Vonnis van de kantonrechter
te Amsterdam in de zaak van:
1.
2.
echtelieden
beiden wonende te
[woonplaats]
eisers in de hoofdzaak
eisers in het
incident
gemachtigde: mr. M.A. Hupkes
t e g e n:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in de hoofdzaak
gedaagde in het
incident
nader te noemen Dexia
gemachtigde: P. Swier, deurwaarder
VERLOOP VAN DE
PROCEDURE
Bij dagvaarding van 16 februari 2005 hebben eisers Dexia
gedagvaard tegen de zitting van 1
maart 2005. Op die datum heeft Dexia voor
het nemen van de conclusie van antwoord een uitstel
gekregen tot 14 april
2005. Nadien heeft Dexia op haar verzoek in verband met
een
bemiddelingspoging van W.F.Duisenberg voor het nemen van de conclusie van
antwoord een
uitstel gekregen tot 8 december 2005.
Ter rolle van 8 december 2005 heeft Dexia een akte tot
schorsing van de procedure ingediend
vanwege het feit dat zij op 18 november
2005 bij het Gerechtshof een verzoek heeft ingediend tot
verbindendverklaring
van de overeenkomst die zij gesloten heeft met de Stichting Leaseverlies,
de
Stichting Eegalease, de Consumentenbond en de Vereniging van
Effectenbezitters ("de .
Duisenbergregeling"),welke overeenkomst volgens haar
een overeenkomst is als bedoeld in
artikel 7:906 lid 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Bij exploot van 4 januari 2006 hebben eisers aan Dexia
aangezegd dat naar hun mening de door
haar aangevoerde gronden voor schorsing
op dit geding niet van toepassing zijn, zodat het geding
hervat dient te
worden en hebben zij Dexia gedagvaard tegen de zitting van 19 januari
2006
teneinde de procedure met hen voort te zetten. Op 19 januari 2006 hebben
eisers ter motivering
van het door hen in het exploot van 4 januari 2006
gestelde een akte ingediend. Bij antwoordakte
van 2 februari 2006 en bij akte
van 9 maart 2006 heeft Dexia hierop gereageerd. Daarna is in het
incident
vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE
BESLISSING
1. In de hoofdprocedure vorderen
eisers:
- een verklaring voor
recht dat de door ieder van hen met de rechtsvoorgangster van
Dexia
op 15 januari 1999 gesloten
lease-overeenkomsten voor de duur van 20
jaar
buitengerechtelijk door hen
zijn vernietigd en dat Dexia in de komende tijd niets meer
te
vorderen heeft en hen een
verwerend beroep in rechte toekomt jegens elke aanspraak
van
Dexia, gegrond op deze
overeenkomsten;
- veroordeling van Dexia
tot terugbetaling van de door hen betaalde rente, in totaal
een
bedrag van € 6.687,36,te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata;
- een gebod aan Dexia om
binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan
de
Stichting Bureau
Kredietregistratie schriftelijk te melden dat geen
betalingsachterstanden
bestaan op
basis van deze overeenkomsten, zulks op straffe van een dwangsom
van
€ 250,- per dag tot een
maximumvan € 7.500,-;
- veroordeling van Dexia
in de kosten van deze procedure.
2. Eisers betwisten primair dat de procedure door
de akte van Dexia van 8 december 2005 is
geschorst. Zij
vorderen subsidiair in het incident hervatting van de procedure, waartoe
zij
verschillende argumenten aanvoeren en die kortgezegd
hierop neerkomen:
a. de bepalingen over collectieve
afwikkeling van massaschade in de artikelen 7:907
en
volgende BW missen toepassing ingeval
artikel 1:88 BW is ingeroepen, zoals in dit geval;
b. het verzoek tot
verbindendverklaring van de Duisenbergregeling van Dexia aan het Hof
is
oneigenlijk, nu het in de
hoofdprocedure geen schade van eisers betreft;
c. de Duisenbergregeling is in dit
geval irrelevant en lijdt aan nietigheid, nu eisers als
de
Duisenbergregeling door het Hof
verbindend verklaard wordt, zullen kiezen voor
de
wettelijke mogelijkheid zich aan de
gebondenheid van deze regeling te onttrekken;
d. een redelijke uitleg van artikel
1015 van het Wetboek van
Burgerlijke-Rechtsvordering(Rv)
in
samenhang bezien met artikel 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van
de Mens (EVRM) staat in de weg aan
de schorsing.
3. Dexia meent dat de hoofdprocedure door haar
akte van 8 december 2005 is geschorst. Zij is
onder
aanvoering van een uitvoerige motivering van oordeel dat geen van de in artikel
1015
lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv) genoemde gronden voor
hervatting van de procedure
zich voordoen.
4. Met betrekking tot het beroep van eisers op
artikel 1015 lid 2 onder e Rv heeft Dexia betoogd
dat
haar verzoek tot verbindendverklaring van de Duisenbergregeling aan het Hof
dateert van
18 november 2005, zodat niet staande gehouden
kan worden dat de behandeling van haar
verzoek reeds
onaanvaardbaar lang duurt. De mondelinge behandeling van haar verzoek
is
inmiddels geagendeerd voor 15 mei 2006, zodat
Dexia hoopt dat het Hof nog voor de zomer
van 2006 een
beschikking zal geven. .
5. Dexia wijst in dit verband erop dat het in
de bepalingen van de artikelen 6 en 13 EVRM
gegeven
recht geen ander recht is dan in artikel 1015 lid 2 onder e Rv wordt beschermd.
Een
voortvarende behandeling is een relatief begrip.
In deze zaak is er sprake van een collectief
geschil, waarbij er een poging is tot een collectieve minnelijke regeling van
dat conflict. Een
minnelijke regeling verdient
altijd de voorkeur boven een oplossing in rechte.
Beoordeling
6. De redactie van artikel 1015 lid 1 Rv
geeft aanleiding tot onduidelijkheid over de wijze
waarop
procedures geschorst kunnen worden die
lopende zijn tijdens de behandeling van een
verzoek
aan het Gerechtshof te Amsterdam tot verbindendverklaring van een
overeenkomst
tot collectieve
schade-afwikkeling.
7. Uit het feit dat in artikel 1015 lid 1 Rv
bepaald wordt dat de schorsing van een lopende
procedure op verzoek van een partij bij de overeenkomst van wie in de
procedure
schadevergoeding wordt gevorderd,
geschiedt overeenkomstig artikel 225 lid 2 Rv moet
geconcludeerd worden dat de schorsing buiten de rechter om geschiedt. De
schorsing
geschiedt, doordat op verzoek van een
partij van wie in de lopende
procedure
schadevergoeding gevorderd wordt, aan
de wederpartij een exploot wordt uitgebracht waarbij
de ingeroepen grond van de schorsing aan die wederpartij betekend wordt dan wel
doordat
door die partij een daartoe strekkende
akteverzoek ter rolle wordt gedaan.
8. Uit de wijze waarop een lopende procedure
geschorst kan worden en uit de gronden, vermeld
in
artikel 1015 lid 2 Rv, voor hervatting van de procedure, blijkt dat vragen,
zoals door.eisers
bij hun akte van 9 februari 2006
aan de orde gesteld zijn, over de aard, de inhoud of
de
rechtsgeldigheid van de overeenkomst tot
collectieveschade-afwikkeling ten aanzien waarvan
algemene verbindend verklaring verzocht wordt dan wel over de kans van slagen
van het
verzoek aan het Hof tot algemene
verbindendverklaring, beantwoord dienen te worden in
het
kader van de procedure tot hervatting van de
geschorste procedure.
9. Hieruit volgt dat de procedures van partijen
geschorst zijn, doordat Dexia op 8 december 2005
een
tot de schorsing van die procedures strekkend akteverzoek heeft ingediend.
Het
standpunt van eisers dat de procedure door het
akteverzoek van Dexia niet geschorst is, is
dus
onjuist.
10. Door de subsidiaire vordering van eisers komt nu aan
de orde hoe een op grond van artikel
1015 lid 1 Rv
geschorste procedure hervat wordt. Blijkens artikel 1015 lid 2 en 5 Rv,
waarin
artikel 227 Rv van overeenkomstige toepassing
verklaard is, zijn daarvoor twee manieren: de
geschorste procedure wordt hervat, doordat de wederpartij van Dexia met
instemming van
Dexia een daartoe strekkende akte ter
rolle neemt dan wel doordat de wederpartij van Dexia
bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat en Dexia oproept tegen de dag
waarop zij de
zaak ter rolle wil doen
dienen.
11. Aangenomen moet worden dat - anders dan bij de
schorsing - een rechterlijke beslissing
ingeroepen
kan worden in geval een wederpartij van de partij die de procedure
geschorst
heeft, bij exploot verklaard heeft dat het
geding wordt hervat en laatst bedoelde partij
opgeroepen heeft tegen een bepaalde rolzitting. Dit kan doordat laatstbedoelde
partij zich bij
akte ter rolle verzet tegen
hervatting van de procedure, zoals Dexia in dit geval heeft gedaan.
12. In aanmerking genomen de aard van de geschillen, die
ingevolge de bepalingen van het
Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering bij wege van een incidentele vordering
aanhangig
gemaakt dienen te worden en waarop moet
worden beslist bij een voor beroep vatbaar
tussenvonnis enerzijds en gelet op de aard van het onderhavige geschil en het
belang van de
beslissing die dienaangaande genomen
wordt anderzijds, dient de verklaring van eisers bij
.
hun exploot d.d. 4 januari 2006 aangemerkt te
worden als een incidentele vordering tot
hervatting
van de procedures, nu Dexia zich tegen deze verklaring bij akte ter rolle
verzet
heeft. Over die incidentele vordering dient
bij tussenvonnis beslist te worden.
13. Eisers zijn van mening dat de bepalingen over
collectieve afwikkeling van massaschade in de
artikelen 7:907 en volgende BW toepassing missen ingeval artikel 1:88 BW is
ingeroepen,
zoals zij in de hoofdprocdure gedaan
hebben en voorts dat het verzoek van Dexia tot
verbindendverklaring van de Duisenbergregeling aan het Hof oneigenlijk is, nu
het in de .
hoofdprocedure niet gaat om schade van
eisers. Ofschoon niet uit te sluiten valt dat eisers
daarin gelijk hebben, zijn dat nog lang geen uitgemaakte zaken. Daarover zal (in
eerste
instantie) door het Hof in de lopende
verzoekschriftenprocedure beslist dienen te worden.
Als
vaststaand kan dan ook niet in deze incidentele
procedure aangenomen worden, dat het
verzoek van
Dexia c.s. aan het Hof niet tot toewijzing zal kunnen leiden.
14. Wat eisers voorts hebben aangevoerd, komt neer op
een beroep op de grond als bedoeld in
artikel 1015
lid 2 onder e Rv: de behandeling van het verzoek van Dexia c.s. aan het Hof
duurt
met het oog op de belangen van eisers tot een
vergoeding en alle omstandigheden in
aanmerking
genomen, onaanvaardbaar lang en zal naar verwachting nog
onaanvaardbaar
lang duren.
15. De vraag of de in november 2005 aangespannen
verzoekschriftprocedure bij het Hof
onaanvaardbaar
lang duurt en naar verwachting nog aanvaardbaar lang zal duren, moet in
de
eerste plaats beantwoord worden in het licht van
artikel 6 van het Europees Verdrag tot
bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden(EVRM).In artikel
6
EVRM staat dat onder meer bij het vaststellen van
zijn burgerlijke rechten en verplichtingen
een ieder
recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen
een
redelijke termijn door een onafhankelijken
onpartijdige recht dat bij de wet is ingesteld.
16. Geconstateerd moet worden dat eisers door de
schorsing van de procedure gedurende een
nog
onbepaalde tijd afgehouden worden van de vaststelling van hun rechten en
verplichtingen
jegens Dexia door de
overheidsrechter.
17. Of de verzoekschriftprocedure bij het Hof
onaanvaardbaar lang duurt of naar verwachting nog
onaanvaardbaar lang zal duren, dient voorts bezien te worden met het oog op de
belangen
van eisers tot een vergoeding en alle
omstandigheden in aanmerking genomen, met name de
omstandigheid hoelang de geschorste procedure al duurt en naar verwachting nog
zal duren.
18. Eisers voeren deze procedure met gefinancierde
rechtsbijstand. De procedure gaat om de
rechtsgeldigheid van de effectenlease-overeenkomsten die zij voor de tijd van 20
jaar gesloten
hebben op grond waarvan ieder van hen
de verplichting op zich nam maandelijks ter
aflossing
van de overeengekomen leasesom ad €
11.146,56 een bedrag van € 46,44 aan Dexia te
betalen. Tot op heden is door hen in totaal een bedrag van € 6.687,- aan Dexia
betaald. Dat
bedrag vorderen zij van Dexia in de
hoofdprocedure terug. Zij vorderen het gebod aan
Dexia
om aan de Stichting Bureau Kredietregistratie
te melden dat er geen betalingsachterstanden
uithoofde van de overeenkomsten met Dexia bestaan, aangezien zij naar eigen
zeggen
hinder van die registratie hebben,daarzij
andere kredietrelaties zouden willen aangaan.
Eisers
hebben uitdrukkelijk verklaard voornemens te zijn om gebruik te zullen maken van
de
mogelijkheid zich te onttrekken aan de
verbindendheid van de Duisenbergregeling, mocht het
Hof positief op hetverzoek van Dexia c.s. beslissen.
19. Gezien haar verweer acht Dexia het in haar belang
dat er voor de geschillen met haar over de
effectenlease-overeenkomsten een collectieve minnelijke regeling tot stand zal
komen en acht
zij kennelijk de kans daarop kleiner
worden, als er lopende de verzoekschriftprocedure
voor
het Hof rechterlijke uitspraken komen over de
twistpunten die in die geschillen aan de orde
zijn.Andere belangen die zij heeft bij niet hervatting van de procedure in dit
stadium, heeft
Dexia niet gesteld en zijn ook
anderszins niet gebleken.
20. De procedure is door eisers aangevangen medio
februari 2005 en loopt dus nu ruim een jaar.
Door de
opstelling van Dexia is de procedure nog niet verder gekomen dan deze op de
eerste
rolzittingsdag was: Dexia moet nog steeds
voor antwoordconcluderen. Aangezien het Hof
heeft
bepaald dat de mondelinge behandeling van het verzoek van Dexia c.s. medio mei
2006
zal plaats hebben en de uitspraak van het Hof
op zijn vroegst in de zomer van 2006 gedaan
zal
worden, is de verwachting gerechtvaardigd dat de procedure van partijen tegen
het einde
van dit jaar pas hervat zullen kunnen
worden, anders gezegd: feitelijk pas zal kunnen
beginnen.
21. Methet oog op de belangen van eisers en vorenstaande
omstandigheden, waaronder de
belangen van Dexia, in
aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat in dit
geval
de verzoekschriftprocedure bij het Hof naar
verwachting onaanvaardbaar lang zal duren.
22. Dat betekent dat de incidentelevorderingvan eisers
moet worden toegewezen in dier voege
dat vastgesteld
wordt dat de procedureis hervat. De hoofdzaak wordt verwezen naar
de
rolzitting voor voortprocederen aan de zijde van
Dexia.
23. Als de in het ongelijkgestelde partij moet Dexia
veroordeeld worden in de kosten van deze
incidentele
procedure.
24. Gezien de aard en het belang vanhet geschilwordtde
mogelijkheidvan beroep tegen deze
beslissing direct
opengesteld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in het incident
I. stelt vast dat de procedure van partijen
is hervat;
II. veroordeelt, uitvoerbaar Dexia in de kosten
van de procedure die aan de zijde van eisers
gevallen zijn en die tot aan deze uitspraak begroot wordenop € 144,87, waarvan €
84,87
inclusief BTW wegens explootkosten en € 60,-
inclusief BTW als salaris gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis
uitvoerbaarbijvoorraad;
IV. bepaalt dat van ditvonnis nu almeteen beroep
ingesteld kan worden.
in de hoofdzaak
V. verwijstde zaak naar de rolzittingvan
donderdag 27 april2006 om 10.00 uur voor het
nemen
van de conclusie van antwoord door Dexia,
peremptoir.
Aldus gewezen door mr. [onbekend] kantonrechter, en
uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 30 maart 2006 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL