Gevoelige knauw voor Allen & Overy in klantonderzoek
Het vermaarde Allen & Overy krijgt een gevoelige knauw in het jaarlijkse Incompany 100-onderzoek naar klanttevredenheid bij afnemers van zakelijke dienstverlening. De waardering voor het kantoor zakte vergeleken met vorig jaar met bijna een punt, naar 6,44. Ook Holla Poelman van Leeuwen krijgt ervan langs: de waardering daalde van 7,10 naar 6,35. Holla is daarmee hekkensluiter onder de advocatenkantoren. Winnaar van de editie 2008 is Van Doorne: het advocatenkantoor scoorde een 8,11, en is daarmee overall de beste zakelijke dienstverlener van Nederland.
De onderzoeksresultaten werden vorige week donderdag gepresenteerd in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan het online-onderzoek, uitgevoerd door Blauw Research, namen in totaal 4.164 zakelijke beslissers deel. Specifiek ten aanzien van advocatuur en notariaat gaven 764 beslissers een oordeel. Ze beoordeelden de kantoren op zestien aspecten, ondergebracht in vier categorieën: knowhow, prijs, service en resultaat.
Onderkant
Die tevredenheid is vast niet terug te vinden aan de onderkant van de scorelijst. Holla Poelman van Leeuwen staat in de overall lijst op plaats 159 (totaal 173), Allen & Overy op 155.
2.3. De arresten van de Hoge Raad geven de rechtbank geen reden om terug te komen op de in het tussenvonnis van 20 augustus 2008 genomen beslissingen.
2.4. De Hoge Raad heeft in de arresten van 5 juni 2009 beslist dat bij de toepassing van de maatstaf van art. 6:101 BW fouten van de afnemer die uit lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht voortkomen in beginsel minder zwaar wegen dan fouten van de effecteninstelling. De Hoge Raad hanteert daarom als uitgangspunt dat de effecteninstelling 60% van de schade moet vergoeden en dat 40% voor eigen rekening van de afnemer moet blijven. De rechtbank verwerpt het standpunt van NBG, dat de rechtbank vanwege dat oordeel van de Hoge Raad moet terugkomen op haar beslissing dat NBG 90% van de schade moet vergoeden. De Hoge Raad heeft geen andere maatstaf gehanteerd dan de rechtbank. De Hoge Raad heeft slechts percentages genoemd bij wijze van algemeen uitgangspunt, waarvan in individuele zaken naar aanleiding van de omstandigheden van het geval kan worden afgeweken.
2.25. De rechtbank sluit zich niet aan bij het oordeel van het Hof Amsterdam in zijn arresten van 1 december 2009 (onder meer r.o. 4.32 in LJN: BK4978), dat een verbintenis tot schadevergoeding pas opeisbaar wordt wanneer vast staat dat schade is geleden als gevolg van de niet-nakoming van de zorgplicht. Daarmee wijkt het hof af van de Parlementaire Geschiedenis (MvA II, blz. 475) en de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, dat een vordering tot schadevergoeding opeisbaar wordt op het moment waarop de schade wordt geleden dan wel geacht moet worden te zijn geleden.
Lease-overeenkomst III
3.28. Ten aanzien van lease-overeenkomst III vordert [eisers] vernietiging danwel ontbinding op de gronden als hierboven kort weergegeven.
3.29. Dexia heeft ook ten aanzien van deze overeenkomst erop gewezen dat het beroep van [eiser] niet ontvankelijk is dan wel afgewezen moet worden nu door hem het Dexia Aanbod is aanvaard. De kantonrechter volgt Dexia op dit punt. Ten aanzien van [eiseres] geldt echter dat zij het Dexia Aanbod niet heeft mee getekend en zij derhalve de mogelijkheid heeft om in rechte deze overeenkomst voor te leggen
.2.7. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit deze verklaringen genoegzaam als vaststaand worden afgeleid dat [Y] niet door middel van raadpleging van bankafschriften op de hoogte is geraakt van bestaan van de onderwerpelijke leaseovereenkomsten, nu zij immers heeft verklaard niet de bankafschriften van de bankrekeningen waarmee [X] betalingen aan Dexia verrichtte heeft ingezien. Voorts blijkt uit de beide getuigenverklaringen dat [Y] naar aanleiding van een telefoontje met Dexia - dat gelet op hetgeen [X] heeft verklaard in het voorjaar van 2003 moet hebben plaatsgehad - op de hoogte is geraakt van de lease-overeenkomsten. Aldus moet worden geoordeeld dat het (bewijs)vermoeden dat [Y] meer dan driejaar vóór 26 januari 2006 kennis had van de lease-overeenkomsten, door [X] en [Y] is ontzenuwd.
2.8. Dat [X] heeft verklaard dat hij dacht dat hij op zijn initiatief [Y] heeft verteld van de lease-overeenkomsten, terwijl [Y] heeft verklaard dat het telefoontje met Dexia de aanleiding was om haar man te vragen naar de lease-overeenkomsten, maakt dit niet anders. Immers, [X] heeft verklaard op dit punt niet meer zeker te weten hoe het is gegaan. Verder stemmen de verklaringen van [X] en [Y] in zodanige mate met elkaar overeen en zijn zij zo gedetailleerd, dat de kantonrechter onvoldoende grond ziet om aan de geloofwaardigheid van die verklaringen te twijfelen
2.12. Met betrekking tot lease-overeenkomst ïïl overweegt de kantonrechter als volgt. Hierboven bleek al dat de Dexia Aanbod Overeenkomst er wel aan in de weg staat dat [X] deze overeenkomst in rechte aantast, maar dat geldt niet voor [Y], nu zij immers niet aan de Dexia Aanbod Overeenkomst is gebonden.
2.18. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit lease-overeenkomst III voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [Y] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [Y] behoort te blijven.
2.20. Dexia heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het voorafgaande de vordering wat betreft lease-overeenkomst III tot een bedrag van € 8.269,45 toewijsbaar is (zie akte wijziging eis). In zoverre hebben partijen derhalve geen geschil (meer), zodat dit deel van het gevorderde aldus tot voormeld bedrag toewijsbaar is. Nu uit de stukken blijkende gegevens niet volgt dat de vordering op dit punt tot een hoger bedrag toewijsbaar is, zal het overige gevorderde worden afgewezen.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. verklaart voor recht dat artikel 1:88 BW op de lease-overeenkomsten I en TI en de verlengingen daarvan van toepassing is en dat de lease-overeenkomsten I en lï en de verlengingen daarvan buitengerechtelijk zijn vernietigd;
II. veroordeelt Dexia in het kader van de lease-overeenkomsten I en II aan [Y] te betalen € 10,727,46, te venneerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. veroordeelt Dexia in het kader van de lease-overeenkomst III aan [Y] te betalen € 5.505,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [Y] gevallen, inclusief de kosten van het incident tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 105,00
- voor explootkosten € 84,87
- voor salaris van gemachtigde € 1.950,00
totaal: € 2.139,87
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
in reconventie
VII. veroordeelt [Y] aan Dexia te betalen € 812,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 4 gasten