Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
Rolnummer: 1043091 DXEXPL 09-257
Vonnis van: 29 september 2010
F.no.: 632
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
nader te noemen [X],
gemachtigde: mr. N. Boerman-Bove,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
 
1.     De procedure
 
1. 1.  Op 6 januari 2010 is een in deze zaak gewezen tussenvonnis uitgesproken (hierna: het tussenvonnis). Vervolgens is ingediend:
 
-      de akte van [X], met producties;
-      de nadere conclusie van Dexia, met producties.
 
1.2.   Daarna is vonnis bepaald.
 
Gronden van de beslissing
 
2.     De feiten
 
Voor de feiten wordt verwezen naar hetgeen daarover in het tussenvonnis is opgenomen. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat voorts vast:
 
2.1.   De lease-overeenkomsten zijn inmiddels geëindigd. Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
Nr. Contractnr  Datum eindafrekening  Saldo eindafrekening Waarvan achterstallige termijnen   Datum betaald
I 20007854      4 januari 2006            + €139,39               Nvt                                          Nvt
II 21695960     11 juli   2006              - € 2.052,58           €112,77                                    17 juli 2006
III 29380150    11 juli   2006              - €4.049.36            €113,57                                    17 juli 2006
IV 56091101    11 juli   2006              - € 6.864,06           €113,01                                    17 juli 2006
V 56181868     11 juli   2006              - € 5.772,43           € 67,55                                     17 juli 2006
 
2.2.   Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten was de inkomens- en vermogenspositie van [X] en - indien van toepassing - van diegene(n) met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde, zoals weergegeven in bijlage I bij dit vonnis.
 
3.     De beoordeling
 
3.1.   Bij tussenvonnis zijn de vorderingen van [X] voor zover gebaseerd op artikel 1:88 en 1:89 BW afgewezen. Met betrekking tot de overige grondslagen heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rol voor een nadere akte. Overwogen wordt als volgt.
 
3.2.   Voor de maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH2815) en van het gerechtshof Amsterdam van I december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A.     er is sprake van huurkoop;
B.     er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden;
C.     Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D.     [X] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
E.     er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
 
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonderde rechtsoverwegingen 3.1 toten met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
 
3.3.   In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage II bij dit vonnis.
 
3.4.   Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende dividenden. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
 
3.5.   Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde' termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
 
Termijnen
 
3.6.   In dit geval zou nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van lease-overeenkomst I niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat deze (na verrekening van voordeel resterende) schade aan termijnen geheel voor rekening van [X] behoort te blijven.
 
3.7.   Met betrekking tot lease-overeenkomsten II tot en met IV geldt dat nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze lease-overeenkomsten had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit termijnen in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
 
3.8.   Voor de aan bovenbedoelde beoordeling ten grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte bijlagen I. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [X] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst (voorde normbedragen die het Nibud met belrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar:
www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
Weliswaar heeft [X] geen zogenaamd Biljet van een proces overgelegd, maar Dexia heeft
bij haar nadere conclusie een door [X] aan haar toegezonden Biljet van een proces van
2000 van [X] in het geding gebracht. De kantonrechter zal hiervan uitgaan aangevuld met
de overige door [X] overgelegde stukken.
[X] heeft geen gegevens overgelegd van het inkomen in 1998. Voor het jaar 1998 is dan
ook uitgegaan van de inkomensgegevens van 2000 van [X], vermeerderd met het inkomen
van Van der Maas zoals door [X] opgegeven. Uit het Biljet van een proces van [X] blijkt
dat zijn inkomen in 2000 € 1.965,13 bedroeg. Voor het jaar 1998 wordt dan ook uitgegaan
van een gezamenlijk inkomen van €2.101,05. Over 2000 is alleen rekening gehouden met
het inkomen van [X] omdat Van der Maas in 1999 is gestopt met werken.
Aan de hand van het Biljet van een proces kunnen de netto woonlasten over 2000 worden
vastgesteld. Nu geen Biljet van een proces van 1998 is overgelegd en aan de hand van de
door [X] in het geding gebracht bankafschriften alleen de bruto woonlasten kunnen worden
bepaald, zal voor 1998 van hetzelfde bedrag aan woonlasten worden uitgegaan als in 2000.
De woonlasten bedroegen € 164,22 per maand te vermeerderen met de kosten van de
levensverzekeringen. Volgens eigen opgave van [X] op de bankafschriften blijkt dat de
levensverzekeringen die samenhingen met de hypothecaire lening € 24,61 per maand
bedroegen. De woonlasten zijn in totaal € 188,83.
Met betrekking tot het vermogen is voor 1998 uitgegaan van het door [X] opgegeven
vermogen. Met betrekking tot 2000 blijkt uit de post 'Totaalbedrag saldi rekeningen' (s 18)
van het Biljet van een proces dat het vermogen € 19.364,16 bedroeg. Uit de eveneens door
Dexia overgelegde 'Rente Kredietovereenkomst' blijkt dat [X] in 2000 een krediet heeft
afgesloten van € 22.689,00 waarop jaarlijks 9,9 % rente moest worden betaald. Dit is
€ 187,00 per maand.
De overige door [X] genoemde kosten zijn reeds verdisconteerd in de toepasselijke
Nibudnormen. De kosten van de aanpassing van de autobus zijn niet in de berekening
meegenomen omdat deze aanpassing volgens de factuur pas in 2009 heeft plaatsgevonden.
 
Restschuld
 
3.9.   Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld met betrekking tot lease-overeenkomst II tot en met V in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven. Nu lease-overeenkomst I met een positief resultaat is geëindigd, is er geen schade uit restschuld.
 
Algemeen
 
3.10.  Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds verdisconteerd.
 
3.11.  Onder verwijzing naar de in bijlagen II weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia met betrekking tot lease-overeenkomst II aan schade dient te dragen wegens achterstallige termijnen €75,18 en € 1.293,21 wegens schade uit restschuld. Dexia dient terzake van voor haar rekening komende schade € 3.335,97 aan [X] terug te betalen wegens betaalde termijnen en € 1.368,39 wegens reeds betaalde restschuld.
Met betrekking tot lease-overeenkomst III geldt dat Dexia aan schade dient te dragen wegens
achterstallige termijnen € 75,71 en € 2.623,86 wegens schade uit restschuld. Dexia dient
terzake van voor haar rekening komende schade € 3.273,11 aan [X] terug te betalen wegens
betaalde termijnen en € 2.699,57 wegens reeds betaalde restschuld.
Met betrekking tot lease-overeenkomsten IV en V geldt dat Dexia aan schade dient te dragen
wegens achterstallige termijnen € 120,37 en € 8.303,95 wegens schade uit restschuld. Dexia
dient terzake van voor haar rekening komende schade € 6.671,25 aan [X] terug te betalen
wegens betaalde termijnen en € 8.424,33 wegens reeds betaalde restschuld.
Dexia is in totaal wegens schade uit betaalde termijnen € 13.280,33 aan [X] verschuldigd.
Met betrekking tot schade uit reeds betaalde restschuld is Dexia € 12.492,29 aan [X]
verschuldigd.
 
Wettelijke rente
 
3.12.  Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomsten worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia met betrekking tot de schade uit betaalde termijnen op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd. Dit is vanaf 11 juli 2006. Met betrekking tot de schade uit de restschuld geldt dat het verzuim pas kon onstaat! nadat [X] de restschulden aan Dexia had voldaan. Derhalve is hierover wettelijke rente verschuldigd vanaf 17 juli 2006.
 
Proceskosten
 
3.13.  Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
 
BKR-registratie
 
3.14.  Nu [X] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft en uit het bij brief van 6 oktober 2009 door [X] overlegde BKR-overzicht niet blijkt dat de registraties van [X] met betrekking tot de lease-overeenkomsten zijn doorgehaald, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
 
Verklaring voor recht
 
3.15.  Gelet op het hiervoor overwogene heeft [X] geen belang meer bij zijn gevorderde verklaringen voor recht zodat deze zullen worden afgewezen.
 
Betaling aan Juridico
 
3.16.  De gevorderde betaling aan Juridico zal eveneens worden afgewezen nu niet is gebleken dat Juridico partij is bij de lease-overeenkomsten of dat [X] zijn vorderingen aan Juridico heeft overgedragen.
 
4.     De beslissing
 
De kantonrechter:
 
I.     veroordeelt Dexia aan [X] te betalen een bedrag van € 13.280,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 12.492,29, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
II.    veroordeelt Dexia om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van
€ 10.000,00;
 
III.   veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak begroot op:
voor verschuldigd griffierecht    €    208,00
voor salaris van gemachtigde    €  1.200,00
totaal:                                  €  1.408,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
IV.    verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
V.     wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL