze grief
gegrond. Weliswaar leidt vernietiging ex art. 1:88 BW ertoe dat van meet af aan
de rechtsgrond voor de prestatie heeft ontbroken, waaruit een verplichting tot
terugbetaling voortvloeit, maar daaruit volgt niet dat Aegon onmiddellijk in
verzuim was. Niet blijkt dat Aegon bij brief van 12 oktober 2005 in gebreke is
gesteld. Niet blijkt dat Aegon vóór 2 november 2005, de dag dat [Y] het door
Aegon verschuldigde bedrag in rechte heeft gevorderd, heeft laten weten niet te
zullen betalen. Aegon is dan ook pas vanaf 2 november 2005 wettelijke rente
verschuldigd.
7.3 Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen
voorzover daarbij wettelijke rente vanaf 22 oktober 2005 is toegewezen. Het hof
zal wettelijke rente vanaf 2 november 2005 toewijzen en de vordering tot
betaling van wettelijke rente over de periode van 22 oktober 2005 tot 2 november
2005 afwijzen. Het hof zal het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigen.
De vordering van Aegon in hoger beroep tot terugbetaling van hetgeen Aegon ter
uitvoering van het vonnis heeft voldaan, is niet toewijsbaar, met uitzondering
van de vordering tot terugbetaling van wettelijke rente over de periode van 22
oktober 2005 tot 2 november 2005.
8.1 Het hof gaat voorbij aan de bewijsaanbiedingen
van partijen, aangezien partijen geen relevante feiten hebben gesteld die bewijs
behoeven.
8.2 Het hof zal Aegon als de in overwegende mate
in het ongelijk gesteld partij in de proceskosten in hoger beroep
veroordelen.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage,
sector kanton, locatie 's-Gravenhage, van 21 juni 2006 voorzover daarbij
wettelijke rente over € 4.074,49 is toegewezen vanaf 22 oktober 2005 tot de dag
der voldoening
en inzoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Aegon om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan [X] en [Y] te betalen de wettelijke rente over 6 4.074,49 vanaf 2
november 2005 tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst de vordering tot betaling van wettelijke rente
over de periode van 22 oktober 2005 tot 2 november 2005 af;
bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage,
sector kanton, locatie 's-Gravenhage, van 21 juni 2006 voor het
overige;
veroordeelt [X] c.s. om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan Aegon terug te betalen betaalde wettelijke rente over de periode
van 22 oktober 2005 tot 2 november 2005;
wijst de vordering van Aegon in hoger beroep tot
terugbetaling voor het overige af;
veroordeelt Aegon in de proceskosten in hoger beroep,
tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X] c.s. begroot op € 1.515,- en
veroordeelt Aegon mitsdien te voldoen:
a. aan de griffier van dit hof € 62,75 voor
in debet gesteld griffierecht en 6 1.129,- voor salaris van de procureur
verminderd met de aan [X] c.s. in rekening gebrachte eigen bijdragen, in totaal
dus 6 1.191,75, waarmee de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het
bepaalde in artikel 243 Rv.;
b. aan [X] c.s. € 188,25 voor niet in debet
gesteld griffierecht en € 135,- voor eigen bijdragen in de rechtsbijstand, in
totaal dus € 323,25.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, J.A. van
Kempen en L.M. Croes en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13
oktober 2009 in aanwezigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL