De beoordeling
In conventie
17. De overeenkomsten "AllRound Sparen" en
"Overwaarde Effect" staan tussen partijen vast, evenals het feit dat [X] daarop
in totaal € 17.967,00 heeft voldaan, ie overeenkomst inmiddels is beëindigd en
restschulden van € 1.109,22 respectievelijk € 5.307,91 zijn
ontstaan.
AllRound Sparen
18. Hoewel de overeenkomst AllRound Sparen
(productie 2 dagvaarding) de uitmonstering heeft/lijkt te hebben van een z.g.
aandelenleaseovereenkomst, is zulks naar het oordeel van de rechtbank niet aan
de orde.
De overeenkomst bestaat immers uit (het lenen c.q. sparen ter waarde
van) een AEX-certifïcaat, waarvan een gezien op de einddatum gestegen AEX-koers,
een navenante meerwaarde wordt uitgekeerd (c.q. bij gedaalde AEX wordt
verloren), terwijl vanwege het feit dat het hier een aflossingsproduct betreft,
op einddatum geen restschuld bestaat. De rechtbank kwalificeert dit als een
kansovereenkomst gericht op mogelijke stijging van de AEX, waaraan geen
zelfstandig beleggingskarakter is toe te kennen.
Overwaarde Effect
19. Anders dan de overeenkomst AllRound Sparen
kent Overwaarde Effect (productie 1 dagvaarding) wel een zelfstandig
beleggingskarakter. Ook hier ontstaat vanwege het feit dat het een
aflossingsproduct betreft op einddatum geen restschuld.
Wet Consumenten Krediet (WCK)
20. De rechtbank handhaaft haar in eerdere
uitspraken ingenomen standpunt dat de "WCK op aandelenleaseovereenkomsten van
toepassing is.
De rechtbank constateert echter dat de WCK ten aanzien van de
Overwaarde Effect toepassing mist, omdat de overeengekomen leasesom van €
76.267,20 ruimschoots het alstoen op 10 januari 2000 geldende plafond dier wet
van € 22.6542,- overschrijdt.
Ten aanzien van de AllRound Sparen is de WCK
wel van toepassing.
20.1 In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK)
wordt onder krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de
kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en
sub a onder 1 WCK).
20.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder
meer hierdoor dat Dexia [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover
[X] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan het einde van de
looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan
bovengenoemde definitie.
20.3 In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art, 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat
het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van
consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving
wordt gegeven van de verschillende elementen;, waaruit een krediettransactie kan
bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van
ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische
werkelijkheid maskeren," (kamerstukken II1986-1987, 19 785, ar, 3, blz. 68), Nu
ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK ïs voldaan, geldt deze
wet.
20.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen
niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan [X]
kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken II 19864987, 19 785, nr, 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat,
wordt gesteld dat de regering wat betreft eöectenbelening ervoor heeft gekozen
deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening
niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus
geboden ruïroe mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet
goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
onderhavige.
20.5 De hiertegenover staande opvatting, die volgt uit
de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998
(aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr, 1470, blz. 3015-3016) en uit de
memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot
wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27
869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h
WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt
namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de
memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste
opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken
van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
20.6 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005
van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve
bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK
beschikte.
20.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de
overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet
vernietigbaar is, aangezien art, 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van
een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers
gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het
voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen
kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund
door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen
opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II
1987-1988,19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig
vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt
kunnen betreden.
20.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de
wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond
dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken 11 2003-2004,
29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige
behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante
marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op
zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
20.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het
kredietdeel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat met de rest van
de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag
de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
Zorgplicht/onrechtmatige daad/Spaar Select
21. De rechtbank ziet geen aanleiding de bij
conclusie van repliek vermeerderde eis buiten beschouwing te laten, een
vermeerdering van eis -ook wat betreft een grondslag- is ïn ieder geval in dit
stadium van de procedure toegelaten en de rechtbank acht Dexia ook niet door
deze wijze van procederen benadeeld, alleen al omdat ook na die vermeerdering de
processuele houding van Dexia dezelfde is gebleven,
22. Met betrekking tot de gedragingen van Spaar
Select en de gestelde aansprakelijkheid van Spaar Select voor de schade van [X]
overweegt de rechtbank het volgende:
a. Spaar Select is een zogenaamde
cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een
effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar-is op grond van
artikel 12 van het Viijstellïngsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld
van de vergunningplicht De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar
activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel
genoemde instellingen.
b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in
artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan
moet derhalve slechts worden of Spaar Select zich beperkt heeft tot het
aanbrengen van [X] als klant bij Dexia of dat Spaar Select verdere, voor een
cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is
het nodig
om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt
verstaan.
c. Een wettelijke definitie van het begrip
aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat
niet. "Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het
begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover
hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten
aanbrengen bij effecteninstellmgen die een vergunning hebben van de AFM.
Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van
cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij
geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen
wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen
niet een specifiek aandeel obligatie, effectenleasepraduct etc, beroeps- of
bedrijfsmatig adviseren.
d. Uitgaande van deze uitleg -en de
rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg,
die zij ook onderschrijft, nit- was het aan Spaar Select toegestaan om [X] te
informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van
beleggingscategoriee'o en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om [X]
te adviseren.
e. Een andere voorwaarde is dat de
cliëntenreroisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die
voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de
NR, in dit geval de NR 99.1 Dat zijn, voor zover in
deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en
de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt
kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling
voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van
zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor
de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die
diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde "cold calling" i.e.
een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te
benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan
wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt
aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te
verschaffen.
f. Op grond van de op dit punt ongenoegzaam
weersproken gebleven stellingen van [X] moet worden aangenomen dat Spaar Select
het cold calling verbod heeft overtreden
g. Met betrekking tot het tot stand komen
van het contact met Spaar Select is door [X] immers onweersproken gesteld, dat
hij door Spaar Select ongevraagd telefonisch is benaderd en hem vervolgens een
beleggingsconstructie is gepresenteerd en geadviseerd waarmede het vermogen snel
kon worden vergroot.
Dat is een ander eerste contact dan op grond van een
schriftelijke of elektronische uitnodiging, dan wel een contact naar aanleiding
van het verschaffen van schriftelijke "of elektronische informatie aan
[X].
h. Met betrekking tot hetgeen verricht is
door Spaar Select om zich een beeld te vormen van [X], diens financiële positie,
beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door [X], naast hetgeen reeds
onder g hierboven is weergegeven, onweersproken
_______________
1 Het gaat
hier om de NR 1999 en derhalve de tekst van vóór de wijziging van september
2001
gesteld dat hij, [X], aan de medewerker van Spaar Select
naar aanleiding van diens vragen verteld heeft dat hij meer wilde sparen om de
studie van zijn kinderen bekostigen. Schriftelijke productinformatie, van Spaar
Select zegt hij niet gekregen te hebben en naar aanleiding van vragen bij het
tekenen van de overeenkomsten werd uitsluitend verwezen naar toekomstige
rendementen, dat hem nooit duidelijk is geweest dat hij met die lening risico's
heeft aangegaan, dat hij daar niet op gewezen is, dat hij dat uit de tekst van
de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat over koersdaling en over een
restschuld nooit gesproken is, dat ook nooit aan de orde is geweest dat hij
zelfs alles kon kwijtraken.
i. Deze onder h weergegeven stellingen van
[X] zijn weliswaar, naar uit de overgelegde producties en dan met name de
overeenkomsten AllRound Sparen en Overwaarde Effect, de daaraanvoorafgaande
aanvraagformulieren Labouchere Effectenlease (productie 5 en 6 CvA) moet worden
afgeleid, niet allemaal juist maar niettemin kan er de conclusie uitgetrokken
worden dat [X] niet begrepen heeft wat hem is voorgehouden alsmede dat ook de
voorlichting tekortgeschoten is.
Onjuist is immers dat er niet over leasen gesproken is,
want de door [X] ondertekende overeenkomst is een leaseovereenkomst. Voorts had
[X] uit de overeenkomst Overwaarde Effect kunnen opmaken dat er sprake was van
aandelen en beide overkomsten een looptijd van 20 jaar hadden.
Dat de voorlichting tekortgeschoten is blijkt genoegzaam
uit het feit dat Spaar Select, naar onweersproken gesteld is, in de vooraf
mondelinge aan [X] verstrekte informatie er kennelijk geen aandacht aan het
break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat [X], die
geen/onvoldoende beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets
begrepen heeft zoals uit de persoonlijke statements die bij de stukken zijn
gevoegd blijkt en gezien het opleidingsniveau (Mavo) ook niet verwonderlijk is.
Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten concreet gewezen is op
de mogelijkheid van verlies is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt
daarvan niets uit de door [X] overgelegde stukken van Spaar Select (productie 1
en 2 dagvaarding) of het door Dexia overgelegde Aanvraag Formulieren
Effectenlease (productie 5 en 6 CvA).
j. Uit een overgelegde producties, de
aanvraagformulieren Labouchere Effectenlease van Spaar Select van 4 en 19
oktober 1999 die voorafgegaan zijn aan de overeenkomsten AllRound Sparen en
Overwaarde Effect van 5 en 14 januari 2000, blijkt dat er toen al een keuze is
gemaakt voor deze constructies.
Overwaarde Effect.
Op het formulier van 5
januari 2000 afkomstig van Spaar Select met de naam van haar adviseur Van
Sonsbeek en de handtekening van [X], is namelijk vermeld dat [X] uit de zes
daarop genoemde constructies gekozen heeft voor Overwaarde Effect, met een
vooruitbetaling een bedrag van f33,000,- (nadien f 700,--/maand). De rechtbank
leidt ook daaruit en uit het feit dat er geen daaraan voorafgaande
correspondentie tussen [X] en Labouchere is overgelegd af, dat Spaar Select
degene is die geadviseerd heeft over de wijze van beleggen en tot welk bedrag.
Dat levert een handelen in strijd met de Vrijstellingsregeling op, immers is
meer dan aanbrengen en is als beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te
merken.
AllRound Sparen
Op het aanvraagformulier van
14 januari 2000 is op voornoemde wijze uit de zes
weergegeven mogelijkheden
gekozen voor de overeenkomst AllRound Sparen met een betaling van f 100,—
/maand.
k. De conclusie tot zover is dat Spaar
Select in haar relatie tot [X] niet alleen onrechtmatig gehandeld heeft door te
handelen -met name betreffende de overeenkomst Overwaarde Effect- in strijd met
de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7
Wte5 maar zich ook niet gedragen heeft als een goed opdrachtnemer overeenkomstig
de bepalingen van titel 7 ;7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk
handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele
tekortkoming ook weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. Spaar Select
is daarmee aansprakelijk voor de door [X] als gevolg van haar onrechtmatig
handelen opgekomen schade,
23. Daarmee komt de rechtbank toe aan de
aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar eigen
gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor gedragingen
van Spaar Select. Dienaangaande wordt het volgende overwogen:
a. De rechtbank stelt voorop dat
tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument voor
financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen) zetten.
Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisïer gebruik
maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd nu op
dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning van
provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de selectie
van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten accepteert,
b. Een en ander blijkt ook uit het bepaalde
in artikel 41 NR 99 dat de effecteninstelling onder andere gebiedt om zich met
betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde
effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten
van effectentransacties voor deze instellingen. Spaar Select zou, indien zij
zich aan de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van
die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden
heeft behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een
effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel
7, eerste lid Wte (categorie i).
c. De vraag is nu of Dexia voldoende
zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van [X] als klam; c.q. het
contracteren met [X] op basis van wat door Spaar Select aan haar omtrent [X] en
hetgeen de inhoud van de door [X] gewenste overeenkomsten) met haar geweest zou
zijn is medegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend ten aanzien
van de overeenkomst Overwaarde Effect.
Het aanvraagformulier d.d. 5 januari
2000, waarop Dexia zich beroept; geven geen informatie omtrent de financiële
positie van [X], noch omtrent diens beleggingservaring of
beleggingsdoelstelling.
Op dit van Spaar Select afkomstige aanvraagformulier
Labouchère Effectenlease, in de tijd voorafgaand aan de overeenkomst Overwaarde
Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen [X] en Dexia, is keuze
gemaakt voor die overeenkomst en. vooruitbetaling van f33.600,--. Daaraan kan
alleen verboden advisering door de medewerker van Spaar Select, die de
formulieren heeft ingevuld, ondertekend en beiden van het adviseursnümmer (831)
voorzien heeft, ten grondslag gelegen hebben. Dexia had dat kunnen en moeten
onderkennen en zich van contracteren met [X] op basis van die adviezen moeten
onthouden. Door dat na te laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR
99 is de overeenkomst Overwaarde Effect tussen [X] en Dexia nietig, immers ligt
aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel 7 Wte,
namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van de
belegger. Naar het oordeel van de rechtbank zien de consequenties van het
voorgaande alleen op de overeenkomst Overwaarde Effect vanwege het daaraan
verbonden beleggingskarakter, niet de overeenkomst AllRound Sparen, die zulks
ontbeert (overweging 18 en 19),
d. Los van bovenstaande kan tevens
geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden
aangenomen aan Spaar Select provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de
hulp van Spaar Select bij het tot stand brengen van de overeenkomst Overwaarde
Effect met [X] en daarmee tevens voor de gedragingen van Spaar Select
aansprakelijk is.
De vordering, voor zover toewijsbaar betreffende de
overeenkomst Overwaarde Effect, is derhalve ook tegen Dexia
toewijsbaar.
e. Ter zake van de overeenkomst AllRound
Effect geldt dat laatste bij gebreke van zelfstandig beleggingskarakter van die
overeenkomst, niet. De vordering van [X] voorzover op het voorgaande gegrond,
zal worden afgewezen.
Overwaarde Effect
24. Gelet op de conclusie dat zowel de
overeenkomst AllRound Sparen als Overwaarde Effect nietig zijn, is het gevolg
daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds
verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide
partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten
tijde van het sluiten van de overeenkomsten bevonden. Dat betekent dat de
aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te
vorderen had van [X] en hetgeen door [X] aan haar betaald is in beginsel als
onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onderdeel I van de vordering van
[X] is derhalve in principe toewijsbaar.
25. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij
overwogen dat het zoals door [X] zelf reeds in zijn dagvaarding onder ogen
gezien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de
overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt
gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst niet door hem
zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank
vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW
te bepalen dat de helft van het door [X] aan Dexia betaalde onder aftrek van
door hem ontvangen dividend door Dexia aan [X] moet worden terugbetaald. De
rechtbank relateert dit speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot
een restschuld behoeft te leiden en ook niet heeft geleid, maar (alleen tot het
moment van tussentijdse beëindiging) niet de verwachte opbrengst heeft
gebracht.
26. De rechtbank constateert dat [X] in het geheel
niet ingaat op het punt van (ontvangen) dividend, terwijl Dexia zich niet
uitlaat omtrent de hoogte van het bedrag van door [X] ontvangen dividenden en
(blijkens punt 54 en 55 CvD conventie) zulks begroot c.q. schattenderwijs
afgedaan wil zien.
De rechtbank volgt Dexia in deze , schat het door [X]
ontvangen bedrag aan dividenden uit de Overwaarde Effect op € 3.200,- en begroot
het daarop in na te melden berekening.
Toegewezen wordt:
€ 17.976,00: 2 =
€ 8.988,00 - € 3.200,00 = € 5.788,00.
27. Het van Dexia gevorderde bevel aan het BKR te
Tiel acht de rechtbank onmogelijk en mitsdien niet toewijsbaar.
28. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld
van [X] gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade
mede aan [X] moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder enige
beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder
voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor hem
duister avontuur gestort.
29. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door
Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in haar de
jegens [X] betamende zorg dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade
met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW
over de partijen te verdelen als onder 26 hierboven overwogen2.
30. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt,
behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking.
31. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk
gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding in conventie te
dragen.
In reconventie
32. Gezien het hiervoor in conventie overwogene
wordt aan de reconventionele vordering van Dexia niet meer toegekomen, wordt
deze afgewezen en Dexia als in het ongelijk gesteld in de proceskosten
veroordeeld.
RECHTDOENDE
In
conventie
I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen
gesloten overeenkomsten AllRound Sparen onder nummer 39407227 van 19 januari
2000 en Overwaarde Effect met nummer 21780936 van 10 januari 2000 nietig
zijn.
II. Veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen een
bedrag van € 5.788,00 (vijfduizendzevenhonderdachteiitachtig euro) vermeerderd
met de wettelijke rente hierover van 7 januari 2005 tot de dag van
betaling.
III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere
partij haar eigen kosten draagt.
IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van
dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
In reconventie
____________
2 Commissie
van Beroep DSI 27-01-2005
VI. Wijst af de vordering van Dexia.
VII. Veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde
van [X] gevallen en tot op deze uitspraak begroot op nihil aan verschotten en €
786,- aan salaris voor de procureur,
VII. Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar
bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der
Veer en op 24 oktober 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL