Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK TE
ALKMAAR
Sector civiel recht
ljs/jr
zaak- en rolnummer; 91610 / HA ZA
06-995
datum: 2 juli 2008
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
toevoegingsnummer
4FT3063
[X],
wonende te [woonplaats]
eiser bij
dagvaarding van 9 november 2006,
prooureur mr, A.J. Van der Veen,
advocaat
mr, M.J. Meijer te Haarlem,
tegen:
de naamloze vennootschap DSB BANK
NV,
gevestigd en kantoor houdende te
Wognum,
gedaagde,
procureur mr. J,C. Kuipéri-Botter.
Partijen zullen verder worden genoemd "[X]"
respectievelijk "DSB".
1. HET VERLOOP VAN HET
GEDING
1.1 [X] heeft gesteld en gevorderd
overeenkomstig de dagvaarding, waarbij producties zijn overgelegd,
1.2 DSB heeft een oonclusie van antwoord
genomen, waarbij eveneens producties zijn overgelegd.
1.3 [X] heeft gediend van conclusie van
repliek en DSB van dupliek.
1.4 Vervolgens hebben partijen hun zaak ter
zitting van 4 juli 2007 door hun raadslieden doen bepleiten. Beiden hebben een
pleitnotitie overgelegd.
1.5 Ten slotte is vonnis gevraagd. De
inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE
FEITEN
Tussen partijen staat het volgende
vast;
a. [X] heeft zich in augustus 2001
tot Crefinass Topkrediet (hierna: Crefinass) in Rotterdam gewend tot het
verkrijgen van een krediet van ongeveer fl. 26.000»-, Met dat krediet zou de
lopende persoonlijke lening van [X] worden afgelost en een (kleinere) bestaande
schuld.
b. Crefinass is een onderdeel van de
DSB-groep.
c. Op 6 augustus 2001 is [X] op het
kantoor van Crefinass in Rotterdam geweest en heeft toen het hiervoor bedoelde
doorlopend krediet afgesloten, Dat krediet werd verstrekt door
Ribank,
Daarnaast is [X] op diezelfde datum een overeenkomst Hollands
Welvaren Select II (verder te noemen; de overeenkomst of HWS II) (contractnummer
381.01.09.286) aangegaan. Op deze mede door [X] ondertekende overeenkomst staat
onder meer vermeld:
"(...) verklaren een overeenkomst te zijn aangegaan
tot de aankoop van een effectenportefeuille en de belening daarvan.
"
d. De overeenkomst houdt - samengevat
- het volgende in: [X] leent van DSB voor een periode eindigend op 1 september
2006 (de einddatum) een "koopsom" van fl. 20.000,- (€ 9.075,60), verder ook te
noemen "de beleensom". DSB koopt voor genoemd bedrag een effectenportefeuille
met de fondsen ING, Aegon, ABN-AMRO en Ahold- Over het door [X] van DSB geleende
bedrag is [X] een effectieve rente van 12,7% per jaar verschuldigd, te voldoen
in maandelijkse termijnen van fl. 200,-, te beginnen op 1 oktober 2001 en
eindigend op de einddatum.
e. In artikel 7.1 van de Algemene
Voorwaarden Hollands Welvaren Select II is onder meer bepaald:
"Bij
beëindiging van de overeenkomst (,..) zullen de effecten op de eerste beursdag
van de (volgende) maand door DSB worden verkocht en aal de opbrengst daarvan
worden gestort onder DSB ter verrekening van hetgeen DSB alsdan nog van de
Deelnemer te vorderen heeft."
f. Crefinass heeft bij het
totstandkomen van de overeenkomst als tussenpersoon van DSB
gehandeld,
g. Op 3 april 2006 zijn de effecten
verkocht, De opbrengst bedroeg€ 7.922,12.
3. HET
GESCHIL
3.1 [X] heeft gevorderd dat de rechtbank
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor fcover wettelijk
geoorloofd, voor recht verklaart (zakelijk weergegeven):
(a) dat DSB
jegens [X] toerekenbaar tekort is geschoten/haar precontractuele zorgplicht
heeft geschonden en/of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en mitsdien
aansprakelijk is voor de dientengevolge door [X] geleden schade en de
overeenkomst ontbindt en;
(b) primair te bepalen dat DSB de
schade van [X] dient te vergoeden;
(c) subsidiair dat de
overeenkomst wordt vernietigd of nietig verklaard wegens dwaling en/of misbruik
van omstandigheden, althans dat deze wordt ontbondens een en ander met de
veroordeling van DSB tot terugbetaling aan [X] van datgene wat op grond van deze
overeenkomsten is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente per datum
afboeking,, tot de dag der algehele voldoening daarvan;
meer
subsidiair de overeenkomst door toepassing van het bepaalde in artikel 3:54
BW te wijzigen, waarbij de gevolgen van de overeenkomst zodanig worden gewijzigd
dat [X] het ontstane koersverlies/de restschuld niet behoeft te dragen, dan wel
op grond van artikel 6:248, tweede lid, BW/ de beperkende werking van de
redelijkheid en billijkheid, slechts aansprakelijk kan zijn voor een gedeelte
groot maximaal 20% hiervan, dan wel een ander maximaal percentage door de
rechtbank in goede justitie nader te bepalen.
(d) DSB te veroordelen
aan [X] te betalen een bedrag van € 250,= te vermeerderen met BTW, zijnde de
door [X] gemaakte buitengerechtelijke kosten ter behartiging van de onderhavige
procedure, met daarnaast veroordeling van DSB in de kosten van deze
procedure.
3.2 De grondslagen van de vorderingen en de
daartegen door DSB ingebrachte
verweren zullen hierna aan de orde komen, in
beide gevallen slechts voor zover die grondslagen en verweren relevant zijn voor
de beslissing,
4. DE BEOORDELING VAN HET
GESCHIL
De gevorderde verklaring voor recht en de
primaire vordering
4,1 [X] heeft - verkort en zakelijk
weergegeven - aan de vordering ten grondslag gelegd, dat hij voorafgaand aan het
sluiten van de overeenkomst door DSB onvoldoende is ingelicht en gewaarschuwd
met betrekking tot de grote risico's die aan de overeenkomst zijn verbonden, in
het bijzonder het risico dat de opbrengst van verkoop van de betrokken effecten
ontoereikend kan zijn om aan de verplichting tot aflossing van de verstrekte
geldleningen te kunnen voldoen, zodat na die verkoop een restschuld kan
overblijven. Daarbij heeft [X] onder meer verwezen naar de bepalingen van de
Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) en de daarin neergelegde
zorgplichten. Voorts heeft [X] aangevoerd dat DSB voorafgaand aan het sluiten
van de overeenkomst heeft nagelaten onderzoek te doen naar de ervaring van [X]
met het beleggen in financiële instrumenten, zijn beleggingsdoelstellingen en/of
[X], gelet op zrjn financiële positie, over voldoende draagkracht zou beschikken
om niet alleen de rentetermijnen te betalen, maar ook om een mogelijke
restschuld te kunnen voldoen.
De schade die hij heeft geleden, valt te
begroten op het bedrag dat hij door middel van het aflossen van de beleensom en
de betaalde rente heeft voldaan.
4.2 DSB heeft allereerst betoogd, dat zij
de in de artikelen 25 en 28 van de ten tijde van de totstandkoming toepasselijke
NR 1999 neergelegde zorgplichten niet heeft geschonden.
Ook heeft DSB betwist
dat zij [X] niet voldoende en volledig zou hebben ingelicht over de inhoud van
de overeenkomst en de risico's die beleggen met zich brengt, De overeenkomst -
en dan met name de Bepalingen en de Algemene Voorwaarden HWS II -bevat zelf al
voldoende informatie over de aard en de werking van de overeenkomst en de
daaraan verbonden risico's, zodat [X] alleen al op basis daarvan - en dus zeker
in samenhang met de overige documentatie - voldoende en op juiste wijze is
ingelicht over de werking en kenmerken van het product HWS II. Mochten er toch
nog onduidelijkheden zijn geweest, dan had het op de weg van [X] gelegen nadere
uitleg te vragen, wat hij echter niet heeft gedaan. [X] wist dat hij zou gaan
beleggen en dat hij dat met geleend geld zou doen. Het is een feit van algemene
bekendheid dat geleend geld moet worden terugbetaald. [X] moet dus
redelijkerwijs bekend worden verondersteld met het gegeven dat hij aan het eind
van de looptijd het geleende bedrag zou moeten terugbetalen en dat dat bedrag
verrekend zou worden met de opbrengst van de effectenportefeuille. Als de
koersontwikkeling van de aandelen zou tegenvallen, zou [X] dus mogelijk zelf een
bedrag moeten bijbetalen. Dat is een onvermijdelijke conclusie, aldus DSB. Uit
de bewoordingen van de overeenkomst had [X] moeten begrijpen dat hij door het
sluiten van het contract het risico liep zijn inleg te verliezen en een
restschuld over te houden. Voorts acht DSB het onwaarschijnlijk dat [X] de
overeenkomst niet zou zijn aangegaan indien DSB meer inlichtingen had verstrekt.
[X] kende als geen ander zrjn eigen financiële positie en hij wist wat de
verplichtingen onder de overeenkomst waren; die staan immers in de overeenkomst
en in de Bepalingen, aldus DSB.
4.3 De rechtbank overweegt het
volgende.
Uit de thans heersende leer op dit gebied en uit eerdere
jurisprudentie van deze rechtbank en ook het Hof Amsterdam, volgt dat dient te
worden getoetst of DSB is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplicht, die
DSB ten opziohte van [X] in acht had behoren te nemen. DSB wordt daarbij
beschouwd als deskundigej professionele financiële dienstverlener (en aanbieder
van het onderhavige product). Verder speelt een rol dat [X] zich als
particuliere persoon tot DSB had gewend.
Die zorgplicht bestaat eruit, dat
DSB [X] voldoende diende te waarschuwen voor de risico's die voor hem waren
verbonden aan het aangaan van de overeenkomst en dat DSB zich de financiële
positie van [X] diende aan te trekken. Dat laatste niet alleen om te beoordelen
of [X] na het afsluiten van de overeenkomst aan zijn overeengekomen
verplichtingen zou kunnen blijven voldoen (wat uiteraard ook voor DSB van belang
is), maar ook of [X] in staat zou zijn om een eventuele restschuld te kunnen
voldoen.
4.4 In de eerste plaats houdt de bijzondere
zorgplicht van DSB in een geval als het onderhavige het volgende in.
De
mogelijkheid bestaat dat aan het einde van de looptijd van een overeenkomst de
verkoopopbrengst van de betrokken aandelen ontoereikend zal blijken om aan de
betalingsverplichtingen van de belegger uit de overeenkomst te kunnen voldoen.
Dat betekent dat na de verkoop een schuld zou kunnen resteren. Dat vormt een
dusdanig risico voor de belegger, dat deze daarvoor vóór het aangaan van de
overeenkomst uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen dient te
worden gewaarschuwd.
[X] heeft hierover (productie 6 achter de
dagvaarding) het volgende verklaard:
"Een bankmedewerkster bekeek het
oude contract van de Direktbank en kwam later terug met het aanbod over te
zetten naar Frisia met een rente van 8.3%. (...) Ik kreeg te horen dat de
maandelijkse premie ƒ 200, - zou gaan bedragen. Daar ik gewend was om
maandelijks ƒ 500,- ofte lossen, vroeg ik of dat ook mogelijk was. Toen kwam de
bankmedewerkster met een folder van "Hollands Welvaren Select IV' en zei dat dit
de perfecte manier was om in 5 jaar tijd van mijn totale schuld qf te zijn en er
nog een moot bedrag aan over te houden aan het einde van de rit. (...) Er werd
op dat moment geen woord over gesproken dat het ook weer om een lening ging en
zeker niet dat de rente 12,7% ging bedragen. Deze bankmedewerkster (...) zei wel
6 keer dat dot de beste beslissing was die ik kon nemen want het betrof aandelen
van de vier best presterende bedrijven op de beurs, Ik zei daarop dat ik totaal
geen verstand had van aandelen waarop zij antwoordde dat dit niet nodig was
omdat alles door de bank werd geregeld en ik daar geen omkijken naar had,
(...)
Ik heb toen diverse keren tegen haar gezegd dat ik toch twijfelde en
dat ik er over wou nadenken, nadat de banhnedewerkster wederom een aantal malen
zei dat dit voor mij echt de beste oplossing was heb ik de contracten
ondertekend, ik zou de contracten later toegestuurd krijgen en verliet het
gebouw zonder ook maar 1 kopie te hebben meegekregen."
DSB heeft deze feitelijke gang van zaken niet -
althans niet voldoende gemotiveerd - betwist. DSB heeft hiertegen echter als
verweer aangevoerd dat de Bepalingen en de Algemene Voorwaarden HWS II al
voldoende informatie over deze risico's inhielden. Bovendien stelt DSB dat het
een feit van algemene bekendheid is dat de waarde van aandelen kan dalen. Uit
dat feit had [X] als onvermijdelijke conclusie moeten afleiden dat er een risico
was voor een restschuld.
Naar het oordeel van de rechtbank miskent DSB
hiermee haar specifieke waarschuwingsplicht, zoals hiervoor omschreven. Die
waarschuwingsplicht heeft DSB ten opzichte van particuliere wederpartijen, zoals
[X]. Het gaat erom dat DSB die wederpartijen dient te beschermen tegen de
gevaren van de eigen lichtvaardigheid of het gebrek aan inzicht in de (gevolgen
van de) af te sluiten overeenkomst. DSB had [X] uitdrukkelijk en in niet mis te
verstane bewoordingen op het risico van het ontstaan van een restsohuld moeten
wijden. Dat heeft zij niet gedaan, integendeel. Haar vertegenwoordiger heeft [X]
juist voorgehouden dat zijn nieuwe doorlopende krediet met de (gestegen) waarde
van de aandelen zou kunnen worden afgelost, DSB is hierdoor haar zorgplicht op
dit onderdeel jegens [X] niet nagekomen, Dit levert een onrechtmatige daad
op.
4.5 In de tweede plaats houdt de bijzondere
zorgplicht van DSB in een geval als het onderhavige ook het volgende in. Het
krediet waarmee de aandelen zijn aangekocht; moet na verloop van tijd zoveel
mogelijk uit de verkoopopbrengst van die aandelen worden voldaan. Die
verkoopopbrengst is afhankelijk van de koersontwikkeling van de aandelen. Daarom
staat op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet bij voorbaat vast
welke financiële last die overeenkomst op de betrokken belegger legt. De
onzekerheid die hierin voor de belegger ligt besloten, brengt mee dat DSB vóór
het aangaan van de overeenkomst de inkomens-en vermogenspositie van de belegger
in overweging moet nemen, in ieder geval aan de hand van de bij de belegger op
te vragen en zo nodig met deze te bespreken gegevens.
Op dit punt is DSB naar
het oordeel van de rechtbank niet in haar zorgplicht tekort geschoten, DSB heeft
aan [X] bij het aangaan van de overeenkomst gegevens met betrekking tot het
netto-inkomen en de woonlasten en andere financiële verplichtingen opgevraagd,
Bovendien is een toetsing bij BKR gedaan, Uit de overgelegde producties en de
onbestreden standpunten van DSB blijkt dat [X] ten tyde van het sluiten van de
overeenkomst een netto-inkomen van € 1.220}66 per maand ontving. De
woonlasten bedroegen € 226,89. Daarnaast bestonden er twee leningen van in
totaal ongeveer € 12.478,95. Naar andere financiële lasten van [X] heeft DSB
niet geïnformeerd. In dit geval komt daar nog bij dat [X] zelfheeft verzocht om
zijn maandlasten ter zake van de lening te stellen op ongeveer € 226,-, omdat
hij gewend was dat bedrag aan zijn vorige lening bij de Direktbank te besteden.
Onder deze omstandigheden mocht DSB ervan uit gaan dat [X] de rentebetalingen op
de lening gedurende de gehele looptijd zou kunnen blijven voldoen, Bovendien
waren deze gegevens voldoende om aan te nemen dat [X] ook een eventuele
restschuld na verkoop van de aandelen zou kunnen voldoen.
4.6 Onderzocht moet worden welke schade [X]
heeft geleden door de schending van de zorgplicht en in hoeverre DSB daarvoor
aansprakelijk is. De rechtbank dient daartoe in te schatten hoe groot de kans is
dat de overeenkomst ook tot stand zou zijn gekomen, indien DSB [X] wel
uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen op het risico van een
restschuld zou hebben gewezen, Met andere woorden; wat is de kans dat [X] de
overeenkomst ook zou hebben gesloten, als hij zich het risico van de koersdaling
en ook de gevolgen daarvan voor zijn lening wel zou hebben gerealiseerd. Indien
die kans als zeer groot moet worden aangemerkt zal DSB niet aansprakelijk zijn
voor het door de aftiemer geleden nadeel Indien die kans als zeer klein moet
worden aangemerkt, zal DSB het door de afnemer geleden nadeel dienen te
vergoeden.
Ten aanzien van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het
naar maatstaven van redelijkheid en billykheid onaanvaardbaar om DSB onverkort
alle nadeel te laten dragen. Daarom dient het voor rekening van DSB komende
nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de mate waarin aan de afnemer
toe te rekenen omstandigheden tot diens nadeel hebben bijgedragen. Een en ander
zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
4.7 De schatting en de toerekening van het
nadeel aan ieder van partijen dienen plaats te vinden op basis van de specifieke
omstandigheden van het geval. Daarbij zijn met name van belang de persoonlijke
en financiële situatie van de afnemer en de kennis en ervaring die bij de
afnemer, mede gelet op Stijn opleidingsniveau op beleggingsgebied verondersteld
mogen worden op het moment dat hij de overeenkomst aanging. Ook andere
omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden dat die
omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van de
afnemer om de overeenkomst aan te gaan. Ëen van die omstandigheden is dat de
afnemer in het algemeen ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de
gevolgen van zijn keuze tot het aangaan van de overeenkomst.
4.8 De rechtbank zoekt bij de toerekening
van het nadeel aansluiting bij het categoraal model, zoals neergelegd in de
vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 27 april 2007
(LJN-nummers: BA3914, BA3916 en BA392Q). Dat model is ook in latere uitspraken
van deze rechtbank gehanteerd (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 september
2007, LJN-nummers BB3107 en BB3112) en er bestaat geen aanleiding om daar in
deze zaak van af te wijken.
Volgens bedoeld model dient [X] te worden
ingedeeld in categorie 1:
- er was geen (bekende) beleggingservaring
bij [X],
- geen sprake van enig vermogen,
- een maandinkomen
van minder dan € 1.250,-,
- een laag opleidingsniveau (LTS)
en
- ook geen voor beleggen relevante beroepservaring.
Dat leidt tot
het uitgangspunt dat DSB 75% - 85% van het nadeel dient te voldoen.
4.9 Vervolgens dient te worden beoordeeld
of er factoren zijn, die moeten leiden tot een afwijking van dat
uitgangspunt.
[X] voert terecht aan dat het initiatief voor de
overeenkomst bij DSB vandaan kwam. Op het kantoor van Crefinass is hem de
overeenkomst voorgehouden. Van tevoren had [X] zich daarover niet geïnformeerd
en hij had ook niet eerder informatie opgevraagd. Hij heeft onweersproken
verklaard dat hij wel om bedenktijd voor het ondertekenen van de overeenkomst
heeft gevraagd, maar dat hem werd gezegd dat dat helemaal niet nodig was, Hij
heeft zich toen laten overtuigen door DSB om geen bedenktijd te
nemen.
DSB is met [X] behalve de overeenkomst ook nog
een "tractieverzekering van DSB Leven" aangegaan, Deze verzekering werd
afgesloten onder meer om het risico voor DSB ten aanzien van het terugbetalen
van de Hollands "Welvaren lening af te dekken.
Deze twee aspecten geven aanleiding voor een
afwijking van het percentage naar boven toe. DSB aansprakelijk zal worden
gehouden voor 90% van het door [X] geleden nadeel in deze
overeenkomst.
4.10 De rechtbank beschouwt het aangaan van de
overeenkomst als een gevolg van de schending van de zorgplicht van DSB, Dat
houdt in dat DSB in beginsel de nadelige financiële gevolgen aan [X] dient te
vergoeden, die voor [X] gemoeid waren met het aangaan van deze overeenkomst
(vergelijk Hof Amsterdam 24 mei 2007, NJF 2007,323). Vaststaat dat deze lening
uitsluitend is afgesloten om aandelen van te kunnen kopen, Dat houdt naar het
oordeel van de rechtbank in dat ook de door [X] betaalde rente als schade moet
worden beoordeeld.
4.11 Onder de nadelige financiële gevolgen zoals
hierboven bedoeld) worden verstaan het totaalbedrag van alle volgens de
overeenkomst verschuldigde maandelijkse (rente)termijnen gedurende de looptijd
van de overeenkomst, te vermeerderen met het nog niet afgeloste deel van de
hoofdsom van de geldlening en te verminderen met de eventuele opbrengst van de
geleaste aandelen en met de aan de afnemer uitgekeerde dividenden-De eventuele
financieringskosten van de afnemer en de administratie- of beëindigingskosten
van DSB blijven voor rekening en risico van degene die de betreffende kosten
heeft gemaakt, respectievelijk van degene die deze kosten reeds draagt. Dit
volgt uit de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.12 In deze zaak komt dat op het volgende
neer:
nog niet afgeloste deel van de hoofdsom per 1-4-2006
(volgens opgave
d.d, 7-4-2006 van
DSB)
€ 9.075,60
betaalde termijnen (60 x ƒ 200,- / €
86,21)
€
5.445,36
€ 14.520,96
opbrengst verkoop
aandelen
€
7.922,12
€ 6.598,84
Hiervan dient 10% voor rekening van [X] te
blijven, dus € 659,88, Aangezien [X] in totaal 6 5.445,36 heeft betaald, dient
DSB hem nog €4.785,48 te vergoeden.
4.13 De gevorderde verklaring voor recht zal
worden afgewezen, omdat daarvoor geen belang meer isj naast de hierna uit te
spreken veroordeling van DSB tot betaling.
4.14 De al dan niet toepasselijke bepalingen van
de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR), de Wet Toezicht
Effectenverkeer en de Wet op het consumentenkrediet kunnen verder buiten
beschouwing blijven. Die bepalingen leiden namelijk niet tot een verdergaande
verplichting van DSB4 dan die hiervoor in dit vonnis al is
aangenomen.
De subsidiaire en meer subsidiaire
vorderingen
4.15 Uit het voorgaande volgt dat de primaire
vordering gedeeltelijk toewijsbaar is. In beginsel komt de rechtbank daarom niet
meer toe aan de beoordeling van de subsidiair en meer subsidiair ingestelde
vorderingen. Ten aanzien van die vorderingen overweegt de rechtbank echter ten
overvloede nog het volgende,
4.16 [X] heeft zich subsidiair beroepen op
dwaling.
Dit beroep faalt. Uit de inhoud van de overeenkomst en de
bijbehorende Bepalingen Overeenkomst Hollands Welvaren Select had [X] kunnen en
moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de
financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting
tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De overeenkomst geeft
bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale hoogte van
het geleende bedrag is. Bij vragen daarover had (ook) van [X] enig nader
onderzoek mogen worden verwacht. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [X] zich
door DSB laten overtuigen, maar het was uiteindelijk wel zijn eigen keus. Voor
zover [X] onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst
is aangegaan dient die onjuiste voorstelling voor zijn eigen rekening te blijven
(art. 6: 228 lid 2 BW).
4,17 [X] heeft zich subsidiair voorts beroepen op
misbruik van omstandigheden. Ook dit beroep faalt.
Artikel 3;44 lid 4
BW bepaalt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet
of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot
het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die
rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem
daarvan zou behoren te weerhouden. [X] heeft - mede in het licht van het
gemotiveerde verweer van DSB - onvoldoende toegelioht en onderbouwd dat in het
onderhavige geval aan al deze door de wet gestelde voorwaarden is
voldaan,
4.18 [X] heeft zich ten slotte meer subsidiair
beroepen op toepassing van artikel 3:54 BW en artikel 6:248 BW.
Het beroep op
artikel 3:54 BW faalt, reeds omdat - zoals hiervoor onder 4.17 is
overwogen en beslist - vernietiging van de overeenkomst wegens misbruik van
omstandigheden in het onderhavige geval niet aan de orde is. De gevolgen van
toepassing van de in artikel 6:248 BW bedoelde maatstaven van
redelijkheid en billijkheid zijn al verdisconteerd in de beoordeling van de
(gevolgen van de) schending van de zorgplicht.
De overige vorderingen
4.19 De gevorderde buitengerechtelijke
kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat
werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en
ter instructie van de zaak.
4.20 De gevorderde rente zal als onweersproken
worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.21 DSB zal als de overwegend in het ongelijk
gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE
BESLISSING
De rechtbank;
veroordeelt DSB om aan [X] te betalen een bedrag
van € 4,785,48 (vier duizend zeven honderd vijf en tachtig euro en acht en
veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9
november 2006;
verwijst DSB in de kosten van dit geding en
veroordeelt DSB mitsdien om te voldoen:
aan de griffier van
dezereohtbank door overmaking op rekeningnummer ten name van
onder
vermelding van "proceskostenveroordeling 91610 /HA ZA
06-995":
€
186,- voor in debet gesteld
griffierecht;
€
62,- voor niet in debet gesteld
griffierecht ([X]);
€
84,87 voor kosten
dagvaarding;
€ 1.536,-
voor salaris van de
procureur;
€
90,- voor betaalde eigen bijdrage [X];
derhalve
in totaal € 1.958,87, met welk bedrag zal dienen te worden
gehandeld
overeenkomstig het bepaalde bij artikel 243 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad;
wijst af het meer of anders
gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door rechter mr.
L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 juli
2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL