Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 1043428 DX EXPL 09-269
Vonnis van: 12 mei 2010
F.no.: 695
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. J.C.Th. Papeveld,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
 
De procedure in conventie en in reconventie
 
Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 20 april 2009, met producties.
Bij rolmededeling zijn alle bij de rechtbank aanhangige effectenlease-zaken, waaronder de onderhavige, aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen, waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
 
Vervolgens is ingediend:
 
de akte tot hervatting van [X].
 
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voort procederen, waarop [X] te kennen heeft gegeven te willen voort procederen.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in
reconventie, met producties van Dexia;
het tussenvonnis van 14 oktober 2009, waarbij een comparitie van partijen is
bepaald;
het proces-verbaal van comparitie tevens getuigenverhoor van 18 december 2009,
met de daarin genoemde stukken;
de conclusie na enquête van Dexia;
de conclusie na enquête, met één productie van [X];
de akte uitlaten producties, met producties van Dexia.
Daarop is vonnis bepaald op heden.
 
Gronden van de beslissing
 
1.     De feiten
 
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
 
1.1.   Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. Waar
hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
 
1.2.   [Y] heeft de volgende overeenkomsten tot effectenlease ondertekend waarop zij als mevrouw [Y] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
 
Nr. Contractnr. Datum        Naam overeenkomst                                          Leasesom     Looptijd
1   39790055 16-01-2001   Allround Effect Maandbetaling                              € 81.681,60  240 mnd
2   21980776 16-01-2001   Overwaarde Effect Maandbetaling met Herbelegging € 81.681,60  240 mnd
 
De in de procedure betrokken lease-overeenkomsten zullen hierna als individuele overeenkomst worden aangeduid met het betreffende nummer uit de meest linker kolom van bovenstaande tabel en gezamenlijk als 'de lease-overeenkomsten'.
 
1.3.   In totaal heeft [X] op grond van lease-overeenkomst 1 € 19.293,31 aan maandtermijnen aan Dexia betaald.
 
1.4.   In totaal heeft [X] op grond van lease-overeenkomst 2 € 19.059,04 aan maandtermijnen aan Dexia betaald.
 
1.5.   De lease-overeenkomsten zijn inmiddels geëindigd. Dexia heeft met betrekking tot
de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld, waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
 
Nr. Datum eindafrekening  Saldo eindafrekening  Waarvan achterstallige termijnen   Datum betaald
1   24-08-2006               € 2.202,04               € 2.042,04                                 Niet betaald
2   24-05-2006               € 4.568,3!                € 2.382,38                                 Niet betaald
 
1.6.   [X] is gehuwd geweest met [Y] (hierna: [Y]). [Y] heeft [X] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de leaseovereenkomsten. Bij brief van 16 juli 2004 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [Y] met een beroep op artikel 1:89 BW de lease-overeenkomsten vernietigd en terugbetaling gevorderd van alle door [X] betaalde termijnen binnen een termijn van 14 dagen.
 
2.     Het geschil
 
in conventie
 
2.1.   [X] vordert op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Dexia veroordeelt om aan [X] binnen twee dagen na betekening van een in dezen te wijzen veroordelend vonnis te betalen:
Primair: op grond van nietigheid van de lease-overeenkomsten ex artikel 1:88 lid 1 sub d BW jo. artikel 1:89 BW, een bedrag ad € 38.693,00, althans enig ander door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair: in het kader van schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht/onrechtmatig handelen van Dexia, een bedrag ad € 34.417,00, althans enig ander door de kantonrechter in goed justitie te bepalen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente over de hierboven vermelde bedragen, met ingang van de datum van de betalingen tot aan de dag van algehele voldoening, althans met ingang van enige andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum.
Voorts vordert [X] dat de kantonrechter Dexia gebiedt om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen veroordelend vonnis schriftelijk en onvoorwaardelijk aan de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel te berichten dat de registratie van de lease-overeenkomsten en alle eventueel daarop gebaseerde andere inschrijvingen ten laste van [X], blijvend dienen te worden verwijderd en/of gestaakt en/of gewijzigd ten gunste van [X], zulks op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [X] dat de kantonrechter Dexia veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
 
2.2.   [X] heeft aan deze vorderingen - voor zover van belang - het volgende ten grondslag gelegd. De lease-overeenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A: 1576 BW. [X] behoefde voor het aangaan van de lease-overeenkomsten dus de toestemming van [Y] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat hij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft hij de lease-overeenkomsten rechtsgeldig kunnen vernietigen. Verder heeft Dexia de op haar rustende zorgplicht geschonden met name de bijzondere zorgplicht die volgt uit de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer en is zij aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade.
 
2.3.   Dexia heeft de vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zuilen komen.
in reconventie
 
2.4.   In reconventie vordert Dexia - na wijziging van eis - [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.256,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.522,77 vanaf 24 mei 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 734,01 vanaf 24 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, stellende dat [X] in verzuim is met de nakoming van haar verplichtingen uit de lease-overeenkomsten, met veroordeling van [X] in de proceskosten.
 
2.5.   [X] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van Dexia. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.
 
3.     De beoordeling in conventie en in reconventie
 
Huurkoop
 
3.1.   Op de gronden zoals overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008» (LJN BC2837), merkt de kantonrechter de lease-overeenkomsten aan als overeenkomsten van huurkoop.
 
3.2.   Dit betekent dat artikel 1:88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomsten van toepassing is, zodat [X] voor het aangaan van de lease-overeenkomsten de toestemming van haar echtgenoot behoefde. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het hof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rechtsoverweging 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
 
Betwisting huwelijk
 
3.3.   Dexia heeft gesteld dat aan [X] geen beroep toekomt op artikel 1:88 BW omdat, naar zij zelfheeft verklaard, zij op 11 december 2000 gescheiden is van [Y], althans gescheiden van tafel en bed. Daarnaast heeft Dexia aangevoerd dat [X] en [Y] vóór de totstandkoming van de lease-overeenkomsten hun financiële aangelegenheden al hadden afgewikkeld middels een convenant, waarbij Dexia ervan uit gaat dat dit een echtscheidingsconvenant betreft. Daarmee hebben [X] en [Y] er volgens Dexia voor gekozen om niet meer financieel afhankelijk van elkaar te zijn. Daarbij heeft een echtscheidingsconvenant in de regel de status van een vaststellingsovereenkomst, waarbij echtgenoten elkaar over en weer finale kwijting verlenen. [Y] werd derhalve niet (financieel) geraakt door het afsluiten van de lease-overeenkomsten door [X]. Artikel 1:88 BW heeft gezien zijn ratio hier geen toepassing, aldus steeds Dexia.
 
3.4.   [X] heeft hier het volgende tegenover gesteld. Zij was ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten al wel in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, maar nog wel gehuwd met [Y]. Zij leefde vanaf juli 2000 niet meer in dezelfde woning samen met [Y]. Op 30 juli 2001 is de beschikking inzake de echtscheiding van de rechtbank Rotterdam uitgesproken en deze beschikking is op 26 oktober 2001 in het register van de burgerlijke stand van Rotterdam ingeschreven.
 
3.5.   De kantonrechter oordeelt als volgt. Krachtens artikel 1:89 lid 3 BW hebben het einde van het huwelijk en scheiding van tafel en bed geen invloed op de bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling van een echtgenoot een beroep op de vernietigingsgrond te doen, die voordien was ontstaan. Een huwelijk eindigt onder meer door echtscheiding en een echtscheiding komt tot stand door de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand (artikel 1:149 sub cjo. artikel 1:163 BW). Hieruit volgt dat de echtscheiding tussen [X] en [Y] op 26 oktober 2001, de dag van de inschrijving van de beschikking van de rechtbank Rotterdam in de registers van de burgerlijke stand van Rotterdam, tot stand is gekomen. Nu de lease-overeenkomsten op 16 januari 2001 door [X] met Dexia zijn afgesloten was [Y] derhalve bevoegd om ter vernietiging hiervan een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:89 BW te doen. De stelling van Dexia dat [X] en [Y] middels een convenant de financiële zaken hadden afgewikkeld en de ratio van artikel 1:88 BW hierdoor geen toepassing vindt kan Dexia dan ook niet baten.
 
Verjaring
 
3.6.   Dexia beroept zich voorts op verjaring van het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW driejaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze tevens bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Hof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [X] bekend werd met het bestaan van de lease-overeenkomsten.
 
3.7.   Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
 
3.8.   Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring heeft Dexia allereerst aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet. Deze stelling is echter naar het oordeel van de kantonrechter in haar algemeenheid onvoldoende om bekendheid van [Y] met de beslissing van [X] tot het aangaan van de lease-overeenkomsten aan te nemen. De kantonrechter verwijst in dit verband naar het eerdergenoemde arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2009.
 
3.9.   Daarnaast heeft Dexia aangevoerd dat het in Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat een echtpaar een en/of-rekening heeft. Alle betalingen van de op grond van de lease-overeenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf rekeningnummer 2607916, welke rekening thans op naam van [X] staat. Dexia sluit echter niet uit dat deze rekening ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten een en/of-rekening was, die vervolgens - na de scheiding - is omgezet in een persoonlijke rekening van [X]. Daaruit volgt volgens Dexia dat [Y] op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld.
 
3.10.  Tevens heeft Dexia aangevoerd dat [Y] op 20 december 2002 namens [X] met Dexia heeft gebeld en dat toen over de lease-overeenkomsten is gesproken. Hieruit volgt dat [Y] eerder dan medio 2004, toen hij de vemietigingsbrief stuurde, wetenschap had van het bestaan van de lease-overeenkomsten. Daarnaast heeft [Y] op 3 december 3997 zelf een lease-overeenkomst met Dexia afgesloten, die met een positief resultaat is geëindigd. Volgens Dexia kan [X] bezwaarlijk volhouden dat [Y] en zij over en weer het aangaan van de betreffende lease-overeenkomsten voor elkaar verborgen hebben gehouden.
 
3.11.  Zoals de kantonrechter op de comparitie heeft aangegeven, heeft Dexia haar stelling dat [Y] te laat een beroep op vernietiging heeft gedaan voldoende onderbouwd en nader bewijs aangeboden door middel van het horen van getuigen. De kantonrechter heeft Dexia ter comparitie de gelegenheid gegeven bewijs te leveren van haar stelling dat [X] reeds meer dan driejaar voordat hij de vemietigingsbrief stuurde op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomsten. Daartoe heeft Dexia [Y] en [X] doen horen als getuigen.
 
3.12.  Tijdens het getuigenverhoor hebben [Y] en [X] het volgende verklaard. Vanaf 2000/2001, in ieder geval ten tijde van het afsluiten van de lease-overeenkomsten door [X], woonden [Y] en [X] niet meer bij elkaar. In die tijd hadden zij weinig tot geen contact, ze spraken hooguit over hun dochters. [Y] regelde tijdens het huwelijk de financiën en hij gaf [X] huishoudgeld. [Y] heeft nog verklaard dat de bankrekening waarvan de betalingen aan Dexia zijn verricht altijd op naam heeft gestaan van [X]. Zij hadden toen ook twee en/of-rekeningen. [Y] heeft verklaard dat hij medio 2004 van de lease-overeenkomsten heeft gehoord en ook de details heeft gezien. [X] vroeg hem om hulp en zo raakte hij daadwerkelijk op de hoogte. Op de verjaardag van [X], op 17 januari 2002, hoorde hij [X] tegen haar zus zeggen dat ze bij Labouchère een spaarrekening had. Wellicht kan dus worden gezegd dat het eerste ogenblik dat hij iets over de lease-overeenkomsten hoorde is geweest op die verjaardag. Aan het telefoongesprek van 20 december 2002 dat Dexia aanvoert heeft hij geen concrete herinneringen maar het sluit wel aan bij de situatie dat hij na die verjaardag van [X] steeds meer vragen van haar kreeg om haar te helpen. [X] heeft hierover verklaard dat ze [Y] voor het eerst in de loop van 2002 iets over de lease-overeenkomsten heeft verteld. Toen hadden zij een beter contact dan kort na het feitelijk uit elkaar gaan. Het was echter niet zo dat zij in dat jaar heel uitgebreid met elkaar spraken. Voorts hebben beide getuigen verklaard dat zij niet (eerder) over de lease-overeenkomsten hebben gesproken en ook niet over de lease-overeenkomst die [Y] in 1997 heeft afgesloten. Ook bij het bespreken van de financiële situatie in het kader van de echtscheiding is niet gesproken over de lease-overeenkomsten die [X] en [Y] afzonderlijk van elkaar waren aangegaan. [Y] heeft desgevraagd nog verklaard dat het klopt dat de lease-overeenkomsten door [X] zijn afgesloten voordat de financiële situatie was afgewikkeld en dat in een voorlopige overeenkomst al wel was afgesproken dat hij [X] fl. 6.000,- per maand alimentatie zou betalen. Dit was dus niet in een echtscheidingsconvenant vastgelegd. [X] heeft nog verklaard dat zij in die tijd, zowel voor als na het afsluiten van de lease-overeenkomsten, verschillende keren opgenomen is geweest in verband met psychische problemen. Zij heeft dat niet tegen de man van Spaar Select gezegd, zij schaamde zich hiervoor. Zo schaamde zij zich ook tegenover haar (ex-) man dat ze de lease-overeenkomsten had afgesloten.
 
3.13.  Gelet op de gedetailleerde en vrijwel gelijkluidende verklaringen van de getuigen is Dexia naar het oordeel van de kantonrechter niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [Y] eerder dan driejaar voor 16juli 2004 op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomsten. Hoogstens kan worden gezegd dat [Y] op 17 januari 2002, op voornoemde verjaardag van [X], op de hoogte is gekomen van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De vernietiging van de lease-overeenkomsten op 16 juli 2004 is alsdan tijdig, binnen 3 jaar na het moment van bekendheid met deze overeenkomsten, gedaan. Nu beide getuigen hebben verklaard dat er nauwelijks contact was tussen hen in de periode van het aangaan van de lease-overeenkomsten door [X], zijn hun verklaringen in zijn geheel genomen voldoende aannemelijk en is met name de verklaring van [X] in verband met de op handen zijnde echtscheiding en haar psychische gesteldheid in die tijd geloofwaardig. Hetgeen Dexia overigens in haar conclusie na enquête naar voren heeft gebracht doet aan het voorgaande niet af aangezien dit louter veronderstellingen betreft die door de getuigen zijn weerlegd. Er moet derhalve vanuit worden gegaan dat [Y] de leaseovereenkomsten tijdig heeft vernietigd.
 
3.14.  Nu de lease-overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd dienen alle betalingen van [X] aan Dexia op grond van de lease-overeenkomsten te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [X] op grond van die overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden.
 
3.15.  Op grond van de lease-overeenkomsten heeft [X] in totaal € 38.352,35 (termijnen) aan Dexia betaald zodat dit bedrag aan [X] dient te worden gerestitueerd.
Wettelijke rente
 
3.16.  De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt. Uitgaande van de in de vernietigingsbrief genoemde betalingstermijn van 14 dagen vanaf de dagtekening van de brief, is Dexia op 30 juli 2004 in verzuim geraakt. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf 30 juli 2004 over het totaal van de voor die datum door [X] aan Dexia gedane betalingen verminderd met het totaal van de voor die datum door [X] van Dexia ontvangen uitkeringen (waaronder dividenden). Over de na 30 juli 2004 door [X] aan Dexia gedane betalingen is wettelijke rente verschuldigd met ingang van de dag van elke betaling, verminderd met de over de na 30 juli 2004 door [X] van Dexia ontvangen uitkeringen (waaronder dividenden) berekende wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van die uitkeringen.
 
Overige stellingen
 
3.17.  De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer.
 
3.18.  Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen.
 
BKR registratie
 
3.19.  Nu [X] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meerheeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen Dexia aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
 
Uitvoerbaar bij voorraad
 
3.20.  Er is bij afweging van de belangen van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
 
Proceskosten
 
3.21.  Gelet op de uitslag van de procedure in conventie en in reconventie dient Dexiate worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie. De kosten in reconventie zullen evenwel op nihil worden begroot, nu het debat in reconventie vrijwel geheel samenvalt met dat in conventie.
 
De beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
I.     veroordeelt Dexia aan [X] te betalen een bedrag van € 38.352,35, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaal van de voor 30 juli 2004 door [X] aan Dexia gedane betalingen verminderd met het totaal van de voor die datum door [X] van Dexia ontvangen uitkeringen vanaf 30 juli 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over elke na 30 juli 2004 aan Dexia verrichte betaling vanaf het moment van betaling, verminderd met de wettelijke rente over de na die datum van Dexia ontvangen uitkeringen vanaf het moment van ontvangst, tot aan de dag der algehele voldoening;
 
II.    veroordeelt Dexia om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van
€ 10.000,-;
 
1IÏ.   veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak begroot op;
- voor verschuldigd griffierecht               €    208,00
- voor verschuldigde explootkosten          €     85,98
- voor salaris van gemachtigde                € 1.400,00
totaal:                                                €  1.693,98
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
IV.    verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
V.     wijst het meer of anders gevorderde af;
 
in reconventie
 
VI.    wijst de vorderingen af;
 
VII.   veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
 

Aldus gewezen door mr. M.E.A. Nijssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL