Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 1043104 DX EXPL
09-263
Vonnis van: 16 juni 2010
F.no.: 695
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. N.
Boerman-Bove,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te
noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden
Gerechtsdeurwaarders.
1. Verdere
verloop van de procedure
1. 1. Op 2 december 2009 heeft de
kantonrechter een in deze zaak gewezen tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis)
uitgesproken. Het tussenvonnis is bij herstelvonnis van 3 februari 2010 (hierna:
het herstelvonnis) aangevuld en verbeterd. Voor het verloop van het proces tot
dan toe, verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in het
tussenvonnis en in het herstelvonnis is overwogen.
1.2. Het verdere verloop van de
procedure blijkt voorts uit:
- de akte van [X], met
bijlagen;
- de antwoordakte van Dexia, met
producties.
1.3. Daarna is vonnis bepaald op
heden.
De rechter die de zaak ter comparitie heeft
behandeld, is om organisatorische redenen niet in staat om dit vonnis te wijzen
en uit te spreken.
2. Verdere
beoordeling
2.1. De kantonrechter verwijst naar
en blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis en in het
herstelvonnis. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat het
recht van [X]-Kuipers om de onderwerpelijke lease-overeenkomsten op de voet van
artikel 1:89 BW te vernietigen reeds was verjaard toen het werd uitgeoefend. In
het herstelvonnis heeft de kantonrechter overwogen toe te komen aan de
beoordeling van de overige grondslagen van de vorderingen van [X]. Beoordeeld
moet worden of sprake is geweest van schending door Dexia van de zorgplicht of
andere door [X] genoemde wettelijke bepalingen. Gelet op de in het herstelvonnis
genoemde arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009, van het Amsterdamse hof van
1 december 2009 en uitgesproken vonnissen van deze rechtbank van 27 januari
2010, heeft de kantonrechter voor een goede beoordeling van de zaak [X] in de
gelegenheid gesteld de in de bij het herstelvonnis aangehechte bijlage genoemde
gegevens over te leggen.
Wck, misleidende reclame, misbruik van
omstandigheden en dwaling
2.2. In zijn arrest van 5 juni 2009
(LJN BH 2815) heeft de Hoge Raad voor soortgelijke geschillen een aantal
rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter
overneemt. In essentie komt dit in de onderhavige zaak neer op het
volgende.
2.2.1. Een effectenlease-overeenkomst is niet aan
te merken als een 'krediettransactie' als bedoeld in artikel 1 Wet op het
Consumentenkrediet (Wek). Daarom is de Wek niet van toepassing.
2.2.2.
Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende reclame is - kort gezegd
-hetgeen kon worden begrepen door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en
oplettende gewone consument bij kennisneming van de betreffende reclame (zie HvJ
EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000, 374). Getoetst aan deze maatstaf, is geen
sprake van misleidende reclame. Voor een andere maatstaf, die uitgaat van een
minder dan gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument,
is geen plaats. Dat uit de op Dexia rustende bijzondere zorgplicht een
waarschuwingsplicht voorvloeit, noopt ook hier niet tot een ander
oordeel.
2.2.3. Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden, nu niet is
gebleken dat Dexia wist of moest begrijpen dat [X] door bijzondere
omstandigheden werd bewogen tot het aangaan van de lease-overeenkomsten en het
tot stand komen daarvan heeft bevorderd, ofschoon hetgeen Dexia wist of moest
begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
2.2.4. Dexia heeft middels
het als productie overgelegde informatiemateriaal voldoende duidelijk gemaakt
dat er sprake was van het verstrekken van een geldlening, dat aan de
lease-overeenkomsten koersrisico's waren verbonden en dat het risico bestond van
een tekort (restschuld) in het geval dat de overeenkomsten (tussentijds) zouden
worden beëindigd en de waarde van de effecten ontoereikend zou zijn om de
aankoopsom volledig te voldoen. Op die grond faalt het beroep op dwaling. Dit
laat onverlet dat - zoals hierna nog aan de orde komt - op Dexia uit hoofde van
haar bijzondere zorgplicht een waarschuwingsplicht van andere aard
rust.
2.3. [X] heeft na het genoemde arrest
van de Hoge Raad van 5 juni 2009 zijn beroep op dwaling gehandhaafd stellende
dat men in het foldermateriaal van de leaseovereenkomsten op het
'aanmeldingsformulier' behorend bij de reclame op naam uitgaat van een
koersstijging van de aandelen van 12.5%. Hier tegenover staat de jaarlijks
effectief betaalde rente van 14,8%. Per saldo betekent dit verlies. Hierdoor
heeft [X] een onjuiste voorstelling van zaken gekregen. Naar het oordeel van de
kantonrechter had [X] de jaarlijks effectief te betalen rente evenwel uit de op
dit punt voldoende duidelijke tekst van de lease-overeenkomsten kunnen afleiden.
Immers, de leaseovereenkomsten vermelden expliciet een rentepercentage en het
totaal daarmee gemoeide bedrag. Voorts had het op de weg van [X] gelegen om bij
eventuele onduidelijkheden van zijn zijde daarover nadere inlichtingen in te
winnen. Dit brengt mee dat de leaseovereenkomsten niet op grond van dwaling
aantastbaar zijn.
Bedrog
2.4. In het arrest van het hof te
Amsterdam van 14 oktober 2008, LJN: BF8807, zijn voor soortgelijke geschillen
een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de
kantonrechter overneemt. In de onderhavige zaak komt dit erop neer dat de door
[X] genoemde omstandigheden geen van alle, en evenmin in onderlinge samenhang,
bedrog oplevert zoals bedoeld in artikel 3:44, derde lid. Burgerlijk Wetboek,
zodat het beroep op bedrog dient te worden afgewezen. Uit die omstandigheden
blijkt immers niet van enige opzettelijk gedane onjuiste mededeling, een
opzettelijk verzwijgen van enig feit of een andere kunstgreep van Dexia erop
gericht om [X] tot het aangaan van de lease-overeenkomsten te bewegen, zoals
artikel 3:44, derde lid, Burgerlijk Wetboek vereist voor de aanwezigheid van
bedrog.
Zorgplicht, causaal verband en eigen
schuld
2.5. Voor de maatstaven en
beoordelingskaders met betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de
kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837)
en de reeds genoemde van 5 juni 2009 en van het gerechtshof Amsterdam van 1
december 2009 (LJN BK4978, BK498I, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden
genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden
gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen.
Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige
geval tot de volgende conclusies:
A. Dexia heeft haar
bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en
daardoor onrechtmatig gehandeld;
B. [X] heeft schade
geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en de respectievelijke
restschulden;
C. er is voldoende causaal verband
aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van
Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter
Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912). in het bijzonder de
rechtsoverwegingen 3.1 toten met 3.3 daarvan, welke hier worden
overgenomen.
2.6. In het onderhavige geval dient
op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in
artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X]
wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De
wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet.
2.7. Ingevolge artikel 6:100 BW dient
in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de
lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende
dividenden. Voor zover [X] een batig saldo heeft behaald uit eerdere
effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één
jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken
lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het
in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 1.294,97 (ontvangen
dividenden en andere voordelen). De kantonrechter zal dit voordeel in eerste
instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente
en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel
van het voordeel resteert, op de respectievelijke restschulden. Dit ligt het
meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben
voorgedaan dan dat de respectievelijk restschulden zich
openbaarden.
2.8. Nadat het (eventuele) voordeel
op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in
hoeverre de resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW
(eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven.
Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de
respectievelijke restschulden. Venvezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en
3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010
welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het
moment van beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de
'betaalde' termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade
niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde
maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
2.9. Bij de beantwoording van de
vraag of de lease-overeenkomsten een onaanvaardbare financiële last voor [X] met
zich brachten, gaat de kantonrechter uit van de berekening die het Amsterdamse
hof in zijn arresten van 1 december 2009 heeft gehanteerd. De kantonrechter zal
daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking nemen de zogenoemde
"Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking
tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [X] ten
tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten (voor de normbedragen die het
Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen
heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar
www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
2.10. [X] heeft bij akte van 19 februari
2010 gegevens met betrekking tot zijn maandelijkse netto woonlasten en zijn
gezinssamenstelling in 1998 verstrekt en tevens een biljet van een proces van
dat jaar overgelegd. [X] heeft gesteld dat zijn maandelijkse netto woonlasten in
1998 € 315,38 (fl. 695,-) bedroegen. Uit genoemd biljet van een proces valt af
te leiden dat het netto maandinkomen van [X] in dat jaar € 1.589,14 bedroeg
(ontvangen totaal loon arbeid ad tl. 54.295,- minus totaal ingehouden
loonbelasting premie volksverzekeringen ad fl. 12.271,00, omgerekend in euro's
en gedeeld door 12 maanden). Tevens valt uit genoemd biljet van een proces af te
leiden dat [X] in 1998 een totaalbedrag van € 15.243,39 (tl. 33.592,-,
omgerekend naar euro's) aan banktegoed had en een effectenportefeuille met een
waarde van € 33.804,81 (fl. 74.796,-, omgerekend naar euro's). Dexia stelt een
berekening te hebben gemaakt op basis van de door [X] verstrekte gegevens en
komt tot de slotsom dat geen risico op een onverantwoord zware financiële last
bestond, zodat zij [X] het sluiten van de lease-overeenkomsten niet had behoeven
te ontraden. Dexia heeft in haar berekening onder meer een bedrag van € 1.589,14
aan netto maandinkomen, een bedrag van € 284,37 aan werkelijke woonlasten en een
bedrag van € 38.000.00 aan vermogen betrokken.
2.11. Naar aanleiding hiervan overweegt de
kantonrechter als volgt. Partijen verschillen niet van mening over het in
aanmerking te nemen inkomen en de maandelijkse netto woonlasten, zodat de
kantonrechter die gegevens overneemt. Ten aanzien van het bij de berekening in
acht te nemen vermogen van [X] heeft nog het volgende te gelden. [X] heeft
louter een biljet van een proces van 1998 overgelegd. Hieruit valt niet zonder
meer vast te stellen wat het vermogen van hem en zijn echtgenote was in dat
jaar. Met name de vraag of de effectenportefeuille, zoals opgenomen onder post
sl6 op het biljet van een proces, de aandelen van de lease-overeenkomsten
betreffen is hierbij van belang. Dexia stelt dat het vermogen van [X] en zijn
echtgenote in 1998 € 38.000,00 bedroeg, maar heeft nagelaten dit nader te
onderbouwen. Hoewel het op de weg van [X] had gelegen zich uit te laten over het
vermogen van hem en zijn echtgenote in 1998 en dit nader met stukken te
onderbouwen, heeft [X] dit nagelaten. Derhalve neemt de kantonrechter voor het
vaststellen van het vermogen van [X] en zijn echtgenote in 1998 het banktegoed
en de waarde van de effectenportefeuille minus de waarde van de aandelen van de
leaseovereenkomsten in acht. De waarde van de aandelen van de
lease-overeenkomsten wordt vastgesteld op de respectievelijke totale
aankoopbedragen van de aandelen, zoals opgenomen in de lease-overeenkomsten. Het
totale aankoopbedrag van de aandelen van lease-overeenkomst 1 bedroeg € 6.878,85
(fl. 15.159,-omgerekend naar euro's), het totale aankoopbedrag van de aandelen
van lease-overeenkomst 2 bedroeg eveneens € 6.878,85 (fl.
15.159,- omgerekend
naar euro's) en het totale aankoopbedrag van de aandelen van leaseovereenkomst 3
bedroeg € 8.483,92 (fl. 18.696,10
omgerekend naar euro's). Aldus dient een bedrag van € 11.563,19 aan waarde aan
effecten mee te worden genomen in de berekening (totale waarde
effectenportefeuille ad € 33.804,81 minus waarde aandelen leaseovereenkomst 1 ad
€ 6.878,85 minus waarde aandelen lease-overeenkomst 2 ad € 6.878,85 minus
waarden aandelen lease-overeenkomst 3 ad € 8.483,92). Het totale vermogen van
[X] en zijn echtgenote in 1998 wordt hiermee vastgesteld op een bedrag van €
26.806,58 (banktegoed ad € 15.243,39 plus waarde effecten ad €
11.563,19).
2.12. Zoals uit de aan dit vonnis gehechte
bijlage I blijkt, zou in dit geval nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht
hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomsten had behoren
te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting wel een onaanvaardbaar
zware financiële last op [X] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof
is de kantonrechter van oordeel dat van de (na verrekening van voordeel
resterende) schade bestaande uit termijnen in beginsel 1/3 deel vanwege eigen
schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
Restschuld
2.13. Ten aanzien van de respectievelijke
restschulden stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten
voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het
geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente
was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht
de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en
het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit
volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade
bestaande uit de respectievelijke restschulden ook in beginsel 1/3 deel daarvan
vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
Algemeen
2.14. Van omstandigheden die meebrengen dat
de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen
hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden
zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia
zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds
verdisconteerd.
2.15. Onder verwijzing naar de in bijlage
II weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia aan schade dient
te dragen € 2.012,97 wegens de respectievelijke restschulden en dat Dexia
terzake van voor haar rekening komende schade € 13.265,47 aan [X] dient terug te
betalen wegens betaalde termijnen. Zoals uit die berekening blijkt betekent dit
dat Dexia per saldo € 15.278,44 als schadevergoeding aan [X] is
verschuldigd.
Wettelijke rente
2.16. Dexia is over de door haar te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij
dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt
verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van
rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas
intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is
ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de
lease-overeenkomsten worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia
steeds op de dag van de respectievelijke eindafrekeningen, zijnde 5 juli 2004,
in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is
verschuldigd.
Proceskosten
2.17. Gelet op de uitslag van de procedure
dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Buitengerechtelijke kosten
2.18. De gevorderde buitengerechtelijke
kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden
zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van
de zaak. Voor zover [X] vergoeding vordert van kosten voor het bij derden
opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten,
en derhalve tot de proceskosten.
BKR-registratie
2.19. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen
betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking
tot de BKR-registratie worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde
dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan
haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen
na betekening van dit vonnis.
De beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt Dexia aan
[X] te betalen een bedrag van € 15.278,44, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 5 juli 2007 tot aan de dag der algehele
voldoening;
II. veroordeelt Dexia om binnen
veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te
Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer
heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat Dexia niet aan
deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,-;
III. veroordeelt Dexia in de kosten
van de procedure aan de zijde van [X], tot aan deze uitspraak begroot
op:
- voor verschuldigd griffierecht
€ 208,00
- voor salaris van gemachtigde
€
900,00
totaal:
€ 1.108,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
btw;
IV. verklaart dit vonnis tot
zover uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of
anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den
Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni
2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL