Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Zaak- en rolnummer: 1112406 DX EXPL
09-850
Vonnis van: 27 oktober 2010
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. N. Boerman-Bove
(Juridico),
tegen
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde:
mr. J.M.K.P. Cornegoor.
Partijen zullen hierna [X] en Dexia worden
genoemd.
1. De
procedure
1. 1. Het verloop van de procedure blijkt
uit:
- de dagvaarding van 7 december 2009 met producties;
- de conclusie
van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 24 maart 2010 waarbij is
bepaald dat de zaak schriftelijk wordt voortgezet;
- de conclusie van repliek
met producties;
- de conclusie van dupliek met één productie.
1.2. Ten slotte is vonnis
bepaald.
2. De
feiten
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster
onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V.
(hierna Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar
rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2. Een adviseur van SpaarSelect
heeft voor [X] een Persoonlijk Financieel Plan gedateerd 23 januari 2001
(hierna: het Plan) opgesteld. In het Plan staat onder meer het
volgende:
"Om een vermogen op te bouwen wordt gebruik
gemaakt van de overwaarde. De overwaarde op uw
woning bedraagt momenteel
circa f 362.000 [...].
Er wordt van de overwaarde een bedrag opgenomen van f
135.000.-.
Met f 125.000.- wordt een depot geopend.
[...]
Vanuit het
depot wordt een aandelenlease gestart met een maandelijkse inleg van f 1.200.-.
Na vijf
jaar heeft u (uitgaande van 12.5% koerswinst en 2% dividend) een
belastingvrij vermogen
opgebouwd van circa f 142.000.-.
De opgenomen
overwaarde van f 110.000,- wordt weer terug gestort en de overwaarde is weer
intact.
Resteert een bedrag van f 32.000.- aan eigen vermogen.
Gaan we dit
vermogen opnieuw herbeleggen. bouwt u een vermogen op van circa f 60.000.-
waarmee
een goede buffer heeft voor de studie van de kinderen is
gerealiseerd.
Lijfrente
Door uw lijfrente vanuit het depot te starten
heeft u na een periode van 30 jaar (uitgaande van 12.5%
rendement) een
vermogen opgebouwd van circa f525.000,- [...]. Hetgeen ruim voldoende is
vooreen
aanvulling op uw VUT en pensioen.
Kosten
De rente die u betaalt
over de opgenomen overwaarde, alsmede de spaarpremie. wordt volledig
betaald
vanuit het depot. [...]
Conclusie
Door gebruik te maken van de overwaarde
op uw woning, realiseert u een aanvulling ten behoeve
van de studie van uw
kinderen en een riante aanvulling op uw VUT en pensioen. Tevens blijft
de
overwaarde, na realisatie van uw wensen, in tact!
[...]
Dit advies
is tot stand gekomen door een combinatie van onderstaande
producten:
• Overwaarde
Effect/depot
(Bank Labouchere)
•
Hypotheek
(Postbank)
•
Lijfrente
(Levob Verzekeringen)
• Eigen
HuisSpaarplan
(Tiel Utrecht Verzekeringen)"
2.3. Op 23 maart 2001 heeft [X] een
overeenkomst tot effectenlease met contractnummer 22600818 genaamd "Overwaarde
Effect zonder Herbelegging Maandbetaling" ondertekend waarop hij als lessee
stond vermeld en Labouchere als lessor met een leasesom van € 97.851,60 en een
looptijd van 180 maanden (hierna: de leaseovereenkomst). De maandtermijnen die
[X] op grond van de lease-overeenkomst aan Labouchere moest betalen bedroegen €
543,62.
2.4. [X] heeft door middel van een
"Aanvraagformulier Euro Aandelenfonds" een beleggingsrekening geopend bij
Stichting Beleggingsrekening Kempen & Co. (een "Euro Aandelenfonds-rekening"
met nummer 00.030.470). Bij brief van I mei 2001 dankt P.Oomen, Depotmedewerker
van SpaarSelect, [X] voor zijn aanvraag en bevestigt hij aan [X] dat de
beleggingsrekening is geopend. In de brief wordt [X] verzocht
€ 56.722,= over
te maken naar een rekeningnummer ten name van Stichting Beleggingsrekening
Kempen & Co.
2.5. [X] heeft vervolgens een bedrag
van € 56.722,= (Dfl. 124.998,83) overgemaakt naarde rekening van Stichting
Beleggingsrekening Kempen & Co.
2.6. Bij brief van 14 mei 2001
bevestigt Stichting Beleggingsrekening Kempen & Co. aan [X] dat voor hem
participaties Euro Aandelen Fonds zijn aangekocht ter waarde van een bedrag van
€ 56.722,=.
2.7. Van het Euro Aandelen Fonds zijn
(tot mei 2003) maandelijks participaties verkocht voor een bedrag van € 800,=.
Op 20 mei 2003 heeft [X] alle resterende participaties Euro Aandelen Fonds
verkocht en is aan hem een bedrag van € 10.908,45 uitbetaald.
2.8. [X] heeft in 2001 de hypotheek
op zijn huis verhoogd.
2.9. [X] heeft op grond van de
lease-overeenkomst in totaal € 30.986,34 aan maandtermijnen aan Dexia betaald
(57 termijnen).
2.10. De lease-overeenkomst is inmiddels
geëindigd. Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomst op 9 december
2005 een eindafrekening opgesteld waaruit blijkt dat [X] een restschuld had van
€2.741,89 (waarvan een bedrag van € 815,43 achterstallige termijnen
betrof)-
2.11. Ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomst was [X] gehuwd en had hij zes thuiswonende kinderen. [X]
heeft een LTS-opleiding en is timmerman.
2.12. Bij brief van 13 maart 2006 heeft (de
gemachtigde van) [X] de leaseovereenkomst vernietigd, althans ontbonden op grond
van de schending van de zorgplicht, misbruik van omstandigheden, wanprestatie,
onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling.
3. Het
geschil
3.1. [X] vordert - kort weergegeven -
dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair/ subsidiair
voor recht
verklaart dat de onderhavige overeenkomsten (naar de kantonrechter begrijpt,
bedoelt [X] hiermee de lease-overeenkomst) is vernietigd op grond van (primair)
dwaling en (subsidiair) bedrog, en dat alle door [X] aan Dexia op grond van die
overeenkomst gedane betalingen onverschuldigd zijn geschied en Dexia veroordeelt
aan [X] (terug) te betalen een bedrag groot € 67.202,92, te vermeerderen met de
hypotheekrente van 6 %, althans de wettelijke rente, te rekenen vanaf het moment
dat de betalingen zijn gedaan, althans vanaf het moment dat Dexia in verzuim
verkeert; en
meer subsidiair
voor recht verklaart
dat Dexia onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld en Dexia veroordeelt aan [X]
een bedrag aan schadevergoeding te betalen groot € 67.202,92, te vermeerderen
met de hypotheekrente van 6 %, althans de wettelijke rente, te rekenen vanaf het
moment dat de betalingen zijn gedaan, althans vanaf het moment dat Dexia in
verzuim verkeert;
en voorts
- Dexia beveelt om binnen drie
dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen dat
alle noteringen van [X] bij het BKR te Tiel worden verwijderd op straffe van een
dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat Dexia nalatig is;
- Dexia
beveelt om binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis
voormelde bedragen te betalen aan de Stichting Derdengelden Juridico, op straffe
van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Dexia nalatig is;
-
Dexia veroordeelt in de proceskosten.
3.2. Het door [X] gevorderde bedrag
van € 67.202,92 is opgebouwd uit de volgende
bedragen:
(i) € 45.813,55
(waardedaling depot)
(ii) € 16.852,22 (maandtermijnen
lease-overeenkomst na opheffing depot)
(iü) € 2.741,89
(restschuld)
(iv) € 1.795,26 (afsluitprovisie
en notariskosten verhoging hypotheek).
3.3. De waardedaling van het depot is
volgens [X] het gevolg van (a) het feit dat uit het depot maandelijks een bedrag
van € 800,= werd vrijgemaakt waaruit hij de maandtermijnen voor de
lease-overeenkomst en de rente voor de verhoging van de hypotheek betaalde en
(b) de waardevermindering van de participaties Euro Aandelen Fonds.
3.4. Dexia voert, kort gezegd, het
volgende verweer. Er is geen sprake van een depotconstructie, zodat Dexia niet
aansprakelijk is voor het op het depot geleden verlies en de zaak moet worden
afgewikkeld als iedere andere effectenlease-zaak op de voet van de arresten van
de Hoge Raad van 5 juni 2009 en de arresten van het hof Amsterdam van
1
december 2009. Er is voorts geen sprake van bedrog of dwaling.
3.5. Op de stellingen van partijen
wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De
beoordeling
Depotconstructie
4.1. [X] stelt dat sprake is van een
zogenoemde depotconstructie waarbij de leasetermijnen worden betaald uit de
opbrengst van (de verkoop van) door de afnemer bij Dexia (althans een aan haar
gelieerde bancaire instelling) aangehouden effectendepot. Dexia betwist dat er
sprake is van een dergelijke depotconstructie en wijst erop dat de
leasetermijnen vanaf aanvang af werden betaald van de rekening met nummer
6686369 die [X] aanhield bij de (destijds) Postbank en niet van een rekening van
de bank waar [X] (kennelijk) een effectendepot aanhield. Aanvankelijk betwistte
Dexia tevens dat [X] ooit enig bedrag had gestort op de beleggingsrekening, maar
dit verweer heeft zij bij dupliek laten varen.
4.2. Ter onderbouwing van zijn
stelling dat sprake is van een depotconstructie wijst [X] op het
volgende:
(1) het Plan waarin wordt geadviseerd de
op grond van de lease-overeenkomst te betalen rente te betalen vanuit een depot
(in het Plan wordt de te betalen rente "spaarpremie"
genoemd);
(2) de lease-overeenkomst is gedateerd 23
maart 2001;
(3) [X] heeft een beleggingsrekening
geopend bij Stichting Beleggingsrekening Kempen & Co. en een bedrag van €
56.722,= overgemaakt naar de rekening van Stichting Beleggingsrekening Kempen
& Co.; dit bedrag is in guldens ongeveer Dfl. 125.000,= (het bedrag dat
volgens het Plan in depot zou worden geplaatst);
(4)
van het Euro Aandelen Fonds zijn (tot mei 2003) maandelijks participaties
verkocht voor een bedrag van € 800,=; dit bedrag gebruikte [X] om zijn
maandtermijnen voor de lease-overeenkomst te voldoen (€ 543,62) en de extra
rente die [X] moest betalen over de "opgenomen overwaarde", conform het door
SpaarSelect opgestelde Plan.
4.3. Naar het oordeel van de
kantonrechter volgt uit al hetgeen [X] naar voren heeft gebracht dat een
onlosmakelijk verband bestaat tussen het openen van het effectendepot en het
aangaan van de lease-overeenkomst. Hierbij wordt overwogen dat de maandelijkse
leasetermijnen (€ 543,62) tezamen met de netto extra hypotheeklasten (bruto €
379,44, zoals de kantonrechter afleidt uit de door [X] overgelegde
hypotheekofferte van 15 februari 2001 van de Postbank) inderdaad ongeveer €
800,= zullen hebben bedragen, zoals [X] stelt. Het enkele feit dat de
leasetermijnen niet rechtstreeks zijn betaald vanaf een rekening van [X] bij
Stichting Beleggingsrekening Kempen & Co. (later genaamd: Stichting
Beleggingsrekening Dexia), maar via zijn rekening bij de Postbank, maakt dit
niet anders, zulks te meer nu Dexia niet heeft gesteld en ook anderszins niet is
gebleken dat [X] bij Stichting Beleggingsrekening Kempen & Co. (of bij Bank
Labouchere/Dexia) ook een betaalrekening aanhield. Bij de verdere beoordeling
zal er dan ook vanuit worden gegaan dat sprake was van een zogenoemde
depotconstructie.
4.4. Dat sprake is van een
depotconstructie is van belang in verband met het volgende. De
lease-overeenkomst bij een depotconstructie is vrijwel altijd (en ook in het
onderhavige geval) een zogenoemd aflossingsproduct met een lange contractsduur.
In het onderhavige geval bedroeg de looptijd 180 maanden (15 jaar). Na ommekomst
van die termijn is de aankoopsom van de geleasete effecten (de hoofdsom) via de
maandtermijnen afbetaald en kan er dus geen restant hoofdsom meer zijn. De
afnemer is echter doorgaans gerechtigd de overeenkomst na vijfjaar (al dan niet
boetevrij) te beëindigen en de restant hoofdsom en de tweede hypothecaire lening
af te lossen. Door de gedaalde koersen van de geleasete effecten is de waarde
daarvan inmiddels echter lager geworden dan de aankoopsom, zodat er bij
beëindiging van de lease-overeenkomst na vijfjaar vrijwel altijd een
(aanzienlijke) restant hoofdsom bestaat, die de afnemer dan dient te
voldoen.
4.5. De risico's van de
lease-overeenkomst zijn aanzienlijk, met name in verband met de kosten die op de
afnemer van het product zijn gelegd. Daarom is een beduidende koersstijging van
de geleasete effecten vereist, bemeten over de volle looptijd van de
overeenkomst, om een positief rendement te behalen. Voortzetting van de
leaseovereenkomst na vijfjaar tot de contractuele einddatum vergt van de afnemer
nog aanzienlijke investeringen die hij in veel gevallen niet of slechts moeizaam
kan opbrengen en die alleen bij aanzienlijke toekomstige koersstijgingen van de
betreffende effecten tot een positief rendement leiden.
4.6. Bij depotconstructies zoals de
onderhavige zijn de risico's nog groter. De afnemer loopt immers niet alleen de
hiervoor bedoelde aan de geleasete effecten verbonden risico's, maar raakt bij
dalende koersen ook zijn investering in het beleggingsfonds waarin het depot is
belegd, (ten dele) kwijt. De verwachting dat hij gedurende de eerste vijf jaar
de
leasetermijnen zou kunnen voldoen uit de opbrengsten van het
beleggingsdepot en dat hij dan na vijfjaar met winst uit zowel de
lease-overeenkomst als de depotbelegging zou kunnen stappen, zoals hem bij het
aangaan van de overeenkomst veelal door de tussenpersoon werd voorgehouden
(zoals ook in het onderhavige geval), kan niet worden gerealiseerd. Hij blijft
na vijfjaar achter met een verlies op zijn depotbelegging en in veel gevallen
(zoals ook hier) bovendien met een tweede (althans hogere) hypotheekschuld die
hij niet kan aflossen met de opbrengsten van de depotconstructie.
Dwaling/bedrog
4.7. In navolging van de arresten de
Hoge Raad van 5 juni 2009, UN BH2815 en BH2811 en het hof Amsterdam van I
december 2009, UN BK4978, BK498I, BK4982 en BK4983, is de kantonrechter van
oordeel dat ook in dit geval het beroep van [X] op dwaling faalt (en daarmee ook
het beroep op bedrog). Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de argumentatie
van [X] dat zijn geval anders is dan de gevallen die in die arresten zijn
beoordeeld, geldt ook hier dat uit de tekst van de lease-overeenkomst zelf
kenbaar was dat sprake was van het verstrekken van een geldlening (de
overeenkomst spreekt immers van "te betalen rente"), dat aan de
lease-overeenkomst koersrisico's waren verbonden (duidelijk was immers dat in
aandelen werd belegd) en - met enige moeite - dat het risico bestond van een
tekort (restschuld) in het geval dat de overeenkomst (tussentijds) zou worden
beëindigd en de waarde van de effecten ontoereikend zou zijn om de aankoopsom
volledig te voldoen. Dit alles laat echter onverlet dat - zoals hierna nog aan
de orde komt -op Dexia uit hoofde van haar bijzondere zorgplicht een
waarschuwingsplicht rust. Bij de beoordeling van de naleving door Dexia van haar
bijzondere zorgplicht en de gevolgen daarvan, zullen alle argumenten die [X]
heeft aangevoerd (mede) ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling ten volle
worden meegewogen.
Zorgplicht/onrechtmatige
daad
4.8. In zijn eerdergenoemde arresten
van 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad ook uitgangspunten en een beoordelingskader
geformuleerd wat betreft de volgende vragen: (i) heeft Dexia de op haar rustende
bijzondere zorgplicht geschonden?
(ii) zo ja, in hoeverre bestaat er causaal
verband (als bedoeld in artikel 6:162 BW) tussen
deze onrechtmatige daad van
Dexia en de door [X] geleden schade?
(iii) welk deel van deze schade moet op
de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld)
mogelijk voor rekening van [X]
blijven?
In de op I december 2009 uitgesproken arresten heeft het Amsterdamse
hof deze
uitgangspunten en dit beoordelingskader van een nadere invulling
voorzien. De
kantonrechter neemt de in deze rechtspraak neergelegde
overwegingen en beslissingen tot
leidraad voor de verdere beoordeling van het
voorliggende geschil. Dit betekent voor de
onderhavige zaak het
volgende.
4.9. Op Dexia rust als professionele
dienstverlener jegens haar wederpartij als particuliere belegger met wie zij
voornemens is een overeenkomst tot effectenlease aan te gaan een uit de eisen
van redelijkheid en billijkheid voortkomende bijzondere zorgplicht. Deze
bijzondere zorgplicht strekt ertoe particuliere wederpartijen te beschermen
tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Deze
bijzondere zorgplicht is tweeledig en brengt allereerst mee dat Dexia degene met
wie zij een overeenkomst tot effectenlease aangaat tevoren indringend in
duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet waarschuwen voor het
bijzondere, aan het risicovolle en complexe effectenlease-product verbonden,
gevaar van een restschuld bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst (de
waarschuwingsplicht). Deze waarschuwingsplicht geldt naar het oordeel van de
kantonrechter (zeker) ook ten aanzien van de risico's die zijn verbonden aan de
depotconstructue in zijn geheel (zie hiervoor onder 4.6). Tevens brengt de
bijzondere zorgplicht mee dat Dexia voorafgaande aan het aangaan van de
lease-overeenkomst onderzoek moet doen naar de inkomens- en vermogenspositie van
haar wederpartij, ten einde zich er rekenschap van te geven dat deze over
voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn
betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen (de
onderzoeksplicht).
4.10. Dexia kan zich ten aanzien van de op
haar rustende bijzondere zorgplicht niet verschuilen achter het feit dat de
depotconstructie (en de daarbij behorende leaseovereenkomst) is aangeboden door
een tussenpersoon, in dit geval SpaarSelect. Dexia is aansprakelijk voor het
handelen en nalaten van de tussenpersoon bij de totstandkoming van de
depotconstructie en de daarbij behorende lease-overeenkomst. De kantonrechter
zoekt in dit verband aansluiting bij artikel 6:76 BW. Indien en voor zover Dexia
bij het aangaan van de overeenkomsten gebruik heeft gemaakt van de tussenpersoon
SpaarSelect is zij voor de (daarbij plaatsgevonden hebbende) mededelingen en
gedragingen van deze tussenpersoon jegens [X] op gelijke wijze aansprakelijk als
voor eigen gedragingen. Daaraan wordt toegevoegd dat het een eigen
verantwoordelijkheid is van Dexia als effecteninstelling om ervoor zorg te
dragen dat de afnemers van haar producten de informatie ontvangen die behoort
bij haar zorgplicht. Dexia dient erop toe te zien dat tussenpersonen die
voorlichting naar behoren geven en dient bij gebreke daarvan zelf voor de
noodzakelijke informatie zorg te dragen.
4.11. Op grond van hetgeen hieromtrent uit
de gedingstukken en de stellingen van partijen blijkt, stelt de kantonrechter
vast dat Dexia ook jegens [X] de waarschuwingsplicht en de onderzoeksplicht
heeft geschonden. Nu de waarschuwingsplicht erop is gericht [X] te behoeden voor
het lichtvaardig aangaan van de leaseovereenkomst (en het daarmee verbonden
effectendepot), moet het ervoor worden gehouden dat [X] de lease-overeenkomst
niet zou hebben afgesloten en het effectendepot niet zou hebben geopend als
Dexia wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Dexia heeft geen feiten of
omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat
ervan kan worden uitgegaan dat er causaal verband (in de zin van condicio sine
qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW)) bestaat tussen de schending
van de waarschuwingsplicht enerzijds en het aangaan van de lease-overeenkomst en
het openen van het effectendepot anderzijds. Dit betekent tevens dat niet alleen
de restschuld, maar ook de op grond van de lease-overeenkomst betaalde
maandtermijnen, alsmede het door [X] geleden waardeverlies op het depot, worden
aangemerkt als schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad van Dexia. Deze
schade kan ook aan Dexia worden toegerekend als schade die het gevolg is van
schending van de waarschuwingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:98 BW), nu
Dexia geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel
kunnen leiden. Dit geldt niet voor de kosten die [X] heeft moeten maken in
verband met de verhoging van de hypotheek. Hoewel [X] zijn hypotheek niet zou
hebben verhoogd als hij de depotconstructie niet was aangegaan, moeten deze
kosten toch volledig voor rekening van [X] blijven omdat deze niet direct het
gevolg zijn van (het verlies op) het beleggingsdepot of de lease-overeenkomst
of, anders gezegd, de waardedaling van de verschillende effecten waarin [X] via
de lease-overeenkomst en het depot heeft belegd. Deze schade staat met andere
woorden in een te ver verwijderd verband tot de onrechtmatige daad van
Dexia.
4.12. Op de schade die Dexia aldus -
behoudens eigen schuld (zie hierna) - dient te vergoeden dient ingevolge artikel
6:100 BW (verrekening van voordeel) in mindering te worden gebracht het voordeel
dat [X] ingevolge de lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of
toekomende dividenden.
4.13. Vervolgens zal moeten worden
beoordeeld in hoeverre de door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101
BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet
blijven.
Onderzoeksplicht - onaanvaardbaar zware
financiële last
4.14. Wat betreft de verschuldigde
maandelijkse termijnen (rente en eventuele aflossingen) geldt het volgende.
Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat
de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware
financiële last op [X] zou hebben gelegd was Dexia gehouden het aangaan van de
lease-overeenkomst te ontraden. Dit betekent dat in dat geval ook (een deel van)
de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in
aanmerking komt.
4.15. Indien nakoming door Dexia van haar
onderzoeksplicht daarentegen niet zou hebben uitgewezen dat de
lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware
financiële last op [X] zou hebben gelegd, was Dexia niet gehouden het aangaan
van de lease-overeenkomst te ontraden. In een dergelijk geval moet de schade wat
betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen geheel voor rekening van [X]
blijven.
4.16. Thans moet worden vastgesteld of de
lease-overeenkomst een onaanvaardbare financiële last voor [X] met zich bracht.
Aan dit vonnis is als bijlage I een berekening gehecht waaruit volgt dat
nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst
een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] zou leggen. Deze berekening is
gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1
december 2009 heeft overwogen. Het Amsterdamse hof heeft bij deze berekening in
aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud
gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij
de gezinssamenstelling van de afnemer ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomst. Nibud geeft echter geen basisnormen voor gezinnen met zes
kinderen zoals dat van [X]. Bij de berekening in bijlage I heeft de
kantonrechter de normbedragen die het Nibud voor een gezin met drie kinderen
hanteert tot uitgangspunt genomen. Zelfs op basis van die normbedragen had Dexia
[X] moeten ontraden de lease-overeenkomst aan te gaan. In deze berekening is de
kantonrechter, net als [X], uitgegaan van het brutoloon van [X] in 2001 zoals
blijkt uit het door hem overgelegde 'overzicht biljetten van een proces' (€
34.557,=) en de door hem in 2001 betaalde loonheffing (€ 10.015,=) hetgeen
resulteert in een netto maandinkomen van € 2.045,17 (anders dan [X] meent, is
het 'overzicht van biljetten van een proces' in euro's opgemaakt en hoeft geen
omrekening van guldens naar euro's meer plaats te vinden). Voor de werkelijke
woonlasten is uitgegaan van de blijkens het 'overzicht van biljetten van een
proces' betaalde bedrag aan hypotheekrente, het bij de waarde van de woning
behorende huurwaarde forfait en een gemiddelde belastingdruk. Voor de berekening
van de woonlasten wordt verder verwezen naar bijlage I. Niet gesteld of gebleken
is dat [X] in 2001 vermogen had dat relevant was voor de beoordeling of sprake
was van een onaanvaardbaar zware financiële last.
Eigen schuld
4.17. Uit al het voorgaande volgt dat Dexia
in beginsel gehouden is de schade die [X] ten gevolge van de schending van de
bijzondere zorgplicht door Dexia heeft geleden, en in deze procedure vordert,
aan [X] te vergoeden. Thans moet worden beoordeeld of op de voet van artikel
6:101 BW (eigen schuld) een deel van de schade voor rekening van [X] moet
blijven en zo ja, welk deel.
4.18. De Hoge Raad en het Amsterdamse hof
nemen tot uitgangspunt dat een deel van de schade (bestaande uit restschuld)
voor rekening van de afnemer moet blijven. Hoge Raad en hof overwegen hierbij
als volgt. Uit de overeenkomst was (in het algemeen) voldoende duidelijk kenbaar
dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in
effecten, dat de afnemer over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat
het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van
de effecten. Dit alles had in ieder geval voor de afnemer kenbaar moeten zijn
indien hij zich - al dan niet door middel van het vragen van nadere uitleg over
de precieze inhoud daarvan - redelijke inspanningen zou hebben getroost om het
in de overeenkomst bepaalde te begrijpen alvorens deze aan te gaan, zoals van
hem mocht worden venvacht. Het vorenstaande brengt mee dat ervan moet worden
uitgegaan dat de afnemer de overeenkomst is aangegaan terwijl hij hetzij bekend
was met de zojuist genoemde eigenschappen van de overeenkomst, hetzij heeft
nagelaten zich redelijke inspanningen te getroosten om het daarin bepaalde te
begrijpen alvorens de overeenkomst aan te gaan. Hieruit volgt dat de schade die
de afnemer heeft geleden als gevolg van het aangaan van de overeenkomst, dat wil
zeggen de nadelige financiële gevolgen die hij daardoor heeft ondervonden, mede
het gevolg is van een omstandigheid die hemzelf kan worden toegerekend. In een
van de arresten van 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de in dat
geval door het hof gehanteerde verdeling (40% afnemer; 60% aanbieder) niet
onjuist of onbegrijpelijk was en bovendien overwogen dat deze verdeling ook in
andere geschillen omtrent effectenlease-overeenkomsten tot uitgangspunt kon
worden genomen. Het hof heeft in de arresten van I december 2009 overwogen dat
in beginsel - behoudens bijzondere, van de betrokken individuele zaak
afhankelijke omstandigheden die tot een andere schadeverdeling aanleiding kunnen
geven -1/3 deel van de schade voor rekening van de afnemer moet
blijven.
4.19. De kantonrechter is van oordeel dat
in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot
een andere verdeling van de schade te komen. In dit verband is vooral van belang
dat hier sprake is van een depotconstructie. Zoals hiervoor reeds is toegelicht,
zijn de risico's van de depotconstructie aanzienlijk. Dexia behoorde zich als
professionele dienstverlener bewust te zijn van de gerede mogelijkheid dat de
koersstijging van de desbetreffende effecten ontoereikend zou zijn om [X] ten
minste zijn inleg terug te bezorgen en eventueel zijn (resterende) schuld uit
hoofde van de lease-overeenkomst (de restant hoofdsom) aan Dexia af te lossen.
Dexia had zich tenminste rekenschap behoren te geven van de vraag of haar
potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende
bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit de overeenkomst voortvloeiende
verplichtingen te kunnen voldoen (ook indien het depot voortijdig zou
'verdampen'). Tenslotte behoorde Dexia de (potentiële) afnemer op niet mis te
verstane wijze omtrent de aan de depotconstructie verbonden risico's - de
'dubbele hefboom' - te informeren en daarvoor te waarschuwen. [X] liep immers
niet alleen risico dat hij een restschuld zou oplopen doordat hij op grond van
de lease-overeenkomst belegde in aandelen met geleend geld, maar liep tevens het
risico zijn inleg in het Euro Aandelenfonds te verliezen (en ook deze inleg
bestond uit geleend geld). Niet gesteld of gebleken is dat Dexia, althans
SpaarSeiect, [X] op dit dubbele risico heeft gewezen. [X] heeft onbetwist
gesteld dat van de depotconstructie geen brochures bestaan en dat SpaarSeiect
hem slechts het Plan en de lease-overeenkomst zelf (met de op de achterzijde
daarvan afgedrukte algemene voorwaarden) ter hand heeft gesteld en dat voor het
overige door SpaarSeiect gebruik werd gemaakt van een zogenaamde
'presentatiemap'. Uit het Plan zelf blijkt bovendien dat SpaarSeiect [X] heeft
voorgehouden dat hij na een periode van vijfjaar in staat zou zijn de extra
hypotheek af te lossen (de "overwaarde terug te storten"). Gezien het voorgaande
is de kantonrechter mede in het licht van de persoonlijke omstandigheden van [X]
- lage opleiding, timmerman (handwerksman) van beroep, een groot gezin met
daarbij behorende hogere lasten dan gemiddeld en de doelstellingen van [X] zoals
deze uit het Plan blijken (studie kinderen en aanvulling pensioen) - van oordeel
dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist.
4.20. In het licht van het voorgaande en in
lijn met eerdere uitspraken over depotconstructies van rechtbank Amsterdam (zie
bijvoorbeeld de uitspraak van de kantonrechter van 27 april 2007, LIN BA 3920)
komt de kantonrechter in het onderhavige geval tot de volgende verdeling van de
schade:
A. het waardeverlies van de depotbelegging (het verschil tussen
de inleg enerzijds en de uit het depot betaalde leasetermijnen en hypotheekrente
en de restwaarde van het depot anderzijds) komt voor 100% voor rekening van
Dexia (hiertoe wordt in aanvulling op het voorgaande overwogen dat niet is
gesteld of gebleken dat Dexia enige informatie omtrent het Euro Aandelenfonds en
de aan dit fonds en/of de depotconstructie verbonden risico's aan [X] ter
beschikking heeft gesteld);
B. de aan Dexia verschuldigde
maandtermijnen op grond van de lease-overeenkomst, verminderd met de aan hem
uitgekeerde of toekomende dividenden, komen voor 90% voor rekening van
Dexia
C. de restschuld komt eveneens voor 90% voor rekening van
Dexia.
Ten aanzien van de maandtermijnen (B) en de restschuld (C) is het - in
het voetspoor van hetgeen de Hoge Raad en het Amsterdamse hof ter zake hebben
overwogen (zie hiervoor onder 4.18) en rekening houdend met de persoonlijke
omstandigheden van [X] -redelijk dat ook hier een (klein) deel van de schade
voor rekening van [X] blijft.
4.21. De kantonrechter kan aan de hand van
de door partijen overgelegde stukken niet vaststellen welk bedrag Dexia op grond
van het voorgaande aan [X] moet vergoeden. Aan de stukken kan de volgende
informatie worden ontleend:
ad A: de inleg in het depot bedroeg € 56.722,=;
de restwaarde op 20 mei 2003 bedroeg € 10.908,45; uit het depot zijn tot 20 mei
2003 maandelijks bedragen van € 800,= onttrokken; uit de processtukken lijkt te
kunnen worden afgeleid dat het zou gaan om 26 termijnen ([X] stelt 57
maandtermijnen op grond van de lease-overeenkomst te hebben betaald, waarvan 31
termijnen na opheffing van het depot);
ad B: [X] heeft onbetwist gesteld dat
hij op grond van de lease-overeenkomst 57 maandtermijnen en derhalve € 30.986,34
heeft betaald; uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter echter niet
eenvoudig afleiden welk bedrag [X] aan dividenden heeft ontvangen;
ad C: [X]
stelt dat hij de restschuld (middels nog een verhoging van zijn hypotheek) aan
Dexia heeft betaald; Dexia betwist dat [X] de restschuld heeft
betaald.
4.22. Partijen zullen in de gelegenheid
worden gesteld zich over de omvang van de schade van [X] nader uit te laten als
volgt:
ad A: [X] zal - voor zover mogelijk onderbouwd met stukken - moeten
aangeven
hoeveel bedragen van € 800,= aan het depot zijn onttrokken;
ad B:
Dexia zal moeten aantonen welk bedrag [X] aan dividenden heeft ontvangen;
ad
C: [X] zal, nu Dexia betwist dat betaling van de restschuld heeft
plaatsgevonden,
bewijs van betaling van de restschuld moeten
overleggen.
Hoewel het op de weg van [X] ligt zijn schade nader te
onderbouwen, zullen beide
partijen op na te noemen roldatum tegelijkertijd in
de gelegenheid worden gesteld een
nadere akte te nemen over de omvang van de
door [X] geleden schade. Beide partijen
zullen vervolgens in de gelegenheid
worden gesteld op de akte van de andere partij te
reageren (steeds met
inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen).
4.23. In afwachting van de aktewisseling
als hiervoor bedoeld, zal iedere verdere beslissing worden
aangehouden.
5. De
beslissing
De kantonrechter
5.1. verwijst de zaak naar de rol van
24 november 2010 voor de aktes aan de zijde van beide partijen als bedoeld in
rechtsoverweging 4.22,
5.2. houdt iedere verdere beslissing
aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel,
kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL