Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 850003 DX EXPL 07-808
Vonnis van 14
mei 2008
F.no.: 596
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X]
wonende te
[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
nader te
noemen [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in
conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde:
dw. P. Swier.
Procedure
Het volgende processtuk is
ingediend:
- de dagvaarding van 28 oktober 2005, met
producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de
procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM).
Bij rolmededeling van 2 januari 2006 is vastgesteld dat de procedure is
geschorst. Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het
gerechtshof te Amsterdam heeft [X] in een zogenoemde opt-out verklaring als
bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) verklaard niet aan de
verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Dit heeft [X] kenbaar gemaakt bij
een op 15 november 2007 ter griffie van deze rechtbank ingekomen akte met
producties. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure
wordt hervat.
Vervolgens is
ingediend:
- de conclusie van antwoord in conventie,
tevens conclusie van eis in reconventie, van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 27 februari 2008 is een
comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 11 april 2008. Voorafgaand aan
deze comparitie zijn op 1 april 2008 een conclusie van antwoord in reconventie
tevens akte uitlating na tussenvonnis met producties van de zijde van [X] en
door Dexia per faxbericht van 31 maart 2008 aanvullende stukken
ingediend.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
1.
Feiten
In conventie en in
reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder
algemene titel van Legio-Lease B. V. (hierna: Legio-Lease). Waar hierna sprake
is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
1.2. [X] was ten tijde van het aangaan van
de hieronder bedoelde leaseovereenkomst gehuwd met [Y] (nader te noemen [Y]).
Zij verkeerden ten voorts in de volgende
omstandigheden:
[X]
[Y]
Leeftijd:
37 38
Beroep:
zelfstandig ondernemer
(taxibedrijf) huisvrouw
Opleiding: Mavo LEAO
Relevante
beleggings-
of
beroepservaring:
geen geen
Netto (gezins)inkomen: circa €2.100,00 per maand
(€ 25.200,00 per jaar) Privé vermogen (na aftrek van schulden): circa €
750,00
1.3. [X] heeft de volgende
lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee staat vermeld, met als
wederpartij Legio-Lease (hierna: de lease-overeenkomst):
Contractnr. Datum Naam van de
overeenkomst Looptijd
Leasesom
74208403 18.06.1999 WinstVerDriedubbelaar
36 maanden €23.735,81
Op de lease-overeenkomst zijn de Bijzondere
Voorwaarden Effecten Lease van toepassing. De lease-overeenkomst is na afloop
van de overeengekomen looptijd bij overeenkomst van 19juni 2002 (hierna: de
verlengingsovereenkomst) verlengd vooreen periode van 36 maanden.
1.4. Op 16 juni 2005 heeft Dexia een
eindafrekening opgesteld volgens welke [X] uit hoofde van de lease-overeenkomst
nog verschuldigd was € 6.793,49, welk bedrag [X] niet heeft
betaald.
1.5. Voor wat betreft het in totaal aan
Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende
dividenden en andere gegevens van de lease-overeenkomst wordt verwezen naar de
aan dit vonnis gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
1.6. [X] heeft fiscaal voordeel genoten in
verband met de lease-overeenkomst.
1.7. [Y] heeft aan [X] geen schriftelijke
toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkom st.
1.8. De eerste betaling aan Dexia ter zake
van de lease-overeenkomst vond plaats op 30 juni 1999 en is verricht ten laste
van een en/of rekening die op naam van [X] en [Y] stond.
1.9. Bij brief van 16 november 2004 heeft
[Y] met een beroep op artikel 1:89 BW de nietigheid ingeroepen van de
lease-overeenkomst, althans vernietiging in rechte aangekondigd, en
terugbetaling gevorderd binnen een termijn van 14 dagen.
2. Vorderingen
[X]
[X] vordert bij vonnis,
'voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Te verklaren voor recht dat
[X] recht heeft op terugbetaling van al hetgeen hij in het kader van de
leaseovereenkomst aan Dexia heeft betaald, en wel op grond van vernietiging door
[Y] ex artikel 1:88 BW, althans op grond van vernietiging wegens strijd met de
Wet op het Consumentenkrediet en/of dwaling en/of misbruik van omstandigheden,
althans op grond van ontbinding wegens wanprestatie;
2. Voor het geval de nietigheid
of ontbinding van de contracten (de kantonrechter leest: de lease-overeenkomst)
niet wordt uitgesproken: te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens
[X] gehandeld heeft en/of tekort is geschoten in de zorgvuldigheid en zorgplicht
die zij zowel uit redelijkheid en billijkheid als uit de wet als uit de
leaseovereenkomst jegens [X] had moeten betrachten en dat zij daarom geen
aanspraak kan maken op betalingdoor [X] van de door hem gevorderde restschuld en
dat zij gehouden isa lle door [X] aan haar betaalde bedragen te restitueren,
vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de
betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
3. Dexia te veroordelen tot
terugbetaling aan [X] van € 7.432,75 te vermeerderen met de wettelijke rente
over dit bedrag, althans de som van alle door [X] aan Dexia betaalde bedragen,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van de
betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
4. Dexia te bevelen om binnen
tvee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te bewerkstelligen
dat de registratie van [X] bij het BKR te Tiel, althans de aan die registratie
gekoppelde achterstandcodering ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een
dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een
maximum van € 20.000,-;
5. Dexia te veroordelen tot
betaling van de werkelijke proceskosten, te weten een bedrag van € 895,- alsmede
15% over dedoor Dexia aan [X] terug te betalen bedragen en 15% over de door
Dexia gevorderde bedragen die eiser na de uitspraak in deze zaak niet
meer
zal hoeven te betalen, althans tot betaling van de door de rechtbank in goede
justitie vast te stellen proceskosten.
3. Standpunten [X] in
conventie
3.1. [X] stelt dat de leaseovereenkomst
moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW en
derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A: 1576 BW en [X] dus de
toestemming behoefde van [Y] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat [Y]
deze (schriftelijke) toestemming niet verleend heeft, heeft zij de
leaseovereenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen. [X] legt voorts aan zijn
vorderingen hoofdzakelijk ten grondslag dat hij door toedoen van Dexia heeft
gedwaald, dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en),
en/of misbruik van omstandigheden heeft gemaakt althans dat sprake is van
misleidende reclame in de zin van 6:194 BW. Daarnaast beroept [X] zich erop dat
Dexia gehandeld heeft in strijd met de Wet op het Consumentenkrediet en de
Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer en/of met een aantal voor Dexia
geldende normen en criteria en dat de leaseovereenkomst als gevolg daarvan
nietig, althans vernietigbaar zou zijn, dan wel dat Dexia daardoor onrechtmatig
jegens hem heeft gehandeld.
3.2. Volgens [X] is Dexia aansprakelijk
voor de door hem geleden schade.
De schade bestaat volgens [X] uit de door
hem gevorderde bedragen, waarbij [X] tevens aanspraak maakt op
buitengerechtelijke kosten.
3.3. Voor zover de vorderingen zijn
ingesteld door [Y] zijn deze gebaseerd op artikel 1:89 lid 5 BW.
3.4. Volgens [X] is Dexia wettelijke rente
verschuldigd over alle betaalde bedragen vanaf de datum van betaling van deze
bedragen.
4. Standpunten
Dexia
4.1. Dexia betwist de vorderingen van [X]
en voert - kort gezegd - aan dat de leaseovereenkomst niet kan worden aangemerkt
als huurkoop.
4.2. Voorts voert Dexia aan dat geen sprake
is van vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:89 BW omdat - kort gezegd -
artikel 1:88 BW niet van toepassing is nu dit artikel geen betrekking heeft op
vermogensrechten als de onderhavige, er geen sprake is van huurkoop bij gebrek
aan aflevering en omdat partijen niet hebben beoogd om de afnemer de effecten te
doen verkrijgen. Dexia stelt verder dat de huwelijkspartner de in artikel 1:88
BW bedoelde toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kan verlenen en dat
[Y] dit ook gedaan heeft. Tenslotte is het recht om de leaseovereenkomst op deze
grond te vernietigen volgens Dexia verjaard.
4.3. Dexia betwist dat de leaseovereenkomst
door dwaling tot stand is gekomen, dat zij tekort zou zijn geschoten in de
nakoming van haar zorgplicht(en) en/of dat zij misbruik van omstandigheden zou
hebben gemaakt. Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de
leaseovereenkomst over alle relevante informatie. Ook betwist Dexia dat zij de
bepalingen - voor zover van toepassing - van de door [X] genoemde wetten en
regelingen niet in acht heeft genomen.
5. Vorderingen Dexia in
reconventie
5.1. In reconventie vordert Dexia [X] te
veroordelen tot betaling van € 6.570,04, zijnde het resterende saldo van de door
Dexia opgestelde eindafrekening, vermeerderd met de wettelijke rente, stellende
dat [X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de
lease-overeenkomst.
6. Verweer in
reconventie
6.1. Onder verwijzing naar zijn stellingen
in conventie bestrijdt [X] nog iets aan Dexia verschuldigd te zijn.
7. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en in reconventie
7.1. In het arrest van de Hoge Raad van 28
maart 2008, LJN: BC2837, en in het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007,
LJN: BA3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen beantwoord
en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name van belang
zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel
1:88/1:89 BW (rov 8.2);
strijd met WCK (rov 8.3);
misleidende reclame (rov
8.4);
dwaling (rov 8.5);
toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR) (rov 8.8);
nakoming zorgplicht (rov 8.9);
verdeling
van het nadeel (rov 9).
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het
vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor zover daarvan hierna niet
wordt afgeweken. De stellingen in conventie en in reconventie zullen zoveel
mogelijk gezamenlijk behandeld worden. In het onderhavige geval komt dat neer op
het volgende.
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/l :89
BW
7.2. Een lease-overeenkomst als de
onderhavige wordt aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve
bevoegd.
7.3. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op
deze lease-overeenkomst van toepassing. Nu volgens artikel 7A: 1576i BW huurkoop
bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de
lease-overeenkomst ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien
deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te
doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid. Dit geldt tevens voor de
verlengingsovereenkomst nu deze eveneens kwalificeert als huurkoop en hiervoor
derhalve de schriftelijke toestemming van [Y] was vereist.
7.4. De verjaringstermijn voor dit beroep
is op grond van artikel 3:52 lid I sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het
moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt, bekend wordt
met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische
kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN:
AY8771).
7.5. Ten aanzien van de
verlengingsovereenkomst staat, gegeven de datum van de brief waarin [Y] een
beroep heeft gedaan op liet vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW, vast dat dit
beroep binnen drie na de totstandkoming van die verlengingsovereenkomst is
gedaan. Van verjaring is hier derhalve geen sprake, zodat moet worden
vastgesteld dat [Y] de verlengingsovereenkomst tijdig heeft vernietigd.
Dientengevolge dienen alle betalingen door [X] aan Dexia ter zake van deze
verlengingsovereenkomst te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen hij ter
zake van die overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals dividenden, en
vermeerderd met wettelijke rente over dit saldo. Voor de bedragen wordt verwezen
naar hetgeen op de bijlage bij dit vonnis achter 'verlenging' is vermeld onder
'betaald', 'ontvangen dividenden' en 'te ontvangen'. De gevorderde wettelijke
rente is ten aanzien van de verlengingsovereenkomst toewijsbaar vanaf het moment
waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde het moment waarop de
betalingstermijn als genoemd in de onder 1.9. bedoelde brief verstreek, derhalve
met ingang van 30 november 2004, behoudens voor zover het betalingen betreft die
nadien hebben plaatsgevonden, in welk geval wettelijke rente verschuldigd zal
zijn ingaande de dag van elke betaling.
7.6. Met betrekking tot de
lease-overeenkomst overweegt de kantonrechter dat het op de weg van Dexia ligt
om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat het vernietigingsrecht
van artikel 1:89 BW is verjaard. Dexia heeft daartoe gewezen op betalingen van
op grond van de lease-overeenkomst verschuldigde bedragen die hebben
plaatsgevonden vanaf de en/of-bankrekening die op naam van [X] en [Y] stond.
Aangezien zodanige betalingen hebben plaatsgevonden moet volgens Dexia ervan
worden uitgegaan dat [Y] op de hoogte was van de lease-overeenkomst, met ingang
van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen
staan vermeld. Het verweer van [Y] dat zij zich niet met de financiële zaken
binnen de huishouding bezighield en dus geen kennis had van de betalingen die
ten behoeve van de leaseovereenkomst van de en/of rekening zijn verricht, heeft
[X] onvoldoende met nadere feiten toegelicht en onderbouwd, zodat dit verweer
gepasseerd wordt. Daarmee heeft de door Dexia gestelde feitelijke grondslag van
haar beroep op verjaring als vaststaand te gelden, zodat er geen aanleiding
bestaat om [X] ter zake tot bewijs toe te laten.
Derhalve wordt aangenomen
dat, nu de eerste betalingen uit hoofde van de leaseovereenkomst op 30 juni 1999
hebben plaatsgehad, [Y] hiervan op de hoogte was vanaf de ontvangstdatum van het
rekeningafschrift waarop voornoemde betalingen staan vermeld. De kantonrechter
gaat er van uit dat minimaal eens per maand een rekeningafschrift werd
ontvangen, waarmee vaststaat dat het bij brief van 16 november 2004 gedane
beroep op de hier bedoelde vernietigbaarheid niet binnen driejaar na bedoelde
ontvangstdatum heeft plaatsgevonden. Het desbetreffende vernietigingsrecht van
[Y] is derhalve verjaard, zodat de vordering van [X] met betrekking tot
vernietiging van de leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 jo 1:89 BW wordt
afgewezen.
7.7. Ten aanzien van de lease-overeenkomst
dienen derhalve de overige door [X] aangevoerde gronden nader aan de orde te
komen.
Strijd met WCK
7.8. Dexia beschikte niet over een
vergunning krachtens de WCK, op welke grond de nietigheid van de
lease-overeenkomst is bepleit.
7.9. De toepasselijkheid van de WCK. kan in
het midden blijven. Ook indien [X] zich terecht op die regeling zou beroepen,
zouden de gevolgen daarvan eveneens beoordeeld moeten worden naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid en zou zulks niet tot een ander oordeel leiden
omtrent de door ieder van partijen te dragen gevolgen van het aangaan van de
betreffende lease-overeenkomst dan zou hebben te gelden zonder een zodanig
beroep.
Misleidende reclame
7.10. [X] heeft nagelaten feitelijk en concreet
te stellen op welk reclamemateriaal van Dexia hij zich beroept en/of op welke
wijze hij hierdoor is misleid. De kantonrechter kan derhalve niet beoordelen of
er in dit geval sprake is geweest van misleidende reclame, reden waarom aan dit
beroep voorbij zal worden gegaan.
Dwaling
7.11. Uit de inhoud van de lease-overeenkomst en
de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease had [X] kunnen en moeten
afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de
financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting
tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De lease-overeenkomst
geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale
leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [X] enig nader onderzoek mogen
worden verwacht. Voor zover [X] onder invloed van een onjuiste voorstelling van
zaken een overeenkomst is aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet
tot vernietiging van die overeenkomst wegens dwaling leiden. Ook dit laat de
zorgplicht van Dexia overigens onverlet.
Misbruik van omstandigheden
7.12. De kantonrechter verwerpt het beroep van
[X] op misbruik van omstandigheden. [X] heeft in het onderhavige geval
onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot
het oordeel dat Dexia had moeten weten of begrijpen dat [X] door bijzondere
omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale
geestestoestand of onervarenheid) bewogen werd tot het aangaan van de
lease-overeenkomst, en Dexia het tot stand komen daarvan heeft bevorderd,
ofschoon hetgeen zij wist of moest begrijpen zichzelf daarvan hadden behoren te
weerhouden.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
7.13. Dexia was bij het aanbieden van het
onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het
verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
Nakoming zorgplicht en toerekening van het
nadeel
7.14. [X] verwijt Dexia dat Dexia te zijnen
opzichte de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen onder meer doordat
Dexia niet of niet voldoende gewezen heeft op de risico's van het onderhavige
product. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en
onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had haar afnemers
op niet mis te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De brochures en
folders waar Dexia zich op beroept, houden een dergelijke waarschuwing niet in
en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze
informatieverplichting voldaan heeft. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de
als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
7.15. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27
april 2007 is het onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen
en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in
evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan
[X] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit
overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart
2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden
gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en
billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de
persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op de
waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen
indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de leasesom
en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met Dexia.
Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden van
[X] (bepalend voor de vraag of hij financiële risico's wenste te lopen en in
hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en
ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als
daarbuiten), een en ander ten tijde van het aangaan van de
overeenkomst.
7.16. Voorts heeft Dexia niet, althans niet in
voldoende mate, voldaan aan de zorgplichten die volgen uit het
"know-your-customer" beginsel, nu onder meer niet is gebleken dat Dexia zich
tenminste rekenschap heeft gegeven van de vraag of haar (potentiële) wederpartij
naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan
de uit de lease-overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen. Op
die grond moet worden geconcludeerd dat de lease-overeenkomst nimmer tot stand
had behoren te komen, waardoor een direct causaal verband bestaat tussen deze
tekortkoming en de door [X] geleden schade. De omstandigheden van het geval
brengt (ook hier) met zich dat een deel van die schade op grond van artikel
6:101 BW voor rekening van [X] behoort te blijven. Daarbij dienen dezelfde
maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht te worden genomen als bij de
hierna volgende verdeling van de nadelige gevolgen van de lease-overeenkomst
zullen worden toegepast. De schending van de hier bedoelde zorgplichten zal
hierna buiten beschouwing blijven omdat het uiteindelijke resultaat daarvan niet
anders is dan het resultaat van de hierna toe te passen
nadeelverdeling.
7.17. Zoals nader is toegelicht in het vonnis van
27 april 2007 onderscheidt de kantonrechter voor de toerekening van het nadeel
aan ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal categorieën van
afnemers. Op basis van de omstandigheden zoals die hiervoor onder 1.2 bij de
feiten zijn vermeld, is voor [X] categorie 3 van toepassing, nu het netto
(gezins)jaarinkomen meer bedroeg dan 2/3 van de leasesom. De gang van zaken rond
de totstandkoming van de lease-overeenkomst in combinatie met de hoogte van het
na te noemen nadeel brengt mee dat in dit geval naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid 40% van het nadeel voor rekening van Dexia dient te komen en 60%
voor rekening van [X]. Bij de vaststelling van dit percentage is tevens rekening
gehouden met het fiscaal voordeel.
7.18. Het totale nadeel van de lease-overeenkomst
bedraagt derhalve het bedrag dat in de bijlage onder "totaal nadeel' staat
vermeld. Hiervan dient, gelet op het in 7.17 vermelde percentage, een bedrag
voor rekening van [X] te blijven gelijk aan het onder 'voor rekening afnemer'
genoemde bedrag.
7.19. Door [X] is in het kader van de
lease-overeenkomst een bedrag betaald gelijk aan het onder 'betaald' vermelde
bedrag. Hierop dienen in mindering te worden gebracht de ontvangen dividenden
als vermeld onder 'ontvangen dividenden' en het hiervoor berekende bedrag dat
voor rekening van [X] dient te blijven, zodat Dexia per saldo aan [X] dient te
voldoen het onder 'te ontvangen' vermelde bedrag van € 124,42.
Wettelijke rente
7.20. Met betrekking tot de wettelijke rente
heeft Dexia nog aangevoerd dat zij eerst in verzuim heeft kunnen geraken na in
gebreke te zijn gesteld. De kantonrechter volgt Dexia hierin niet. Immers, Dexia
heeft de op haar rustende zorgplicht, na schending daarvan vóór de
totstandkoming van de lease-overeenkomst, nadien niet meer deugdelijk kunnen
nakomen. In die zin - en ook overigens - is voor het intreden van verzuim niet
vereist dat Dexia in gebreke is gesteld. Aangezien voorts het als gevolg van de
schending van de zorgplicht geleden nadeel is ontstaan met de aan Dexia gedane
betalingen, dient voor de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente
telkens te worden uitgegaan van de data waarop [X] zijn betalingen aan Dexia
heeft verricht (zie in deze zin gerechtshof te Amsterdam 24 mei 2007, LJN:
BA5684). Tevens dient in ogenschouw te worden genomen dat het door [X] ter zake
van de lease-overeenkomst terug te ontvangen bedrag wordt toegekend aan alle
door hem uit hoofde van de lease-overeenkomst verrichte betalingen. Dit brengt
mee dat de betalingen van [X] voor de berekening van de wettelijke rente niet
geheel, maar voor een deel in aanmerking worden genomen. Het in aanmerking te
nemen deel is een breuk, waarbij de teller wordt gevormd door het bedrag dat [X]
dient terug te ontvangen en de noemer door het bedrag dat [X] ter zake van de
lease-overeenkomst aan Dexia heeft betaald. De aldus voor de berekening van de
wettelijke rente in aanmerking te nemen hoofdsom is te stellen op het op de
bijlage achter de betreffende overeenkomst onder'% rente' vermelde percentage
van de termijnen, telkens vanaf hun betaaldata.
Verklaring voor recht
7.21. Voor zover de vordering van [X] is gericht
op een verklaring voor recht wordt deze afgewezen, omdat hij daarbij, gelet op
het voorgaande, geen belang meer heeft.
Ontbinding
7.22. De door [X] gevorderde ontbinding van de
lease-overeenkomst wordt afgewezen. Nog daargelaten of het schenden van de
zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase als een (voor)contractuele
tekortkoming kan worden geduid, zullen de gevolgen van zodanige ontbinding
eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepaald dienen te
worden en zal de beslissing daaromtrent niet tot een ander resultaat leiden dan
waartoe binnen het hiervoor weergegeven kader is beslist. [X] heeft derhalve bij
deze vordering geen belang.
Buitengerechtelijke kosten
7.23. De gevorderde buitengerechtelijke kosten
worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn
verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de
zaak.
BKR-registratie
7.24. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen
betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking
tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde
dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan
haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op tien dagen na
betekening van dit vonnis.
Overige stellingen
7.25. De overige stellingen van partijen in
conventie behoeven geen behandeling meer.
Vordering in reconventie
7.26. Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia
onvoorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen.
De in verband daarmee gestelde gronden, feiten en omstandigheden zijn
verdisconteerd in het oordeel in conventie omtrent de verplichtingen die naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te
gelden.
Proceskosten
7.27. Gelet op de uitslag van de procedure in
conventie en in reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van
het geding in conventie en in reconventie. De kosten in reconventie zullen
evenwel op nihil begroot worden, nu het debat in reconventie (vrijwel) geheel
samenvalt met dat in conventie.
Tot slot
7.28. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen
partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de lease-overeenkomst
gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia om aan [X]
te betalen:
- ter zake van de lease-overeenkomst: € 124,42, te vermeerderen
met de wettelijke rente berekend over 3% van iedere uit hoofde van de
lease-overeenkomst door [X] verrichte betaling, telkens vanaf de betaaldatum tot
aan de dag der algehele voldoening;
- ter zake van de
verlengingsovereenkomst: € 2.079,23, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 30 november 2004, berekend over de tot dat moment verschuldigde hoofdsom,
alsmede met de wettelijke rente over de na 30 november 2004 verrichte betalingen
vanaf de respectieve betaaldata tot aan de dag der voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten
van de procedure, aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot
op:
voor verschuldigd
griffierecht
€ 192,00
voor salaris van
gemachtigde €
525,00
totaal
€ 717,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
III. veroordeelt Dexia om binnen tien dagen
na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten
dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomst meer heeft, op straffe van
een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling
voldoet tot een maximum van € 10.000,00;
IV. verklaart deze veroordelingen
uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of anders
gevorderde;
in reconventie
VI. wijst de vordering
af;
VII. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure, aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op
nihil.
Aldus gewezen door mr. M.S.F. Voskens,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL