Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK ALMELO
 
Sector Kanton
 
Locatie Enschede
 
Zaaknummer    : 205245 CV EXPL 9314/05
Uitspraak     : 30 september 2008
 
Vonnis in de zaak van:
 
[X]
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel [X] te noemen
gemachtigde: mr. E.H. Hoeksma, advocaat en procureur te Enschede
 
tegen
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
gedaagde partij, hierna ook wel Dexia te noemen
gemachtigde: N.J.M. Tijhuis, deurwaarder te Almelo
 
1.     Het verdere verloop van de procedure:
 
1.1    Dit verloop blijkt uit:
-   het tussenvonnis van 24 juni 2008;
-   het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 1 september 200S;
 
2.     Het geschil in conventie en in reconventie en de verdere beoordeling daarvan;
 
2.1    De kantonrechter volhardt bij hetgeen is overwogen en is beslist in het tussenvonnis van 24 juni 2008. De comparitie heeft met betrekking tot de nietigheidskwestie, zulks in verband met artikel 9 WCK-oud geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij vonnis vragen. [X] wil op korte termijn vonnis omdat zij voornemens is samen met haar levenspartner een woning te kopen en haar registratie bij het BKR het moeilijk maakt een hypotheekovereenkomst af te sluiten.
 
2.2.   Dexia heeft weliswaar het gelijk aan haar kant met haar verweer dat [X] niet heeft voldaan aan haar substantiëringsplicht maar niet mag uit het oog worden verloren dat de kantonrechter door de vele zaken bekend met hetgeen Dexia als verweer aanvoert in zaken die betrekking hebben op effectenleaseovereenkomsten als de onderhavige. Er is geen aanleiding om [X] op de voet van artikel 120 lid 4 tweede volzin Rv, te bevelen alsnog ontbrekende gegevens te verstrekken.
 
2.3.   In het tussenvonnis is eraan gerefereerd dat door de rechtbank Almelo een groot aantal uitspraken is gedaan die erop neerkomen dat effecten leaseovereenkomsten, zoals die tussen [X] en de bank Labouchere zijn gesloten, nietig zijn. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat de bank Labouchere in februari 2000 geen vergunning had als bedoeld in artikel 9 WCK-oud. De kantonrechter is van oordeel dat als gevolg daarvan de overeenkomst van partijen nietig is, hetgeen hieronder onder 2.4 tot en met 2.7 nader zal worden toegelicht.
 
2.4    In de WCK, die door de kantonrechter ambtshalve moet worden toegepast, wordt onder krediettransactie onder meer verstaan elke overeenkomst en elk samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (artikel 1 aanhef en sub a onder 1 WCK-oud). Een wezenlijk kenmerk van de overeenkomst van [X] en de bank Labouchere is dat de bank aan [X] een bedrag ter beschikking stelde, waarover [X] periodiek rente moest betalen. De overeenkomst voldoet daarom aan voormelde definitie. In dit verband is ook van belang dat de wetsgeschiedenis - Memorie van Toelichting - van de WCK-oud vermeldt:
Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van da verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan, Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren, (Kamerstukken II 1986-1987,19 785, mr.3, blz. 68)
 
2.5    Hiervoor is overwogen dat een wezenlijk kenmerk van de overeenkomst is dat de bank Labouchere aan [X] een bedrag ter beschikking stelde. Ingevolge artikel 1 WCK moet onder geldkrediet worden verstaan een krediettransactie waarbij de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking stelt, en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet. Op de volgende bladzijde van de vorenbedoelde Memorie van Toelichting (kamerstukken II 1986-1987,19 785, nr.3, blz. 69) wordt over hetgeen onder geldkrediet wordt verstaan het volgende naar voren gebracht:
Geldkredieten zijn die krediettransacties, waarop de WGCK betrekking heeft. De meest voorkomende vormen hiervan zijn de persoonlijke lening, al dan niet door zekerheid gedekt en het doorlopend geldkrediet. [. J De prestatie die de kredietgever levert, is het ter beschikking stellen van een geldsom. De vorm waarin het geld ter beschikking gesteld wordt, is voor de toepasselijkheid van deze wet niet relevant. Zo Is niet van belang of het geld chartaal ter hand wordt gesteld of giraal aan de kredietnemer wordt overgemaakt.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de memorie van toelichting worden afgeleid dat de toenmalige wetgever voor ogen had dat het "ter beschikking stellen" ruim moet worden uitgelegd. Immers, zo wordt vermeld, is voor de toepassing van de WCK de vorm waarin dat wordt gedaan irrelevant. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat in het kader van de krediettransactie de kredietgever de geleende som ten behoeve van de kredietnemer op een andere wijze aan de kredietnemer ter beschikking stelt. Een wezenskenmerk van een geldkrediet verstrekken is dat de kredietgever (huur)koopkracht creëert voor de kredietnemer en dat behoeft niet te impliceren dat de kredietgever ermee begint giraal of chartaal een geldsom over te hevelen naar de kredietnemer. De Bank Labouchere heeft aan [X] geld geleend en met dat geld is [X] effecten gaan leasen. Dit was mogelijk in één krediettransactie. Bij het voorgaande is rekening gehouden met de Richtlijn 87/102 EEG van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Saten inzake het consumentenkrediet (Pb EG 1987 L 42/48, Weliswaar geldt de Richtlijn in beginsel niet tussen particulieren, maar de rechter moet wel bepalingen uit het nationale recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en de bedoeling van de wetgever. Blijkens de tiende overweging van de considerans en artikel 14 leden 1 en 2 van de Richtlijn dient het begrip "kredietovereenkomst" in artikel 1 van de Richtlijn ruim te worden geïnterpreteerd en moeten de beschermende bepalingen van de Richtlijn strikt worden toegepast. De kantonrechter constateert dat de wetgever voor de toepasselijkheid van de WCK niet de eis stelt dat aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld waarover hij, na ontvangst van de kredietgever, naar eigen goeddunken kan beschikken.
 
2.6    De kantonrechter heeft ook in aanmerking genomen dat de overeenkomst niet voldoet aan artikel 4 lid 1 onder h WCK-oud. [X] heeft niet door middel van "belening" van de effecten aan de Bank Labouchere zekerheid verschaft. Immers in artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease, die op de overeenkomst van partijen van toepassing zijn, is bepaald dat de bank eigenaresse blijft van de waarden totdat de lesaee aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK-oud (kamerstukken II 1986-1987, nr, 3, blz 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft de effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruimte van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvatting, die volgt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001,669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001,27 869, nr 3, blz 3) dat aandelenconstructies onder artikel 4 lid 1 onder h WCK-oud vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de toenmalige wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK-oud. De interpretatie gaat kennelijk van de onjuiste opvatting uit dat aandelenleaseconstructies bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen waarvan hij houder is.
 
2.7    Het gegeven dat de Bank Labouchere in 2000 geen vergunning had als bedoeld in artikel 9 WCK-oud brengt, gelet op het bepaalde in artikel 3:40 lid 2 BW, mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. Artikel 9 WCK-oud ziet niet uitsluitend op bescherming van één van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK-oud (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr, 3 blz. 27) wordt immers hierover gesteld:
Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.
Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK-oud (kamerstukken II 1937 -1983 19 785, nr 7 blz. 10) dat is gekozen voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetsgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de aanbieders tegen ondeskundige of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK-oud volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening (kamerstukken II 2003-2004,29 507, nr 3 par.2) Daar wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument. Verder is in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de andere delen van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de effecten zijn geleasd (artikel 3: 41 BW).
 
2.8    Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechtsgrond die aan de wederzijds verrichte prestaties ten grondslag lag met terugwerkende kracht komen te ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald moet in beginsel als onverschuldigd te worden terugbetaald (artikel 6. 203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen financieel hersteld moeten worden in de situatie waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia/de Bank Labouchere ter beschikking stellen van een geldsom tegen rente aan [X] en het door de Bank Labouchere verwerven van bepaalde effecten ter waarde van die geldsom ten behoeve van [X], waarbij is afgesproken dat koersfluctuaties voor rekening van [X] komen. Dit uitgangspunt brengt in beginsel mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets heeft te vorderen van [X]. De aankoopprijs van de aandelen is immers gelijk aan de aan [X] ter beschikking gestelde geldsom. Bovendien dient Dexia de door [X] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan haar terug te betalen. Het is echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6; 2 lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Immers aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in rechte niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen was gestegen en in de pers niet breed was uitgemeten welke risico's waren verbonden aan de effectenleaseproducten van de Bank Labouchere. De kantonrechter vindt daarom aanleiding artikel 6: 27S lid 2 BW toe te passen in die zin dat Dexia aan [X] moet terugbetalen de helft van het door haar aan Dexia betaalde minus de helft van de restschuld. De kantonrechter relateert dit aan de vorm van de overeenkomst die, indien uitgediend, niet tot een restschuld behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst.heeft gehad. Toegewezen wordt derhalve € 1198,18 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
 
2.9    Wat betreft de BKR-registratie merkt Dexia terecht op dat van haar hooguit kan worden gevergd het BKR te berichten dat zij uit hoofde van de in het geding zijnde effectenleaseovereenkomst niets meer heeft te vorderen. In die zin zal Dexia worden veroordeeld het BKR te berichten. De eventueel te verbeuren dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag en daaraan zal een maximum worden verbonden van € 5.000,00.
2.10 Met het oog op de nietigheid van de overeenkomst behoeft hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht geen bespreking en is het niet nodig de reconventie te bespreken. Gelet op de uitkomst van de procedure in conventie en aan de reconventie niet wordt toegekomen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
 
Beslissing:
 
In conventie:
 
Veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen het bedrag van € 1.198,18 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 oktober 2005 tot de dag van de voldoening.
 
Veroordeelt Dexia om binnen drie weken nadat dit vonnis aan haar is betekend het Bureau kredietregistratie te Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen jegens haar heeft die voortvloeien ui de in de procedure aan de orde zijnde effectenleaseovereenkomst van 14 december 2000 dit op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 50,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet en zulks tot een maximum van € 5.000,00,
 
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
 
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
 
In conventie en in reconventie:
 
Compenseert de proceskosten in dier voege dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
 
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op 30 september 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL