Het advies is hier te lezen:
http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage ... ljn=BH2811
Zoals ook in de andere 2 zaken (Dexia en Sprintplan) die bij de Hoge Raad lopen is de plv. PG ook in deze zaak van mening:
3.19 De vraag of de bank heeft voldaan aan de in de jurisprudentie aanvaarde verplichting zich op te hoogte te stellen van de inkomens- en vermogenspositie van de belegger, moet per geval worden beoordeeld. Gebleken is dat de banken, althans in het algemeen, aan deze verplichting niet hebben voldaan. De vraag is dan vervolgens welke gevolgen aan deze tekortkoming zijn verbonden. Daarop kom ik terug bij de bespreking van de verplichting tot het betalen van schadevergoeding. Daarbij teken ik nu reeds aan dat het enkele niet informeren naar het inkomen en vermogen op zichzelf niet tot aansprakelijkheid behoeft te leiden. Ingeval de inkomens- en vermogenstoets, indien uitgevoerd, tot de slotsom zou hebben geleid dat de belegger redelijkerwijs in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen, dan kan worden geconcludeerd dat de tekortkoming niet leidt tot aansprakelijkheid. Dat lijkt ook reeds tot uitdrukking te komen in de formulering van deze verplichting, waar wordt gesproken van de verplichting om inlichtingen in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie en om de daarop betrekking hebbende gegevens "zo nodig" met de belegger te bespreken en om te voorkomen dat de belegger een overeenkomst aangaat waarvan de mogelijke gevolgen niet in overeenstemming zijn met zijn financiële positie en zijn - uit die financiële positie blijkende - draagkracht te boven zouden gaan.
3.30 ……. De vraag welke schadeposten voor vergoeding door de bank in aanmerking komen hangt nauw samen met de strekking van de geschonden norm nu art. 6:98 - zoals gezegd - bepaalt dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. De strekking van de bijzondere zorgplicht van de bank, is - zo volgt uit de jurisprudentie van uw Raad die ook in de jurisprudentie inzake effectenleasegeschillen tot uitgangspunt is genomen - bescherming van de particuliere cliënt tegen het gevaar van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht.
3.31 ……… Met toepassing van art. 6:101 kan dan een deel van de betaalde leasetermijnen, rente en aflossingstermijnen, voor vergoeding in aanmerking komen. Tot eenzelfde resultaat komt men ingeval men aanneemt dat de bank - gelet op de inkomens- en vermogenspositie van de belegger - de overeenkomst niet had mogen sluiten.
De vraag of betaalde rente tot de schade behoort, wordt hierboven redelijk open beantwoord waardoor per individuele omstandigheden de rechters de vrijheid houden om hierover zelf een oordeel te vellen en er dus eigenlijk weinig verandert vergeleken met de huidige situatie.
In de specifieke situatie van de gedupeerde in deze zaak zegt de plv. PG over de door Levob ingediende klachten :
Middelonderdeel 3.3 keert zich tegen 's hofs oordeel dat ook de door [B] verrichte rentebetalingen als aan de tekortkomingen van Levob toerekenbare schade kunnen worden toegewezen. Nu het hof aan zowel zijn oordeel dat Levob een op haar rustende waarschuwingsplicht heeft geschonden, als aan zijn oordeel dat Levob heeft nagelaten informatie in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van [B], uitsluitend het risico van een restschuld ten grondslag heeft gelegd en nu de normen die het hof heeft geformuleerd ook uitsluitend strekken tot bescherming tegen dat risico, is aldus het middelonderdeel onjuist althans onbegrijpelijk 's hofs oordeel dat het aangaan van de overeenkomsten Levob als een gevolg van haar tekortkoming kan worden toegerekend met als gevolg dat zij aan [B] in beginsel als geleden schade dient te vergoeden de nadelige financiële gevolgen die voor hem gemoeid waren met het aangaan van de overeenkomsten.
7.10 Ook dit middelonderdeel moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de hiervoor onder 3 opgenomen inleidende beschouwing over de op de banken rustende bijzondere zorgplicht en in het bijzonder tegen de achtergrond van hetgeen in die beschouwing werd opgemerkt over de verplichting tot schadevergoeding bij tekortschieten in de nakoming van deze bijzondere zorgplicht en het vereiste van causaal verband. Gelet op het hier vooropgestelde, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting 's hofs oordeel dat nu de verplichting waarin Levob is tekortgeschoten ertoe strekt te voorkomen dat een belegger als [B] lichtvaardig of met ontoereikend inzicht een beleggingsovereenkomst sluit, het aangaan van de overeenkomsten Levob daarom als gevolg van haar tekortkoming kan worden toegerekend, zodat zij aan [B] in beginsel als geleden schade dient te vergoeden de nadelige financiële gevolgen die voor hem gemoeid waren met het aangaan van de overeenkomsten en dat onder die schade niet alleen is begrepen de restschuld doch ook de door [B] verrichte rentebetalingen.
Slotsom
7.13 De slotsom is dat het principale cassatieberoep faalt.
Alle klachten (grieven) in cassatie van Levob worden dus afgewezen als de Hoge Raad het advies van de plv.PG overneemt
Het gerechtshof heeft Levob veroordeeld tot betaling van 60 % van de schade.
De gedupeerde is van mening dat dit te weinig is:
Middelonderdeel 2: eigen schuld
8.6. Middelonderdeel 2 keert zich tegen de rechtsoverwegingen 4.20 en 4.21 waarin het hof tot de slotsom kwam dat grond is voor vermindering van de vergoedingsplicht van Levob op de voet van art. 6:101 BW, dat de vermindering van de vergoedingsplicht van Levob naar evenredigheid van de mate waarin de aan elk van beide partijen toe te rekenen omstandigheden zoals die in deze zaak zijn komen vast te staan, aldus behoort te worden bepaald dat geen verplichting bestaat tot vergoeding van 40% van het saldo van hetgeen [B] aan Levob aan rente heeft betaald en aan dividend heeft ontvangen en dat ook van de restschuld 40% voor rekening van Levob blijft, zodat de aansprakelijkheid van Levob tot 60% van voormeld saldo en restschuld beperkt blijft, en dat voor een andere verdeling op grond van de billijkheid in het voorliggende geval geen grond is.
De plv. PG is van mening dat het oordeel van het Hof juist is en wijst de klachten van de gedupeerde af:
Slotsom
8.9 De slotsom is dat het incidentele cassatieberoep faalt.
Dat betekent dus dat de verdeling van 60% van de schade voor Levob overeind blijft als de Hoge Raad het advies overneemt.
Tevens betekent dit dat in deze zaak duidelijk de rente als schade wordt gezien en voor 60 % wordt toegewezen.
De Hoge Raad doet op 5 juni uitspraak in deze zaak.
Of Levob dan met een schikking gelijkend op de uitspraak van de Hoge Raad komt moeten we maar afwachten.
Tot op heden zijn veel door Levob aangeboden schikkingen onder de maat gebleken.
Als blijkt dat procederen de enige manier is om een uitspraak conform de Hoge Raad te krijgen dan kan de stichting PAL helpen met het zoeken naar de juiste advocaat c.q. het procederen op basis van No cure no pay.
Groeten,
Piet