Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
arrest
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 104.004.384
arrest van de zesde civiele kamer van 21
oktober 2008
inzake
1. [X], wonende te [woonplaats],
2.
plus 50 nog andere personen
appellanten in het principaal hoger
beroep,
geïntimeerden in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger
beroep,
eisers in het incident,
advocaat: mr. P.A.C, de
Vries,
tegen:
1. de naamloze
vennootschap
Delta Lloyd Bank N.V. handelend onder de naam Ohra
Bank,
mede gevestigd te Arnhem,
2. de
stichting
Stichting Delta Lloyd Beleggers
risico,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in het principaal
hoger beroep,
appellanten in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger
beroep,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. N.L.J.M.
Rijssenbeek.
1. Het geding in
eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof
naar de inhoud van de vonnissen van 19 april 2006, 6 december 2006 en 20 juni
2007 die de rechtbank Arnhem (sector civiel recht) tussen principaal appellanten
(hierna ook te noemen: [X] c.s.) als eisers en principaal geïntimeerden (hierna
ook te noemen in enkelvoud: Ohra) als gedaagden heeft gewezen; van beide
laatstgenoemde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht
2. Het geding in
hoger beroep
2 1 [X] c.s. hebben bij exploot
van 20 juli 2007 Ohra aangezegd van de vonnissen van 6 december 2006 en 20 juni
2007 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Ohra voor dit hof. Zij hebben
gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog recht
doende de in de inleidende dagvaarding ingediende vorderingen integraal zal
toewijzen met veroordeling van Ohra in de kosten van dit geding.
2.2 Bij memorie van grieven
hebben [X] c.s. acht grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en
toegelicht. Zij hebben gevorderd overeenkomstig voornoemd exploot, kosten
rechtens .
2.3 Bij memorie van antwoord
heeft Ohra de grieven bestreden, bewjjs aangeboden en een productie in het
geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door [X] c.s. ingestelde hoger beroep zal
verwerpen en de vorderingen van [X] c.s. zal afwijzen, met veroordeling van [X]
c.s. in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Bij dezelfde memorie heeft
Ohra incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 december 2006,
heeft zij daartegen zeven grieven aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs
aangeboden- Zij heeft gevorderd dat het hof, bij arrest, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voonaad het vonnis van 6 december 2006 zal
vernietigen.
2.5 Bij dezelfde memorie heeft
Ohra voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6
december 2006 op dezelfde aangevoerde gronden als waarop zij in het principaal
hoger beroep de grieven van [X] c.s. weerlegt en heeft zij bewijs aangeboden.
Zij heeft gevorderd dat voor zover het onvoorwaardelijk incidenteel hoger beroep
faalt, het hof het vonnis van 6 december 2006 slechts deels zal vernietigen, in
die zin dat in stand wordt gehouden het oordeel van de rechtbank op de punten
aangaande het vaststellen van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad
van Ohra jegens [X] c.s. en de door [X] c.s. beweerdelijk geleden schade en het
per individuele eiser vaststellen of een billijkheidscorrectie dient te worden
toegepast.
2.6 Bij incidentele conclusie
en memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep hebben [X] c.s. in het
incident gevorderd dat het hof al dan niet bij wijze van voorlopige voorziening
zal bepalen dat de zaak zal worden aangehouden en tot nader order zal worden
verwezen naar de parkeerrol, met reservering van de kosten van het incident tot
het eindarrest. In het incidenteel hoger beroep hebben [X] c.s. gevorderd dat
het hof het vonnis van 6 december 2006, op de aangevallen punten zijdens Ohra,
zal bekrachtigen, met veroordeling van Ohra in de kosten van het incidenteel
hoger beroep.
2.7 Bij memorie van antwoord in
het incident heeft Ohra gevorderd dat het hof de incidentele vordering van [X]
c.s, zal afwijzen.
2.8 Vervolgens hebben partijen
de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof
arrest bepaald.
3. De motivering
van de beslissing in het incident
3.1 Het gaat in de hoofdzaak
onder meer om het volgende.
[X] c.s. hebben effectenlease-overeenkomsten met
Ohra gesloten, genaamd "Overeenkomst OhraFlexbeleg". [X] c.s. hebben onder meer
gesteld dat Ohra jegens hen bij het aangaan van die overeenkomsten onrechtmatig
heeft gehandeld. Daaraan leggen zvj ten grondslag dat Ohra tekort is geschoten
in de nakoming van haar zorgplicht zowel wat betreft het "ken uw klant"-beginsel
als voor wat betreft het geven van informatie omtrent de aan de overeenkomst
verbonden risico's. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.6 van het vonnis
van 6 december 2006 geoordeeld dat Ohra in haar zorgplicht (zijnde een
pre-contractuele verplichting) tekort is geschoten en dientengevolge
onrechtmatig heeft gehandeld.
3.2 Vervolgens heeft de
rechtbank in rechtsoverweging 4.10 van het vonnis van 6 december 2006 geoordeeld
dat aan de hand van de individuele omstandigheden van elke eiser zal dienen te
worden beoordeeld of causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen
van Ohra en de schade. Daartegen hebben [X] c.s. een grief gericht. Pe door Ohra
ingestelde grieven richten zich voornamelijk tegen bet oordeel van de rechtbank
omtrent de aansprakelijkheid van Ohra,
3.3 [X] c.s. wijzen in hun
incidentele conclusie op het arrest van het hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN:
BC9484), op arresten van het hof Amsterdam en op vonnissen van verschillende
rechtbanken. Daarin wordt uiteenlopend beslist omtrent onder meer de vraag of
een financiële instelling die een aandelenleaseproduct heeft aangeboden zijn
algemene of bijzondere zorgplicht jegens zijn wederpartij heeft geschonden, of
het verloren gaan van de maandbedragen/rente kan worden aangemerkt als door die
schending veroorzaakte schade en of een bepaald percentage van de schade wegens
eigen schuld voor rekening van de gedupeerden dient te blijven. [X] c.s. wijzen
erop dat er reeds cassatieberoepen lopen van (in ieder geval) twee arresten van
het hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN: BA5684) en 15 november 2007 (LJN:
BB7971). Volgens [X] c.s. zijn deze zaken bij de Hoge Raad aanhangig onder
respectievelijk zaaknummer 07/112.90 en zaaknummer 08/009.09. Volgens [X] c.s.
komen in voornoemde arresten vergelijkbare geschilpunten naar voren als in het
onderhavige geval. Derhalve vragen zij aanhouding van de onderhavige zaak totdat
op die cassatieberoepen is beslist,
3 4 Ohra voert gemotiveerd
verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat niet aan de voorwaarden van
artikel 223 Rv is voldaan en subsidiair stelt zij dat er geen gronden aanwezig
zijn om de cassatieberoepen af te wachten, omdat de daarin aan de orde zijnde
feiten afwijken van het onderhavige geval.
3.5 Bij toetsing van de door
[X] c,s. ingestelde incidentele vordering aan artikel 353 juncto artikel 223 Rv
juncto artikel 208 Rv stelt het bof voorop dat artikel 223 Rv voor beide
partijen de mogelijkheid opent om tijdens een aanhangig geding te vorderen dat
de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
Het tweede lid van artikel 223 Rv stelt de eis dat de voorziening samenhangt met
de hoofdzaak. De werking van de voorlopige voorziening is beperkt tot de duur
van het geding zoals tot uitdrukking komt in de woorden "tijdens een aanhangig
geding" en "voor de duur van het geding" in het eerste lid. De vordering tot het
treffen van een voorlopige voorziening is door de wetgever aangemerkt als een
incidentele vordering, zodat de regeling in de onderhavige afdeling 2.10 is
ondergebracht en de algemene bepalingen van artikelen 208 en 209 Rv die gelden
voor incidentele vorderingen, van toepassing zijn. Gezien het voorlopige
karakter van de procedure behoudt de voorlopige voorziening, behoudens wijziging
of intrekking daarvan, haar kracht totdat in de hoofdzaak een uitspraak in
kracht van gewijsde is gegaan. Zij verliest eveneens haar werking indien de
hoofdzaak wordt ingetrokken.
3.6 In beginsel kan iedere
voorziening door ieder van partijen gevorderd worden, mits deze samenhangt met
de hoofdzaak en zich leent om als voorlopige voorziening gegeven te
worden.
3.7 Het hof is van oordeel dat
de door [X] c.s. ingestelde incidentele vordering zich in beginsel niet leent
voor toewijzing op grond van artikel 223 juncto artikel 208 en artikel 209 Rv,
De vordering heeft namelijk niet de strekking om gedurende de duur van de
hoofdprocedure een afzonderlijke inhoudelijke voorlopige voorziening te
verkrijgen. Gevraagd wordt immers om een voorziening van procedurele aard die
ten doel heeft de hoofdprocedure zelf te onderbreken door aanhouding van de
hoofdzaak erv plaatsing daarvan op de parkeerrol. Een dergelijk vordering valt
niet onder de werkingssfeer van artikel 223 Rv juncto artikel 208
Rv.
3.8 Dit brengt het hof bij de
vraag of het belang dat [X] c.s. hebben om ter beperking van hun processuele
kosten de zaak te doen aanhouden totdat op de door hen bedoelde cassatieberoepen
is beslist zwaarder weegt dan het belang van Ohra bij voorzetting van de zaak
zonder vertraging.
In het incidenteel hoger beroep staat de vraag centraal of
Ohra haar zorgplicht heeft geschonden. Het antwoord op die vraag wordt zowel
bepaald door de vraag hoever die bijzondere zorgplicht reikt bij
effectenlease-overeenkomsten met consumenten. Al liggen de feiten in deze zaak
tegen Ohra deels anders, ook hier speelt die vraag. Verwacht kan worden dat de
op afzienbare termijn te verwachten beslissingen op de voornoemde
cassatieberoepen aanknopingspunten kunnen bieden voor de beantwoording van die
vraag, ook in deze zaak tegen Ohra, Daarom weegt het belang van [X] c.s. bij
aanhouding en derhalve ter vermijding van eventueel later overbodig of nutteloos
gebleken proceshandelingen zwaarder dan het belang van Ohra bij directe
afhandeling. Daaraan doet niet af dat het in het onderhavige geval om hoger
beroepen van tussenvonnissen gaat. Bovendien acht het hof het vanuit juridisch
en maatschappelijk: oogpunt wenselijk om, gezien het grote aantal aanhangige
procedures over de verschillende effectenleaseproducten bij de beoordeling van
dergelijke zaken, voor zover mogelijk, eenzelfde juridische maatstaf aan te
leggen. Hoewel de (aard van de) effectenleaseproducten verschillen, vertonen de
in dergelijke procedures aan de orde gestelde juridische geschilpunten
aanzienlijke overeenkomsten. Er zijn derhalve voldoende zwaarwegende gronden
aanwezig om de uitkomst van de thans lopende cassatieberoepen waarnaar [X] c.s.
hebben verwezen, af te wachten alvorens in de hoofdzaak een beslissing te
geven.
Om die reden zal het hof de zaak verwijzen naar de parkeerrol, zodat
deze na beslissing op de hiervoor bedoelde cassatieberoepen door de meest gerede
partij weer op de rol kan worden aangebracht.
3.9 Een beslissing over de
kosten van dit incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de
hoofdzaak.
4. De
beslissing
Het hof, recht doende in hoger
beroep:
in het
incident:
wijst de vordering van [X] c.s. in het incident af;
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest
in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
plaatst de zaak op de zogenaamde
parkeerrol;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door C.J.
Laurentius-Kooter, W. Duitemeijer en J.J. Makkink en is in tegenwoordigheid van
de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober
2008.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL