Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON. LOCATIE AMSTERDAM
 
Kenmerk:CV 05-6050
Datum: 30 maart 2006
 
251
 

Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
 
1.
2.
echtelieden
beiden wonende te [woonplaats]
 
eisers in de hoofdzaak
eisers in het incident
 
gemachtigde: mr. M.A. Hupkes
 
t e g e n:
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam
 
gedaagde in de hoofdzaak
gedaagde in het incident
nader te noemen Dexia
 
gemachtigde: P. Swier, deurwaarder
 

VERLOOP VAN DE PROCEDURE
 
Bij dagvaarding van 16 februari 2005 hebben eisers Dexia gedagvaard tegen de zitting van 1
maart 2005. Op die datum heeft Dexia voor het nemen van de conclusie van antwoord een uitstel
gekregen tot 14 april 2005. Nadien heeft Dexia op haar verzoek in verband met een
bemiddelingspoging van W.F.Duisenberg voor het nemen van de conclusie van antwoord een
uitstel gekregen tot 8 december 2005.
 
Ter rolle van 8 december 2005 heeft Dexia een akte tot schorsing van de procedure ingediend
vanwege het feit dat zij op 18 november 2005 bij het Gerechtshof een verzoek heeft ingediend tot
verbindendverklaring van de overeenkomst die zij gesloten heeft met de Stichting Leaseverlies, de
Stichting Eegalease, de Consumentenbond en de Vereniging van Effectenbezitters ("de .
Duisenbergregeling"),welke overeenkomst volgens haar een overeenkomst is als bedoeld in
artikel 7:906 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
 
Bij exploot van 4 januari 2006 hebben eisers aan Dexia aangezegd dat naar hun mening de door
haar aangevoerde gronden voor schorsing op dit geding niet van toepassing zijn, zodat het geding
hervat dient te worden en hebben zij Dexia gedagvaard tegen de zitting van 19 januari 2006
teneinde de procedure met hen voort te zetten. Op 19 januari 2006 hebben eisers ter motivering
van het door hen in het exploot van 4 januari 2006 gestelde een akte ingediend. Bij antwoordakte
van 2 februari 2006 en bij akte van 9 maart 2006 heeft Dexia hierop gereageerd. Daarna is in het
incident vonnis bepaald.
 

GRONDEN VAN DE BESLISSING
 
1.  In de hoofdprocedure vorderen eisers:
 
    -   een verklaring voor recht dat de door ieder van hen met de rechtsvoorgangster van Dexia
        op 15 januari 1999 gesloten lease-overeenkomsten voor de duur van 20 jaar
        buitengerechtelijk door hen zijn vernietigd en dat Dexia in de komende tijd niets meer te
        vorderen heeft en hen een verwerend beroep in rechte toekomt jegens elke aanspraak van
        Dexia, gegrond op deze overeenkomsten;
 
    -   veroordeling van Dexia tot terugbetaling van de door hen betaalde rente, in totaal een
        bedrag van € 6.687,36,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata;
 
    -   een gebod aan Dexia om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de
        Stichting Bureau Kredietregistratie schriftelijk te melden dat geen betalingsachterstanden
        bestaan op basis van deze overeenkomsten, zulks op straffe van een dwangsom van
        € 250,- per dag tot een maximumvan € 7.500,-;
 
    -   veroordeling van Dexia in de kosten van deze procedure.
 
2.  Eisers betwisten primair dat de procedure door de akte van Dexia van 8 december 2005 is
    geschorst. Zij vorderen subsidiair in het incident hervatting van de procedure, waartoe zij
    verschillende argumenten aanvoeren en die kortgezegd hierop neerkomen:
 
    a. de bepalingen over collectieve afwikkeling van massaschade in de artikelen 7:907 en
       volgende BW missen toepassing ingeval artikel 1:88 BW is ingeroepen, zoals in dit geval;
 
    b. het verzoek tot verbindendverklaring van de Duisenbergregeling van Dexia aan het Hof is
       oneigenlijk, nu het in de hoofdprocedure geen schade van eisers betreft;
 
    c. de Duisenbergregeling is in dit geval irrelevant en lijdt aan nietigheid, nu eisers als de
       Duisenbergregeling door het Hof verbindend verklaard wordt, zullen kiezen voor de
       wettelijke mogelijkheid zich aan de gebondenheid van deze regeling te onttrekken;
 
    d. een redelijke uitleg van artikel 1015 van het Wetboek van Burgerlijke-Rechtsvordering(Rv)
       in samenhang bezien met artikel 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van
       de Mens (EVRM) staat in de weg aan de schorsing.
 
3.  Dexia meent dat de hoofdprocedure door haar akte van 8 december 2005 is geschorst. Zij is
    onder aanvoering van een uitvoerige motivering van oordeel dat geen van de in artikel 1015
    lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde gronden voor
    hervatting van de procedure zich voordoen.
 
4.  Met betrekking tot het beroep van eisers op artikel 1015 lid 2 onder e Rv heeft Dexia betoogd
    dat haar verzoek tot verbindendverklaring van de Duisenbergregeling aan het Hof dateert van
    18 november 2005, zodat niet staande gehouden kan worden dat de behandeling van haar
    verzoek reeds onaanvaardbaar lang duurt. De mondelinge behandeling van haar verzoek is
    inmiddels geagendeerd voor 15 mei 2006, zodat Dexia hoopt dat het Hof nog voor de zomer
    van 2006 een beschikking zal geven. .
 
5.  Dexia wijst in dit verband erop dat het in de bepalingen van de artikelen 6 en 13 EVRM
     gegeven recht geen ander recht is dan in artikel 1015 lid 2 onder e Rv wordt beschermd. Een
     voortvarende behandeling is een relatief begrip. In deze zaak is er sprake van een collectief
     geschil, waarbij er een poging is tot een collectieve minnelijke regeling van dat conflict. Een
     minnelijke regeling verdient altijd de voorkeur boven een oplossing in rechte.
 
Beoordeling
 
6.  De redactie van artikel 1015 lid 1 Rv geeft aanleiding tot onduidelijkheid over de wijze waarop
     procedures geschorst kunnen worden die lopende zijn tijdens de behandeling van een
     verzoek aan het Gerechtshof te Amsterdam tot verbindendverklaring van een overeenkomst
     tot collectieve schade-afwikkeling.
 
7.  Uit het feit dat in artikel 1015 lid 1 Rv bepaald wordt dat de schorsing van een lopende
     procedure op verzoek van een partij bij de overeenkomst van wie in de procedure
     schadevergoeding wordt gevorderd, geschiedt overeenkomstig artikel 225 lid 2 Rv moet
     geconcludeerd worden dat de schorsing buiten de rechter om geschiedt. De schorsing
     geschiedt, doordat op verzoek van een partij van wie in de lopende procedure
     schadevergoeding gevorderd wordt, aan de wederpartij een exploot wordt uitgebracht waarbij
     de ingeroepen grond van de schorsing aan die wederpartij betekend wordt dan wel doordat
     door die partij een daartoe strekkende akteverzoek ter rolle wordt gedaan.
 
8.  Uit de wijze waarop een lopende procedure geschorst kan worden en uit de gronden, vermeld
     in artikel 1015 lid 2 Rv, voor hervatting van de procedure, blijkt dat vragen, zoals door.eisers
     bij hun akte van 9 februari 2006 aan de orde gesteld zijn, over de aard, de inhoud of de
     rechtsgeldigheid van de overeenkomst tot collectieveschade-afwikkeling ten aanzien waarvan
     algemene verbindend verklaring verzocht wordt dan wel over de kans van slagen van het
     verzoek aan het Hof tot algemene verbindendverklaring, beantwoord dienen te worden in het
     kader van de procedure tot hervatting van de geschorste procedure.
 
9.  Hieruit volgt dat de procedures van partijen geschorst zijn, doordat Dexia op 8 december 2005
     een tot de schorsing van die procedures strekkend akteverzoek heeft ingediend. Het
     standpunt van eisers dat de procedure door het akteverzoek van Dexia niet geschorst is, is
     dus onjuist.
 
10. Door de subsidiaire vordering van eisers komt nu aan de orde hoe een op grond van artikel
     1015 lid 1 Rv geschorste procedure hervat wordt. Blijkens artikel 1015 lid 2 en 5 Rv, waarin
     artikel 227 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard is, zijn daarvoor twee manieren: de
     geschorste procedure wordt hervat, doordat de wederpartij van Dexia met instemming van
     Dexia een daartoe strekkende akte ter rolle neemt dan wel doordat de wederpartij van Dexia
     bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat en Dexia oproept tegen de dag waarop zij de
     zaak ter rolle wil doen dienen.
 
11. Aangenomen moet worden dat - anders dan bij de schorsing - een rechterlijke beslissing
     ingeroepen kan worden in geval een wederpartij van de partij die de procedure geschorst
     heeft, bij exploot verklaard heeft dat het geding wordt hervat en laatst bedoelde partij
     opgeroepen heeft tegen een bepaalde rolzitting. Dit kan doordat laatstbedoelde partij zich bij
     akte ter rolle verzet tegen hervatting van de procedure, zoals Dexia in dit geval heeft gedaan.
 
12. In aanmerking genomen de aard van de geschillen, die ingevolge de bepalingen van het
     Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bij wege van een incidentele vordering aanhangig
     gemaakt dienen te worden en waarop moet worden beslist bij een voor beroep vatbaar
     tussenvonnis enerzijds en gelet op de aard van het onderhavige geschil en het belang van de
     beslissing die dienaangaande genomen wordt anderzijds, dient de verklaring van eisers bij .
     hun exploot d.d. 4 januari 2006 aangemerkt te worden als een incidentele vordering tot
     hervatting van de procedures, nu Dexia zich tegen deze verklaring bij akte ter rolle verzet
     heeft. Over die incidentele vordering dient bij tussenvonnis beslist te worden.
 
13. Eisers zijn van mening dat de bepalingen over collectieve afwikkeling van massaschade in de
     artikelen 7:907 en volgende BW toepassing missen ingeval artikel 1:88 BW is ingeroepen,
     zoals zij in de hoofdprocdure gedaan hebben en voorts dat het verzoek van Dexia tot
     verbindendverklaring van de Duisenbergregeling aan het Hof oneigenlijk is, nu het in de .
     hoofdprocedure niet gaat om schade van eisers. Ofschoon niet uit te sluiten valt dat eisers
     daarin gelijk hebben, zijn dat nog lang geen uitgemaakte zaken. Daarover zal (in eerste
     instantie) door het Hof in de lopende verzoekschriftenprocedure beslist dienen te worden. Als
     vaststaand kan dan ook niet in deze incidentele procedure aangenomen worden, dat het
     verzoek van Dexia c.s. aan het Hof niet tot toewijzing zal kunnen leiden.
 
14. Wat eisers voorts hebben aangevoerd, komt neer op een beroep op de grond als bedoeld in
     artikel 1015 lid 2 onder e Rv: de behandeling van het verzoek van Dexia c.s. aan het Hof duurt
     met het oog op de belangen van eisers tot een vergoeding en alle omstandigheden in
     aanmerking genomen, onaanvaardbaar lang en zal naar verwachting nog onaanvaardbaar
     lang duren.
 
15. De vraag of de in november 2005 aangespannen verzoekschriftprocedure bij het Hof
     onaanvaardbaar lang duurt en naar verwachting nog aanvaardbaar lang zal duren, moet in de
     eerste plaats beantwoord worden in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot
     bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM).In artikel 6
     EVRM staat dat onder meer bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen
     een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een
     redelijke termijn door een onafhankelijken onpartijdige recht dat bij de wet is ingesteld.
 
16. Geconstateerd moet worden dat eisers door de schorsing van de procedure gedurende een
     nog onbepaalde tijd afgehouden worden van de vaststelling van hun rechten en verplichtingen
     jegens Dexia door de overheidsrechter.
 
17. Of de verzoekschriftprocedure bij het Hof onaanvaardbaar lang duurt of naar verwachting nog
     onaanvaardbaar lang zal duren, dient voorts bezien te worden met het oog op de belangen
     van eisers tot een vergoeding en alle omstandigheden in aanmerking genomen, met name de
     omstandigheid hoelang de geschorste procedure al duurt en naar verwachting nog zal duren.
 
18. Eisers voeren deze procedure met gefinancierde rechtsbijstand. De procedure gaat om de
     rechtsgeldigheid van de effectenlease-overeenkomsten die zij voor de tijd van 20 jaar gesloten
     hebben op grond waarvan ieder van hen de verplichting op zich nam maandelijks ter aflossing
     van de overeengekomen leasesom ad € 11.146,56 een bedrag van € 46,44 aan Dexia te
     betalen. Tot op heden is door hen in totaal een bedrag van € 6.687,- aan Dexia betaald. Dat
     bedrag vorderen zij van Dexia in de hoofdprocedure terug. Zij vorderen het gebod aan Dexia
     om aan de Stichting Bureau Kredietregistratie te melden dat er geen betalingsachterstanden
     uithoofde van de overeenkomsten met Dexia bestaan, aangezien zij naar eigen zeggen
     hinder van die registratie hebben,daarzij andere kredietrelaties zouden willen aangaan.
     Eisers hebben uitdrukkelijk verklaard voornemens te zijn om gebruik te zullen maken van de
     mogelijkheid zich te onttrekken aan de verbindendheid van de Duisenbergregeling, mocht het
     Hof positief op hetverzoek van Dexia c.s. beslissen.
 
19. Gezien haar verweer acht Dexia het in haar belang dat er voor de geschillen met haar over de
     effectenlease-overeenkomsten een collectieve minnelijke regeling tot stand zal komen en acht
     zij kennelijk de kans daarop kleiner worden, als er lopende de verzoekschriftprocedure voor
     het Hof rechterlijke uitspraken komen over de twistpunten die in die geschillen aan de orde
     zijn.Andere belangen die zij heeft bij niet hervatting van de procedure in dit stadium, heeft
     Dexia niet gesteld en zijn ook anderszins niet gebleken.
 
20. De procedure is door eisers aangevangen medio februari 2005 en loopt dus nu ruim een jaar.
     Door de opstelling van Dexia is de procedure nog niet verder gekomen dan deze op de eerste
     rolzittingsdag was: Dexia moet nog steeds voor antwoordconcluderen. Aangezien het Hof
     heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van het verzoek van Dexia c.s. medio mei 2006
     zal plaats hebben en de uitspraak van het Hof op zijn vroegst in de zomer van 2006 gedaan
     zal worden, is de verwachting gerechtvaardigd dat de procedure van partijen tegen het einde
     van dit jaar pas hervat zullen kunnen worden, anders gezegd: feitelijk pas zal kunnen
     beginnen.
 
21. Methet oog op de belangen van eisers en vorenstaande omstandigheden, waaronder de
     belangen van Dexia, in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval
     de verzoekschriftprocedure bij het Hof naar verwachting onaanvaardbaar lang zal duren.
 
22. Dat betekent dat de incidentelevorderingvan eisers moet worden toegewezen in dier voege
     dat vastgesteld wordt dat de procedureis hervat. De hoofdzaak wordt verwezen naar de
     rolzitting voor voortprocederen aan de zijde van Dexia.
 
23. Als de in het ongelijkgestelde partij moet Dexia veroordeeld worden in de kosten van deze
     incidentele procedure.
 
24. Gezien de aard en het belang vanhet geschilwordtde mogelijkheidvan beroep tegen deze
     beslissing direct opengesteld.
 
BESLISSING
 
De kantonrechter:
 
in het incident
 
I.   stelt vast dat de procedure van partijen is hervat;
 
II.  veroordeelt, uitvoerbaar Dexia in de kosten van de procedure die aan de zijde van eisers
     gevallen zijn en die tot aan deze uitspraak begroot wordenop € 144,87, waarvan € 84,87
     inclusief BTW wegens explootkosten en € 60,- inclusief BTW als salaris gemachtigde;
 
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaarbijvoorraad;
IV. bepaalt dat van ditvonnis nu almeteen beroep ingesteld kan worden.

in de hoofdzaak
 
V.  verwijstde zaak naar de rolzittingvan donderdag 27 april2006 om 10.00 uur voor het
     nemen van de conclusie van antwoord door Dexia, peremptoir.
    
 
Aldus gewezen door mr. [onbekend] kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 30 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL