Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK Alkmaar
Sector Kanton
Locatie Hoorn
zaak en rolnummer: 211705 CV EXPL
06-1577
vonnis van: 19 juli 2010
f.no.: 574
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
hierna:
[X]
en
[Y],
hierna: [Y] beide wonende te
[woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in
reconventie,
gemachtigde: mr. M. Bonefaas,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in
conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde:
Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
De procedure
1.1. Op 30 juni 2008, 23 maart 2009
en 5 oktober 2009 heeft de kantonrechter in deze zaak gewezen vonnissen
uitgesproken (hierna: het eerste, tweede, respectievelijk derde tussenvonnis).
Voor het verloop van de procedure verwijst de kantonrechter naar hetgeen
dienaangaande in de tussenvonnissen is overwogen.
1.2. Ter uitvoering van het derde
tussenvonnis heeft op 11 december 2009 een getuigenverhoor plaatsgevonden,
waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.3. Vervolgens hebben [X] en [Y] een
conclusie na enquête tevens nadere conclusie genomen, waarop Dexia een conclusie
na enquête heeft genomen.
1.4. Daarna is vonnis bepaald op
heden.
De verdere beoordeling van het geschil in
conventie en in reconventie
2.1. In deze zaak gaat het om een op
of omstreeks 28 juni 1999 door [X] met Dexia gesloten lease-overeenkomst
(hierna: lease-overeenkomst I), welke op 26 juni 2002 is verlengd. Voorts is aan
de orde een op omstreeks 31 maart 2000 door [X] met Dexia gesloten
lease-overeenkomst (hierna: lease-overeenkomst II), welke op 1 april 2003 is
verlengd. Op deze beide verlengingen zijn achteraf de voorwaarden van de
zogenoemde Dexia Aanbod Overeenkomst van toepassing verklaard. Ten slotte is nog
aan de orde een op of omstreeks 17 januari 2001 door [X] en [Y] met Dexia
gesloten lease-overeenkomst (hierna: lease-overeenkomst ÏII). In het tweede
tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat tussen [X] en Dexia een
rechtsgeldige zogenoemde Dexia Aanbod Overeenkomst tot stand is gekomen, welke
wat betreft de leaseovereenkomsten I en II in de weg staat aan toewijzing van de
door [X] ingestelde vorderingen. De kantonrechter voegt hieraan thans toe dat
uit de bewoordingen van de Dexia Aanbod Overeenkomst volgt, dat de door [X]
ingestelde vorderingen wat betreft lease-overeenkomst III evenmin toewijsbaar
zijn. Dat tussen [Y] en Dexia geen Dexia Aanbod Overeenkomst tot stand is
gekomen, maakt dit wat betreft [X] niet anders.
2.2. Bij brief van 26 januari 2006
heeft [Y] de lease-overeenkomsten I en II op de voet van artikel 1:89 BW doen
vernietigen. Dexia heeft in dit verband aangevoerd dat het recht deze
lease-overeenkomsten te vernietigen reeds was verjaard toen het werd
uitgeoefend. Aldus komt het erop aan op welk moment [Y] daadwerkelijk wist van
het bestaan van de lease-overeenkomsten I en II. Daaromtrent heeft de
kantonrechter in het derde tussenvonnis op basis van het vaststaande feit dat
ingevolge de lease-overeenkomsten verrichte betalingen aan Dexia zijn verricht
van een zogenoemde en/of-rekening op naam van [X] en [Y] het (bewijs)vermoeden
afgeleid dat [Y] door kennisname van één of meer bankafschriften kennis heeft
gekregen van het bestaan van de onderhavige lease-overeenkomsten. De
kantonrechter heeft [X] en [Y] evenwel in de gelegenheid gesteld om tegen dit
vermoeden tegenbewijs te leveren.
2.3. Naar aanleiding van het derde
tussenvonnis hebben [X] en [Y] de daarin gegeven beslissing met betrekking tot
voor het voormeld (bewijs)vermoeden waartegen [Y] is toegelaten tegenbewijs te
leveren, alsmede de daarvoor gegeven motivering bestreden en betoogd dat er
gronden zijn dat de kantonrechter op die beslissing terugkomt. De kantonrechter
kan [X] en [Y] hierin niet volgen. Gelet op de rechtspraak van het hof te
Amsterdam van - onder meer - 27 april 2010 (LJN BM6734) en 18 mei 2010 (LJN BM
6742) is er naar het oordeel van de kantonrechter in casu geen sprake van dat de
thans door [X] en [Y] aangevochten beslissing berust op een juridische of
feitelijke grondslag die achteraf onjuist blijkt te zijn. De kantonrechter
blijft dan ook bij hetgeen in het derde tussenvonnis hieromtrent is
overwogen.
2.4. Ter uitvoering van het derde
tussenvonnis zijn [X] en [Y] als getuigen gehoord. [Y] heeft - voor zover thans
van belang - als getuige het volgende verklaard:
"Toen ik werd gebeld door Dexia over
lease-overeenkomsten die wij zouden hebben, heb ik gezegd dat ik daar niets van
wist, dat zij mijn man moesten hebben maar dat hij er niet was. Ik zei dat ik
tegen mijn man zou zeggen dat ze gebeld hadden en vragen of hij ze terug wou
bellen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heb ik aan mijn man gevraagd:
Wat zijn dit voor telefoontjes? Ook vroeg ik: Hebben wij ook van die dingen?
Mijn man antwoordde mij dat wij twee zogenaamde Winstverdriedubbelaars hadden.
Ik weet zeker dat hij zei dat het twee overeenkomsten waren en niet meer of niet
minder. Ik ben toen ontzettend kwaad geworden omdat ik mij benadeeld voelde. Ik
weet niet meer in welk jaar ik ben gebeld. Ik kan mij ook niet herinneren in
welk jaargetijde het was.
[....]
Mijn man heeft een bankrekening waar zijn
salaris op binnenkomt en waarvan de vaste lasten worden betaald. Ook heeft hij
een bankrekening voor de autokosten en voor zijn eigen uitgaven. Daarnaast heb
ik een bankrekening die ik gebruik voor de kosten van het huishouden. De
bankafschriften van mijn bankrekening maak ik open, die van mijn man
niet."
2.5. [X] heeft - voor zover thans van
belang - als getuige het volgende verklaard:
"Ik ging ervan uit dat de
lease-overeenkomsten in ons beider belang waren. Ikzag daarom geen aanleiding om
er met mijn vrouw over te praten.
[....]
U vraagt mij wanneer mijn vrouw
op de hoogte is geraakt van het bestaan van de overeenkomsten. Ik antwoord u als
volgt. Ik heb het haar verteld. Op enig moment liep het helemaal fout. Ik moest
het haar wel vertellen. Het zou risicovrij zijn. Als dan blijkt dat het niet
helemaal is goed gelopen, heb je een probleem. Daar moetje het dan samen over
hebben. Ik heb in mijn leven wel vaker alleen besluiten genomen, maar het heeft
in dit geval wel ontzettend slecht uitgepakt. Ik sliep er niet van. Mijn vrouw
merkte dat er met mij iets aan de hand was. Zij is natuurlijk ook niet gek. Er
kwamen brieven binnen van Dexia en het was te lezen in de kranten en te zien op
televisie. Mijn vrouw ging zich dus dingen afvragen. Omdat ik er erg mee zat,
denk ik dat ik het haar heb verteld op mijn initiatief. Ik weet dit echter niet
zeker.
[...]
In 2003 werd ik 50. Ik wilde daarom iets moois voor ons
maken. Dit is een koivijver geworden. Ik heb de koivijver in het voorjaar van
2003 gebouwd. Toen ik met mijn knieën in de modder stond, heeft mijn vrouw een
telefoontje van Dexia aangenomen. Zij heeft geantwoord dat ze mij moesten hebben
en dat ik terug zou bellen."
2.6. Verder hebben [Y] en [X] -
zakelijk weergegeven - beiden verklaard dat [X] de financiën regelt, dat zij
niet met elkaar over financiële zaken spreken en dat zij alleen aan henzelf
gerichte post openen.
2.7. Naar het oordeel van de
kantonrechter kan uit deze verklaringen genoegzaam als vaststaand worden
afgeleid dat [Y] niet door middel van raadpleging van bankafschriften op de
hoogte is geraakt van bestaan van de onderwerpelijke leaseovereenkomsten, nu zij
immers heeft verklaard niet de bankafschriften van de bankrekeningen waarmee [X]
betalingen aan Dexia verrichtte heeft ingezien. Voorts blijkt uit de beide
getuigenverklaringen dat [Y] naar aanleiding van een telefoontje met Dexia - dat
gelet op hetgeen [X] heeft verklaard in het voorjaar van 2003 moet hebben
plaatsgehad - op de hoogte is geraakt van de lease-overeenkomsten. Aldus moet
worden geoordeeld dat het (bewijs)vermoeden dat [Y] meer dan driejaar vóór 26
januari 2006 kennis had van de lease-overeenkomsten, door [X] en [Y] is
ontzenuwd.
2.8. Dat [X] heeft verklaard dat hij
dacht dat hij op zijn initiatief [Y] heeft verteld van de lease-overeenkomsten,
terwijl [Y] heeft verklaard dat het telefoontje met Dexia de aanleiding was om
haar man te vragen naar de lease-overeenkomsten, maakt dit niet anders. Immers,
[X] heeft verklaard op dit punt niet meer zeker te weten hoe het is gegaan.
Verder stemmen de verklaringen van [X] en [Y] in zodanige mate met elkaar
overeen en zijn zij zo gedetailleerd, dat de kantonrechter onvoldoende grond
ziet om aan de geloofwaardigheid van die verklaringen te twijfelen.
2.9. Het voorgaande voert tot de
slotsom dat het beroep door Dexia op verjaring bij gebreke aan een deugdelijke
feitelijke grondslag doel mist, zodat ervan moet worden uitgegaan dat [Y] de
lease-overeenkomsten I en II tijdig heeft vernietigd. Aangezien de verlengingen
van deze overeenkomsten zodanig samenhangen met de lease-overeenkomsten I en II,
brengt de vernietiging van de lease-overeenkomsten ook de vernietiging van de
verlengingen mee.
2.10. Nu de lease-overeenkomsten I en II en
de verlengingen daarvan derhalve rechtsgeldig zijn vernietigd dienen alle
betalingen door [X] aan Dexia op grond van de lease-overeenkomsten I en II en
der verlengingen daarvan te worden gerestitueerd, verminderd met hetgeen [X] op
grond van die overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde
dividenden. Op grond van de lease-overeenkomsten I en II en de verlengingen
daarvan heeft [X] in totaal 6 12.826,14 (zijnde € 4.850,34 plus € 7.975,80) aan
Dexia betaald waarop een bedrag van € 2.098,68 (zijnde € 878,11 plus € 1.220,57)
voor ontvangen dividenden in mindering dient te worden gebracht zodat per saldo
een bedrag van € 10.727,46 dient te worden gerestitueerd.
2.11. De gevorderde wettelijke rente is
toewijsbaar over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop
Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt. Uitgaande van de in de
vernietigingsbrief genoemde betalingstermijn van 10 dagen vanaf de dagtekening
van de brief, is Dexia op 5 februari 2006 in verzuim geraakt. De wettelijke
rente zal daarom worden toegewezen vanaf die datum.
2.12. Met betrekking tot lease-overeenkomst
ïïl overweegt de kantonrechter als volgt. Hierboven bleek al dat de Dexia Aanbod
Overeenkomst er wei aan in de weg staat dat [X] deze overeenkomst in rechte
aantast, maar dat geldt niet voor [Y], nu zij immers niet aan de Dexia Aanbod
Overeenkomst is gebonden. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als
volgt.
2.13. Voor de maatstaven en
beoordelingskaders met betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de
kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837)
en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december
2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen.
Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld
die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing
van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de
volgende conclusies:
A. er is geen sprake van
dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden;
B. Dexia heeft haar
bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en
daardoor onrechtmatig gehandeld;
C. [Y] heeft schade
geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
D. er is voldoende
causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige
daad van Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de
kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de
rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden
overgenomen.
2.14. ïn het onderhavige geval dient op de
schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel
6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [Y] wegens
eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze
waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het
onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage II bij dit vonnis.
2.15. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in
mindering te worden gebracht al het voordeel dat [Y] ingevolge de
lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [Y] betaalde of toekomende
dividenden. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 2.088,81.
De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de
schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen
en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de
restschuld. Dit ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen
zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich
openbaarde.
2.16. Nadat het (eventuele) voordeel op de
schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre
de resterende door [Y] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen
schuld) ais door haarzelf veroorzaakt voor haar rekening moet blijven. Daarbij
dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld.
Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis
van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden
overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van
beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde'
termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet
uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar
onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
2.17. Naar [Y] heeft gesteld en Dexia heeft
erkend, staat in casu vast dat nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou
hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomst had behoren te
ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting wel een onaanvaardbaar zware
financiële last op [Y] werd gelegd. ïn navolging van het Amsterdamse hof is de
kantonrechter van oordeel dat van de (na verrekening van voordeel resterende)
schade bestaande uit termijnen in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor
rekening van [Y] behoort te blijven.
2.18. Ten aanzien van de restschuld stelt
de kantonrechter voorop dat uit lease-overeenkomst III voldoende duidelijk
kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd
in effecten, dat [Y] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het
geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de
effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is
overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de
(na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in
beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [Y] behoort te
blijven.
2.19. Van omstandigheden die meebrengen dat
de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen
hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [Y] aangevoerde omstandigheden
zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia
zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [Y], reeds
verdisconteerd.
2.20. Dexia heeft zich op het standpunt
gesteld dat op grond van het voorafgaande de vordering wat betreft
lease-overeenkomst III tot een bedrag van € 8.269,45 toewijsbaar is (zie akte
wijziging eis). In zoverre hebben pattijen derhalve geen geschil (meer), zodat
dit deel van het gevorderde aldus tot voormeld bedrag toewijsbaar is. Nu uit de
stukken blijkende gegevens niet volgt dat de vordering op dit punt tot een hoger
bedrag toewijsbaar is, zal het overigens gevorderde worden
afgewezen.
2.21. In conventie is de gevorderde
wettelijke rente toewijsbaar over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het
moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt, zijnde 5
februari 2006.
2.22. In reconventie is de gevorderde
wettelijke rente toewijsbaar vanaf het moment waarop [Y] in verzuim is geraakt,
zijnde 4 november 2007.
2.23. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld
dat [Y] nog betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft, zal de vordering met
betrekking tot de BKR-registratie worden afgewezen.
2.24. De overige stellingen van partijen in
conventie behoeven geen behandeling meer.
2.25. Gelet op de uitslag van de procedure
in conventie en in reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten
van het geding in conventie en dienen [X] en [Y] in de in reconventie gevallen
kosten te worden veroordeeld. De kosten in reconventie zullen echter worden
begroot op nihil, nu het debat in reconventie (vrijwel) geheel samenvalt met dat
in conventie.
2.26. Er is bij afweging van de belangen
van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het
vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. verklaart voor recht
dat artikel 1:88 BW op de lease-overeenkomsten I en TI en de verlengingen
daarvan van toepassing is en dat de lease-overeenkomsten I en lï en de
verlengingen daarvan buitengerechtelijk zijn vernietigd;
II. veroordeelt Dexia in het
kader van de lease-overeenkomsten I en II aan [Y] te betalen € 10,727,46, te
venneerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2006 tot
aan de dag der algehele voldoening;
III. veroordeelt Dexia in het kader
van de lease-overeenkomst III aan [Y] te betalen € 5.505,47, te vermeerderen met
de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2006 tot aan de dag der
algehele voldoening;
IV. veroordeelt Dexia in de
kosten van de procedure aan de zijde van [Y] gevallen, inclusief de kosten van
het incident tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd
griffierecht €
105,00
- voor
explootkosten
€ 84,87
- voor salaris van
gemachtigde €
1.950,00
totaal:
€ 2.139,87
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
btw;
V. verklaart dit vonnis
tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst af het meer of anders
gevorderde;
in reconventie
VII. veroordeelt [Y] aan Dexia te
betalen € 812,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
4 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
VIII. verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad;
IX. veroordeelt Dexia in de
kosten van de procedure, aan de zijde van [X] en [Y] gevallen, tot op heden
begroot op nihil;
X. wijst afliet meer of
anders gevorderde;
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den
Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19. juli
2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL