Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 849244 DX EXPL 07-702
Vonnis van:
11 juni 2008
F.no.: 619
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
nader te noemen [X],
in de hoofdzaak:
eiser in
conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk
(Leaseproces),
en
[Y],
wonende te
[woonplaats],
in het incident:
eiseres,
nader te noemen:
[Y],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
in de
hoofdzaak:
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
in het
incident:
verweerster.
nader te noemen Dexia
gemachtigde dw. P.
Swier
Procedure
Het volgende processtuk is
ingediend:
- de dagvaarding van 28 oktober
2005. met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de
procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM).
Bij rolmededeling van 4 januari 2006 is vastgesteld dat de procedure is
geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het
gerechtshof te Amsterdam heeft [X] een afschrift overgelegd van de opt-out
verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin
hij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar
aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt
hervat.
Vervolgens is ingediend:
- de conclusie van
antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie van
Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 27 februari 2008 is een
comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008. Voorafgaand aan
deze comparitie zijn door [X] een conclusie van antwoord in reconventie tevens
akte uitlating na tussenvonnis met producties en door Dexia per fax van 14 maart
2008 aanvullende stukken ingediend. Van hetgeen besproken is ter comparitie is
proces-verbaal gemaakt. Namens [Y] is ter comparitie een incidentele conclusie
tot voeging overgelegd. Dexia heeft hierop gereageerd bij conclusie van antwoord
in het incident.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
1.
Feiten
In conventie en in
reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster
onder algemene titel van Bank Labouchere N.V./Legio Lease B.V. (hierna:
Labouchere/Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar
rechtsvoorgangster(s) daaronder mede begrepen.
1.2. [X] was ten tijde van het
aangaan van de hieronder bedoelde overeenkomst gehuwd met [Y] en verkeerde
in de volgende omstandigheden:
Geboortedatum: [X]
20-12-1961
[Y]: 10-06-1965
Beroep: [X]: medewerker
postkamer [Y]:
geen beroep
Opleiding: [X]:
LBO
[Y]: LBO
Relevante beleggings- of beroepservaring: geen
1.3. [X] heeft de volgende
lease-overeenkomst ondertekend waarop hij als lessee staat vermeld, met als
wederpartij Labouchere (hierna: de lease-overeenkomst):
Nr. Contractnr.
Datum Naam van
de overeenkomst Leasesom
1
74800672 19-01-2001
WinstVerDriedubbelaar
€ 23.792,70
1.4. [Y] heeft aan [X] geen
schriftelijke toestemming heeft verleend voor het aangaan van de
lease-overeenkomst.
1.5. Op 12 januari 2004 heeft Dexia
een eindafrekening opgesteld volgens welke [X] uit hoofde van de
lease-overeenkomst nog verschuldigd was € 11.053,80, welk bedrag [X] niet heeft
betaald.
1.6. Voor wat betreft het in totaal
aan Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan (verrekende) dividenden en
andere gegevens van de lease-overeenkomst wordt verwezen naar de aan dit vonnis
gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
1.7. De eerste betaling aan Dexia ter
zake van de lease-overeenkomst vond plaats op 1 februari 2001.
1.8. Bij brief van 13 januari 2005
heeft [Y] met een beroep op artikel 1:89 BW de nietigheid ingeroepen van de
lease-overeenkomst, althans vernietiging in rechte aangekondigd, en
terugbetaling gevorderd.
IN HET INCIDENT:
2. Standpunt van
[Y]
[Y] is van mening dat zij op grond van artikel
1:88 lid 1 sub d BW jo 3:51 lid 3 BW de bevoegdheid heeft zich in rechte te
verweren jegens de door Dexia tegen [X] ingestelde vordering. Voorts stelt [Y]
dat zij een recht en belang heeft om zich te voegen bij [X] in het geding in
reconventie en teneinde zich met [X] te verweren tegen de in reconventie
ingestelde vordering.
3. Standpunt van
Dexia
Dexia stelt - kort gezegd - dat [Y] geen belang
heeft om zich in de procedure te voegen nu Dexia geen vordering op [Y] heeft,
zodat [Y] zichzelf niet tegen enige vordering van Dexia hoeft te
verweren.
4.
Beoordeling
De kantonrechter oordeelt als volgt. [Y] wenst
zich te voegen in reconventie naast [X] om zich met een beroep op artikel 3:51
lid 3 BW te verweren tegen de jegens [X] ingestelde vordering. Zij beoogt
hiermee, zo begrijpt de kantonrechter, te bereiken dat deze vordering jegens [X]
in zijn geheel wordt afgewezen. Op grond van artikel 1:89 lid 1 BW kan slechts
de echtgenoot die geen partij is bij de overeenkomst, in dit geval [Y], een
beroep doen op de daar bedoelde vernietigingsgrond. Dat betekent dat ook het
beroep in rechte bij wijze van verweer (zonder dat de betreffende overeenkomst
tijdig is vernietigd) als bedoeld in artikel 3:51 lid 3 BW slechts toekomt aan
[Y] , en niet ook aan [X]. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover is
overwogen in Hof Den Bosch d.d. 27 november 2007, (LJN BC 1140) en naar de
daarin aangehaalde wetsgeschiedenis, en neemt die overwegingen hier over. Een
verweer zoals door [Y] is beoogd kan slechts effect hebben indien tegen [Y] een
vordering tot nakoming uit de overeenkomst is ingesteld. Dit laatste is niet het
geval (een dergelijke vordering zou ook niet toewijsbaar zijn reeds omdat [Y]
geen partij is bij de overeenkomst). Hieruit volgt dat een dergelijk verweer
geen wijziging kan brengen in haar eigen rechtspositie en evenmin in de
eventuele toewijsbaarheid van de vordering jegens [X]. [Y] heeft derhalve geen
belang bij haar vordering tot voeging, zodat deze zal worden
afgewezen.
IN DE HOOFDZAAK:
5. Vorderingen
[X] in conventie
[X] vordert bij vonnis, zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor
recht dat [X] recht heeft op terugbetaling van al hetgeen hij in het kader van
de lease-overeenkomst aan Dexia heeft betaald, en wel op grond van vernietiging
door [Y] ex artikel 1:88 BW, althans op grond van vernietiging wegens strijd met
de Wet op het consumentenkrediet en/of dwaling en/of misbruik van
omstandigheden, althans op grond van ontbinding wegens
wanprestatie;
2. voor het geval de
nietigheid of ontbinding van de lease-overeenkomst niet wordt
uitgesproken:
Te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [X]
gehandeld heeft en/of tekort is geschoten in de zorgvuldigheid en zorgplicht die
zij zowel uit redelijkheid en billijkheid als uit de wet als uit de
lease-overeenkomst jegens [X] had moeten betrachten en dat zij daarom geen
aanspraak kan maken op betaling door [X] van de door haar gevorderde restschuld
en dat zij gehouden is alle door [X] aan haar betaalde bedragen te restitueren,
vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de
betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
3. Dexia te veroordelen
tot terugbetaling aan [X] van € 4.126,32 te vermeerderen met de wettelijke rente
over dit bedrag, althans de som van alle door [X] aan Dexia betaalde bedragen,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van de
betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling door Dexia;
4. Dexia te bevelen om
binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te
bewerkstelligen dat de registratie van [X] bij het BKR te Tiel, althans de aan
die registratie gekoppelde achterstandcodering ongedaan wordt gemaakt, zulks op
straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Dexia daarmee in
gebreke blijft met een maximum van € 20.000,-;
5. Dexia te veroordelen
tot betaling van [X]s werkelijke proceskosten, te weten een bedrag van € 895,-
alsmede 15% over de door Dexia aan [X] terug te betalen bedragen en 15% over de
door Dexia gevorderde bedragen die eiser na de uitspraak in deze zaak niet meer
zal hoeven te betalen, althans tot betaling van de door de rechtbank in goede
justitie vast te stellen proceskosten.
6. Standpunten
[X]
6.1. [X] stelt dat de
lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A:
1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A: 1576 BW en
dus de toestemming behoefde van [Y] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat
[Y] deze (schriftelijke) toestemming niet verleend heeft, heeft [Y] de
lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen.
[X] legt voorts aan zijn
vorderingen hoofdzakelijk ten grondslag dat hij door toedoen van Dexia heeft
gedwaald, althans dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar
zorgplicht(en), en/of misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, althans dat
sprake is van misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW. Daarnaast
beroept [X] zich erop dat Dexia gehandeld heeft in strijd met de Wet op het
consumentenkrediet en de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer en/of met een
aantal voor Dexia geldende nonnen en criteria en dat de lease-overeenkomst als
gevolg daarvan nietig, althans vernietigbaar zou zijn, dan wel dat Dexia
daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
6.2. Volgens [X] is Dexia
aansprakelijk voor de door hem geleden schade. De schade bestaat volgens [X] uit
de door hem gevorderde bedragen.
6.3. Volgens [X] is Dexia wettelijke
rente verschuldigd over alle betaalde bedragen vanaf de datum van betaling van
deze bedragen.
7. Standpunten
Dexia
7.1. Dexia betwist de vorderingen van
[X] en voert - kort gezegd - aan dat de leaseovereenkomst niet kan worden
aangemerkt als huurkoop.
7.2. Voorts voert Dexia aan dat geen
sprake is van vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:89 BW omdat - kort
gezegd - artikel 1:88 BW niet van toepassing is nu dit artikel geen betrekking
heeft op vermogensrechten als de onderhavige, er geen sprake is van huurkoop bij
gebrek aan aflevering en omdat partijen niet hebben beoogd om de afnemer de
effecten te doen verkrijgen. Dexia stelt verder dat de huwelijkspartner de in
artikel 1:88 BW bedoelde toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kan
verlenen en dat [Y] dit ook gedaan heeft. Tenslotte is het recht om de
lease-overeenkomst op deze grond te vernietigen volgens Dexia
verjaard.
7.3. Dexia betwist dat de
lease-overeenkomst door dwaling tot stand is gekomen, dat zij tekort zou zijn
geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en) of dat zij onrechtmatig zou
hebben gehandeld. Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de
leaseovereenkomst over alle relevante informatie waaruit voldoende duidelijk de
omvang en de risico's van de lease-overeenkomst blijkt. Ook betwist Dexia dat de
Wet op het consumentenkrediet van toepassing is. Dexia stelt dat het beroep op
misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW) niet kan slagen omdat er geen
sprake is van "bijzondere omstandigheden" in de zin van dit artikel. Indien en
voor zover geoordeeld zou worden dat Dexia tekort is geschoten in haar
zorgplicht dan geldt dat het causaal verband tussen deze tekortkoming en de
schade ontbreekt. Dexia doet voorts een beroep op de eigen schuld van [X] in de
zin van artikel 6:101 BW. Tenslotte betwist Dexia de schade, althans betwist zij
daarvoor aansprakelijk te zijn.
8. Vorderingen
Dexia in reconventie
In reconventie vordert Dexia, na aanpassing
van de vordering ter comparitie, [X] te veroordelen tot betaling van €
10.734,37, zijnde het resterende saldo van de door Dexia opgestelde
eindafrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2004,
stellende dat [X] in verzuim is met de nakoming van zijn verplichtingen uit de
leaseovereenkomst.
9. Verweer in
reconventie
Onder verwijzing naar zijn stellingen in
conventie bestrijdt [X] nog iets aan Dexia verschuldigd te zijn.
10. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en reconventie
10.1. In het vonnis van deze rechtbank van
27 april 2007, IJN nummer BA 3914, en het arrest van de Hoge Raad van 28 maart
2008, LJN BC2837 zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen
beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name
van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1); artikel
1:88/1:89 BW (rov 8.2);
strijd met de WCK en/of andere wetten en regelingen
(rov 8.3)
misleidende reclame (rov 8.4);
dwaling (rov
8.5);
toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR), (rov
8.8);
nakoming zorgplicht (rov 8.9);
verdeling van het nadeel (rov
9).
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het
vonnis van 27 april 2007 en het arrest van 28 maart 2008 op deze onderdelen
over, voor zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. De stellingen in conventie
en in reconventie zullen zoveel mogelijk gezamenlijk behandeld worden. In het
onderhavige geval komt dat neer op het volgende.
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/1:89
BW
10.2. Een lease-overeenkomst als de
onderhavige wordt aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve
bevoegd.
10.3. Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op
deze lease-overeenkomst van toepassing. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop
bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de
lease-overeenkomst ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het
gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien
deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te
doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
10.4. De verjaringstermijn voor dit beroep
is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. De termijn vangt aan op het
moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt
met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische
kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN:
AY8771). In zijn incidentele conclusie van antwoord in reconventie tevens akte
uitlating na tussenvonnis heeft [X] verklaard dat [Y] vanaf november 2001 op de
hoogte was van de maandelijkse betalingen aan Dexia maar zij op dat moment niet
bekend was met de juridische kwalificatie van de overeenkomst. Gelet op het
vorenstaande is de termijn voor het beroep op verjaring aangevangen in november
2001. Nu de brief waarin [Y] een beroep heeft gedaan op artikel 1:88 lid 1 onder
d BW is gedateerd op 13 januari 2005 is dit beroep derhalve verjaard, zodat de
vordering van [X] voor zover gebaseerd op deze grond wordt
afgewezen.
Strijd met WCK
10.5. Dexia beschikte niet over een
vergunning krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de
lease-overeenkomst is bepleit.
10.6. De toepasselijkheid van de WCK kan in
het midden blijven. Ook indien [X] zich terecht op die regeling zou beroepen,
zouden de gevolgen daarvan eveneens beoordeeld moeten worden naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid en zou zulks niet tot een ander oordeel leiden
omtrent de door ieder van partijen te dragen gevolgen van het aangaan van de
overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep.
Misleidende reclame
10.7. Maatstaf bij de vraag of sprake is
van misleidende reclame is - kort gezegd -hetgeen kon worden begrepen dooreen
gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij
kennisneming van de betreffende reclame (HvJ EG 16juli 1998, C-210/96. NJ 2000,
374). [X] heeft in algemene bewoordingen gesteld dat Dexia misleidende reclame
heeft verspreid. Hij heeft daarbij niet kenbaar gemaakt op welk reclame-uitingen
hij zich beroept. Voor zover bij de processtukken als producties informatie en
stukken zoals toegezonden door Dexia zijn overgelegd oordeelt de rechtbank dat
deze stukken de wezenlijke kenmerken van het aanboden product vermelden, zodat
van misleidende reclame geen sprake is. Dit laat onverlet dat Dexia in het kader
van haar zorgplicht de verplichtingen had zoals hierna omschreven.
Dwaling
10.8. Uit de inhoud van de
lease-overeenkomst en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease had
[X] kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met
renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hem gekochte
effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van de
hoofdsom. De lease-overeenkomst geeft bovendien aan welke rente in rekening
wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook)
van [X] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Voor zover [X] onder invloed
van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst is aangegaan, kan die
onjuiste voorstelling derhalve niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens
dwaling leiden. Ook dit laat de zorgplicht van Dexia overigens
onverlet.
Misbruik van omstandigheden
10.9. Voorts wordt geoordeeld dat geen
sprake is van misbruik van omstandigheden, nu niet is gebleken dat Dexia,
wetende of moetende begrijpen dat [X] door bijzondere omstandigheden bewogen
werd tot het aangaan van de lease-overeenkomst, het tot stand komen daarvan
heeft bevorderd, ofschoon hetgeen Dexia wist of moest begrijpen haar daarvan had
behoren te weerhouden.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
10.10. Dexia was bij het aanbieden van het
onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het
verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
Nakoming zorgplicht en toerekening van het
nadeel
10.11. [X] verwijt Dexia dat Dexia te zijnen
opzichte de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen onder meer doordat
Dexia niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico's van het onderhavige
product. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en
onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had haar afnemers
op niet mis te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De brochures en
folders waar Dexia zich op beroept, houden een dergelijke waarschuwing niet in
en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze
informatieverplichting voldaan heeft. Voorts is niet gebleken dat Dexia zich
tenminste rekenschap heeft gegeven van de vraag of haar (potentiële) wederpartij
naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan
de uit de leaseovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te kunnen voldoen.
Dexia is derhalve aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten
opgetreden nadelige gevolgen.
10.12. Op gronden als vermeld in het vonnis van
27 april 2007 is het onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten
dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd
in evenredigheid met de. op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin
aan [X] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit
overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart
2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden
gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en
billijkheid.
Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de
persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op de
waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomst tot stand zou zijn gekomen
indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de leasesom
en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met Dexia.
Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden van
[X] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en in
hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en
ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als
daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Ook
andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden
dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van
[X] om de lease-overeenkomst aan te gaan.
10.13. Zoals nader is toegelicht in het vonnis
van 27 april 2007 onderscheidt de kantonrechter voor de toerekening van het
nadeel aan ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal
categorieën van afnemers. De hoogte van het inkomen en vermogen van [X] is
weliswaar ter comparitie niet vast komen staan maar uit de door [X] overgelegde
stukken kan worden opgemaakt dat het jaarlijkse netto inkomen van [X] ten tijde
van het sluiten van de lease-overeenkomst in ieder geval hoger was dan €
15.861,80, twee derde van de leaseseom, zodat mede met in achtneming van de
omstandigheden zoals die hiervoor onder 1.2 bij de feiten zijn vermeld, voor [X]
categorie 3 van toepassing is. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
dient 40% van het nadeel voor rekening van Dexia te komen en het resterende
percentage voor rekening van [X].
10.14. Bij de berekening van het nadeel wordt in
het onderhavige geval uitgegaan van de looptijd van de lease-overeenkomst -te
weten 36 maanden- nu deze na het verstrijken daarvan is geëindigd. Hierdoor komt
het nadeel van de lease-overeenkomst neer op het bedrag dat in de bijlage achter
het contractnummer van de overeenkomst onder 'in aanmerking te nemen termijnen'
staat vermeld, te vermeerderen met het daarachter onder 'restant hoofdsom'
vermelde restant van de hoofdsom van de geldlening en te verminderen met de
vervolgens onder 'waarde/opbrengst' vermelde opbrengst/waarde van de geleasede
effecten alsmede met het onder 'dividenden' vermelde bedrag wegens in verband
met de overeenkomst gedurende de eerste 36 maanden van de lease-overeenkomst
verrekende dividenden en/of overige voordelen.
10.15. Het totale nadeel van lease-overeenkomst
bedraagt derhalve het bedrag dat in de bijlage achter het contractnummer van de
overeenkomst onder 'totaal nadeel' staat vermeld. Hiervan dient, gelet het in
10.13 genoemde percentage, een bedrag voor rekening van [X] te blijven gelijk
aan het onder "voor rekening afnemer' genoemde bedrag. Aangezien dit bedrag
lager is dan het deel van het totale nadeel dat voor rekening van [X] dient te
komen, is hij het negatieve bedrag als vermeld onder "te ontvangen' nog aan
Dexia verschuldigd. Dit betekent dat de vordering in conventie, ook wat betreft
de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en ongedaanmaking van de
BKR-registratie, niet toewijsbaar is.
Overige stellingen in
conventie
10.16. De overige stellingen van partijen in
conventie behoeven geen behandeling meer.
Vordering in reconventie
10.17. Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia
ingestelde reconventionele vordering wordt toegewezen tot het in de bijlage
achter het contractnummer van de lease-overeenkomst onder 'te ontvangen'
vermelde bedrag van in totaal € 5.115,88. De in verband daarmee gestelde
gronden, feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd in het oordeel in
conventie omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
Wettelijke rente
10.18. Bij schrijven van 11 januari 2007 heeft
Dexia eisende partij de door haar ten aanzien van de lease-overeenkomst
opgestelde eindafrekening toegezonden. Dexia heeft [X] door middel van
voornoemde brief gesommeerd tot betaling binnen een termijn van tien dagen na
dagtekening bij gebreke waarvan [X] voor alsdan in gebreke wordt gesteld. Nu [X]
aan deze sommatie geen gehoor heeft gegeven is de door Dexia gevorderde
wettelijke rente toewijsbaar vanaf 27 januari 2007.
Proceskosten
10.19. Gelet op de uitslag van de procedure in
conventie en in reconventie dient [X] te worden veroordeeld in de kosten van het
geding in conventie en in reconventie. De kosten in reconventie zullen evenwel
op nihil begroot worden, nu het debat in reconventie (vrijwel) geheel samenvalt
met dat in conventie.
Tot slot
10.20. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen
partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de lease-overeenkomst
gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
in het incident:
I. wijst het de vordering
af;
II. veroordeelt [Y] in de
kosten van het incident aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op
€ 125,00 voor salaris van gemachtigde.
in de hoofdzaak:
in conventie
III. wijst de vordering
af;
IV. veroordeelt [X] in de
kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot
op € 625,00 voor salaris gemachtigde;
in reconventie
V. veroordeelt [X] aan
Dexia te betalen € 5.115,88 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27
januari 2007 tot de dag der algehele voldoening;
VI. veroordeelt [X] in de
kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op
nihil voor salaris van gemachtigde.
VII. wijst af het meer of anders
gevorderde;
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de
Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni
2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL