Rapport
Aandelenlease
ten behoeve van de minister van
Financiën
Amsterdam
23 oktober 2003
kenmerk:
0309-060m
Datum 23 oktober 2003
Referentie 0309-060m
1 Inleiding
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) is als gevolg
van de herinrichting van het financiële toezicht per 1 maart 2002 de
opvolger van de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE). De STE is in 1989
gestart met het toezicht op het effectenverkeer. De AFM houdt naast
voornoemd toezicht sinds 1 maart 2002 toezicht op het gedrag van partijen in
de gehele financiële marktsector in Nederland. De doelstellingen van de AFM
zijn: het bevorderen van de toegang tot de financiële markten, het
bevorderen van de adequate werking van de financiële markten, en het borgen
van het vertrouwen in de financiële markten. Met het gedragstoezicht wil de
AFM een bijdrage leveren aan het goed functioneren van de financiële
markten.
Gebleken is dat aandelenleaseproducten veel
maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt, hetgeen zijn weerslag heeft
gehad op het publieke vertrouwen in de financiële markten. In het Algemeen
Overleg van de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer op 18 juni
2003 heeft de minister van Financiën medegedeeld dat de AFM naar verwachting
in september met een rapport over aandelenlease komt. Daarbij heeft hij
tevens aangegeven dat hij binnen de grenzen van de Europese wetgeving erop
zou aandringen dat zoveel mogelijk informatie in geobjectiveerde vorm
beschikbaar komt. In dit kader informeert de AFM de minister voor zover
mogelijk over de bevindingen en conclusies naar aanleiding van de door de
AFM verrichte onderzoeken naar aanbieders van aandelenleaseproducten. Deze
onderzoeken richtten zich in het bijzonder op de naleving van de zorgplicht
die geldt voor deze aanbieders.
Deze rapportage beschrijft ook het formele traject
waarin de AFM zich bevindt met aanbieders van aandelenleaseproducten in het
licht van mogelijke overtreding van de effectenregelgeving. Hiervoor
verwijzen wij naar paragraaf 7.1. Omwille van de geldende
geheimhoudingsbepalingen, zoals genoemd in paragraaf 4, worden geen
uitspraken gedaan over individuele aanbieders.
2 Structuur rapport
Dit rapport kent de volgende indeling. Na de
samenvatting en conclusies in paragraaf 3 worden in paragraaf 4 de
beperkingen van deze rapportage weergegeven. Vervolgens wordt in paragraaf 5
ingegaan op de verschillende oorzaken van de ontstane situatie rond
aandelenlease. Na een uiteenzetting van de aanleiding en de scope van de
door AFM verrichte onderzoeken naar de naleving van de zorgplicht door
aanbieders van aandelenleaseproducten in paragraaf 6, wordt in paragraaf 7
een algemene beschrijving gegeven van handhavingsmaatregelen en van
constateringen uit de verschillende onderzoeken. Van dit rapport maken
voorts drie bijlagen deel uit: chronologie van de relevante wetgeving,
productkenmerken aandelenlease en het in oktober 2002 door de AFM
gepubliceerde rapport "Aandelenlease: niet bij rendement alleen"
.
3 Samenvatting en
conclusies
In het algemeen luidt de conclusie dat in het
merendeel van de onderzochte gevallen aanbieders van
aandelenleaseproducten één of meerdere aspecten van de zorgplicht niet,
of onvoldoende hebben nageleefd. Deze aspecten worden uitgebreid besproken
in paragraaf 7.
De AFM heeft in de periode 1999-2002 een aantal
onderzoeken naar de naleving van de zorgplicht door aanbieders van
aandelenleaseproducten uitgevoerd. De in de afzonderlijke onderzoeken
betrokken onderwerpen zijn op basis van een op risico-analyse gebaseerde
controlestrategie van de AFM verschillend qua scope, diepgang en
onderzoeksperiode.
De onderzoeken van de AFM naar de naleving van de
zorgplicht door aanbieders van aandelenleaseproducten kennen uiteenlopende
afzonderlijke bevindingen.
4 Beperkingen
Deze rapportage kent beperkingen die hiernavolgend
zijn omschreven.
4.1 Grondslag voor
openbaarmaking
Op grond van artikel 31, eerste lid, Wet toezicht
effectenverkeer 1995 (Wte 1995) worden gegevens en inlichtingen die
ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde omtrent afzonderlijke
ondernemingen of effecteninstellingen zijn verstrekt of zijn verkregen niet
gepubliceerd en zijn deze geheim. Deze formulering brengt met zich dat alle
gegevens en inlichtingen, ongeacht hun aard, onder de geheimhoudingsplicht
vallen. De wet voorziet in een zogenaamd gesloten systeem van geheimhouding;
slechts in de wet zelf worden de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht
opgesomd. Gelet op de huidige stand van de wetgeving is alle verstrekte en
verkregen informatie omtrent aanbieders van aandelenleaseproducten geheim.
Noodzakelijkerwijs vallen de bevindingen van de AFM over afzonderlijke
ondernemingen of effecteninstellingen in principe onder de reikwijdte van de
geheimhoudingsplicht.
Een uitzondering die de Wte 1995 noemt, is artikel 31,
vijfde lid. Daarin is opgenomen dat de AFM, in afwijking van het eerste en
tweede lid, met gebruikmaking van gegevens en inlichtingen verkregen bij de
vervulling van de haar ingevolge deze wet opgedragen taak, mededelingen kan
doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke ondernemingen en
effecteninstellingen.
Niets uit deze rapportage is herleidbaar tot
afzonderlijke ondernemingen of effecteninstellingen, noch mag als
zodanig worden geïnterpreteerd.
4.2 Scope en diepgang
onderzoeken
In de afgelopen periode zijn bij een aantal
aanbieders afzonderlijke onderzoeken naar de naleving van één of meer
zorgplichtaspecten bij aandelenleaseproducten verricht. Deze onderzoeken
zijn op basis van een op risico-analyse gebaseerde controlestrategie van de
AFM qua scope, diepgang en onderzoeksperiode van elkaar afwijkend. Dit heeft
tot gevolg dat niet alle aspecten van de zorgplicht bij alle aanbieders van
aandelenleaseproducten zijn onderzocht.
5 Oorzaak van de ontstane situatie rond
aandelenlease
5.1
Inleiding
Aandelenleaseproducten hebben vanaf midden jaren
negentig een grote populariteit gekend. Op het hoogtepunt van de markt
stonden er ca. 700.000 contracten uit met een contractwaarde van ca. € 6,5
miljard, voornamelijk bij particuliere beleggers. Aan de populariteit is met
de kentering van de aandelenkoersen eind 2000 een abrupt einde gekomen. Veel
bezitters van aandelenleaseproducten zijn geconfronteerd met een restschuld
of hebben de verwachting met een restschuld te blijven zitten aan het eind
van de looptijd. Een aantal factoren hebben naar de mening van de AFM een
oorzakelijk verband met de ontstane situatie rond aandelenlease. Onderstaand
zijn deze weergegeven.
5.2 Marktontwikkelingen
Ten tijde
van de hausse in de verkoop van aandelenleaseproducten was sprake van een
zeer langdurige periode van stijgende koersen. Vanaf medio 1995 tot en met
het derde kwartaal van 2000 is de AEX-index vrijwel continue gestegen. Dit
is zichtbaar in de onderstaande grafiek.
De opkomst van de internet- en
(tele)communicatiesectoren in de financiële markten leken een nieuwe
economie aan te kondigen die decennia voorspoed zou brengen. Niet alleen de
heersende positieve toekomstverwachtingen, maar ook de publiciteit inzake de
beleggingswinsten die werden gemaakt, gaven aanleiding tot een grote
toestroom van nieuwe, veelal onervaren beleggers. Zo gaf het aantal
huishoudens dat belegde in de periode 1997- 2003 het volgende verloop te
zien.
Financiële instellingen ontwikkelden nieuwe
instrumenten die door nieuw aangetrokken adviseurs op de markt werden
gebracht. Deze adviseurs hadden over het algemeen geen ervaring met een
periode van laagconjunctuur.
Het ontbrak veel van deze adviseurs aan een
referentiekader om hun adviezen ook aan te doen sluiten op een mogelijk
dalende markt.
Daarnaast werd in de periode van stijgende koersen de
mogelijke gevolgen van het niet naleven van de zorgplicht door de
effecteninstelling(en) volledig verzacht voor de cliënten door het feit dat
deze tekortkomingen niet of nauwelijks negatieve financiële consequenties
voor hen hadden.
De
koersomslag in 2000 trof niet alleen aandelenleasebezitters, maar vrijwel
alle beleggers met waardedalingen van hun portefeuilles. De
aandelenleasebezitters zijn daarbij nadrukkelijk geconfronteerd met het
zogeheten neerwaartse hefboomeffect van leaseproducten. Daarnaast werden
sommige in de leaseportefeuilles opgenomen aandelen van fondsen die in
aanvang solide leken, vanwege de verslechterende marktomstandigheden extra
getroffen door koersdalingen. Met name de bezitters van
aandelenleaseproducten met een korte looptijd, zonder aflossing op de
hoofdsom, die zijn aangeschaft in de periode 1998-2001, werden met
aanzienlijke restschulden geconfronteerd.
5.3 Ontwikkelingen wettelijk kader
zorgplicht
Met de inwerkingtreding van de eerste Nadere Regeling
toezicht effectenverkeer (Nadere Regeling) per 31 december 1995 zijn op een
aantal zorgplichtgebieden (informatieverstrekking aan beleggers en cold
calling) gedragsregels van kracht geworden. Deze regels zijn in 1998, 1999
en 2001 aangevuld en, daar waar nodig, aangescherpt. Op een aantal andere
zorgplichtgebieden (inwinnen cliënteninformatie, saldibewaking en margin
call) zijn in 1999 gedragsregels van kracht geworden. Onderstaand zijn
enkele voorbeelden nader toegelicht. Een chronologisch overzicht van
ontwikkelingen in de Nadere Regeling is als bijlage I
opgenomen.
Informatieverstrekking aan beleggers /
Reclame-uitingen
Vanaf december 1995 was in de wet- en regelgeving
sprake van een vangnetbepaling die effecteninstellingen voorschreef zich te
onthouden van misleidende informatie met betrekking tot o.a. de financiële
verplichtingen die voor de cliënt uit het aangaan van transacties in
effecten kunnen voortvloeien. Per 1 juli 1998 is voornoemd voorschrift
uitgebreid met onder meer een bepaling die de verplichte toevoeging in
reclame-uitingen met de zin "……. In het verleden behaalde resultaten bieden
geen garantie voor de toekomst" voorschrijft. Tevens zijn concrete
bepalingen van kracht geworden met betrekking tot de presentatie van
rendementscijfers op basis van het verleden. Zo dient onder meer de
referentieperiode vermeld te worden, dienen rendementscijfers op basis van
een gemiddeld jaarrendement te worden gepresenteerd, moet een meetperiode
van minimaal drie jaar worden gehanteerd en behoren gesimuleerde
rendementscijfers door een accountant te worden gecertificeerd.
Na deze
verzwaring heeft vanaf februari 1999 nog een nadere verduidelijking
plaatsgevonden van de verplichtingen met betrekking tot
informatieverstrekking aan het beleggend publiek, zoals de expliciete
opsomming van de tenminste schriftelijk te verstrekken informatie die nodig
is voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden
diensten.
Inwinnen cliënteninformatie
Met betrekking
tot het inwinnen van cliënteninformatie zijn de verplichtingen waar de
effecteninstelling aan dient te voldoen in de tijd nader gespecificeerd.
Vanaf de inwerkingtreding van de Nadere Regeling in februari 1999, dient een
effecteninstelling kennis te nemen van de financiële positie, de
beleggingservaring en de beleggingsdoelstellingen van de cliënt teneinde de
effectendienstverlening aan te laten sluiten bij het aldus verkregen
cliëntenprofiel. Aangezien de AFM bij de uitvoering van haar toezicht
constateerde dat veel effecteninstellingen niet konden aantonen van hun
cliënten een dergelijk profiel te hebben, is voornoemde norm nader
verduidelijkt door de effecteninstelling vanaf januari 2002 te verplichten
de verkregen informatie schriftelijk dan wel elektronisch vast te leggen.
Daarmee is het cliëntenprofiel dat als basis dient voor de
effectendienstverlening toetsbaar geworden.
Saldibewakingsplicht
Tot 1 februari 1999
is in de Nadere Regeling geen bepaling opgenomen die saldibewaking door de
effecteninstelling voorschrijft. Vanaf voornoemde datum is de
effecteninstelling verplicht erop toe te zien dat cliënten die posities
hebben in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen,
voortdurend over voldoende saldi beschikken om aan de actuele verplichtingen
te voldoen. Indien de cliënt over onvoldoende saldi beschikt, ziet de
effecteninstelling erop toe dat de cliënt voldoende zekerheden stelt, anders
zal worden overgegaan tot het sluiten van posities op zo kort mogelijke
termijn. Vanaf januari 2002 is laatstgenoemde verplichting aangepast, met
dien verstande dat het sluiten van posities "op zo kort mogelijke termijn"
expliciet is gemaakt door deze zinsnede te vervangen door "zo spoedig
mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen", dit tenzij er zich
bijzondere omstandigheden voordoen.
5.4 Fiscale ontwikkelingen
Een van
de aspecten die de aantrekkelijkheid van het aandelenleaseproduct bepaalde,
de fiscale aftrekbaarheid van de betaalde rente, is sedert 1997 geleidelijk
komen te vervallen.
Voorheen was sprake van een onbeperkte fiscale aftrek
voor consumptieve rente. Vanaf het fiscale jaar 1997 is de volgende
beperking aangebracht:
- 1997 beperking fiscale aftrek consumptieve rente tot fl. 10.000
(gehuwden fl. 20.000)
- 1998 tot fl. 7.500 (gehuwden fl. 15.000)
- 1999 tot fl. 5.202 (gehuwden fl. 10.404)
- 2000 tot fl. 5.291 (gehuwden fl. 10.582).
Vanaf 1 januari 2001
is de aftrekmogelijkheid van consumptieve rente geheel komen te
vervallen.
Vóór de geleidelijke afschaffing van de fiscale
aftrekmogelijkheid van de consumptieve rente was het aandelenleaseproduct
aantrekkelijker voor consumenten in de hogere inkomensklassen. In
reclame-uitingen werd de aantrekkelijkheid van het product getoond aan de
hand van de fiscale inkomensschijven: hoe hoger de schijf van de
inkomstenbelasting, des te hoger het getoonde rendement.
Met de
afschaffing van de fiscale aftrekmogelijkheden van consumptieve
rentebetalingen is de aantrekkelijkheid van het product niet langer mede
bepaald door de hoogte van de renteaftrek en daarmee het inkomen van de
cliënt.
De aanbieders van aandelenleaseproducten richtten zich als gevolg
daarvan steeds meer op een brede doelgroep.
5.5 Aard Leaseproducten
De aard
van de aangeboden aandelenleaseproducten is divers. Een uitgebreide
beschrijving van de kenmerken is opgenomen in Bijlage II. Onderscheidende
criteria zijn onder meer:
- Producten met of zonder periodieke aflossing van de lening;
- Producten met of zonder gegarandeerde eindwaarde;
- De looptijd;
- De spreiding van de aandelenportefeuille;
- De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen een vooraf
overeengekomen koers;
- Producten met éénmalige- of periodieke betaling;
- Aandelenlease in combinatie met ander(e) financiële
product(en).
Met name de combinatie van een korte looptijd zonder
periodieke aflossing van de lening en een geringe spreiding van de
aandelenportefeuille, leidt tot een inherent risicovol product. Vooral dit
soort aandelenleaseproducten is op grote schaal aangeboden en
aangeschaft.
6 Onderzoek AFM
6.1 Aanleiding tot onderzoek
AFM
Op instellingen die financiële producten aanbieden die
complex van aard of risicovol zijn, zoals aandelenleaseproducten, rust een
grote transparantie- en zorgplicht.
Waar het gaat om de transparantie heeft de AFM in de
loop der jaren kritisch gekeken naar de reclame-uitingen van aanbieders van
aandelenleaseproducten. In 1998 concludeerde de AFM op basis van de
beoordeling van de reclame-uitingen van één of meer aanbieders in het licht
van de toenmalige wet- en regelgeving, dat de informatie voldoende duidelijk
en overzichtelijk was en de geschetste rendementen, alhoewel wellicht
optimistisch, niet extreem waren.
In 1999 daarentegen constateerde de AFM
dat de reclame-uitingen van één of meer aanbieders op verschillende punten
niet voldeden aan de toepasselijke regels. Zo werd onvoldoende duidelijk
gemaakt dat werd belegd met geleend geld en werd als benchmark de AEX index
gebruikt waar in het product slechts enkele fondsen waren opgenomen. Tevens
werd geen melding gemaakt van de relevante wijzigingen in de
belastingwetgeving. Op basis van de gecommuniceerde bevindingen van de AFM
heeft/hebben de aanbieder(s) de reclame-uitingen aangepast.
Ook in 2000 en 2001 heeft de AFM individuele
reclame-uitingen beoordeeld. De AFM heeft bij herhaling geconstateerd dat
één of meer aanbieders de reclameregels overtraden. Intensieve contacten met
betrokken aanbieder(s) naar aanleiding van de geconstateerde tekortkomingen
in de toenmalige reclame-uitingen, hebben geleid tot aanpassingen van de
uitingen op de door de AFM geconstateerde punten dan wel tot het gedwongen
stopzetten van desbetreffende reclame-uitingen.
Gelet op de wijze waarop aanbieders de markt
benaderden, kondigde de AFM op 9 mei 2001 een breed onderzoek aan naar de
reclame-uitingen van aandelenleaseaanbieders. Dit heeft onder meer
aanleiding gegeven tot kritische uitlatingen van de AFM in de pers (14
december 2001 in de Telegraaf) over de te verwachten prestaties van de
aandelenleaseproducten. Deze uitlatingen zijn onderbouwd en gespecificeerd
in het als bijlage III toegevoegde AFM-rapport "Aandelenlease: niet bij
rendement alleen". De kern van de kritiek van de AFM is nader toegelicht in
paragraaf 7.2.
Begin 2002 startte de AFM een onderzoek naar naleving
van de zorgplicht bij aanbieders van aandelenleaseproducten. Aanleiding voor
dit onderzoek waren de bij de AFM binnengekomen klachten van cliënten over
de dienstverlening van deze aanbieders. Na de aanhoudende negatieve
koersontwikkelingen in 2001 was er sprake van een duidelijke stijging van
het aantal klachten bij de AFM van aandelenleasebezitters. Het onderzoek
richtte zich in eerste instantie op gecombineerde producten, producten waar
aandelenenlease gecombineerd wordt met een ander financieel product zoals
een hypotheek. In maart 2002 uitte het televisieprogramma Radar kritiek op
de handelwijze van één van de aanbieders van aandelenleaseproducten. De
klachten hadden betrekking op het niet op de juiste koers afrekenen van
cliënten bij het aan- of verkopen van het desbetreffende pakket aandelen
door deze aanbieder. In een later stadium ontving de AFM grote aantallen
gestandaardiseerde klachten die betrekking hadden op het mogelijk
onvoldoende naleven van verschillende onderdelen van de zorgplicht door één
of meer aanbieders.
6.2 Scope en diepgang onderzoek
De
AFM heeft diverse (deel)onderzoeken ingesteld bij verschillende aanbieders
van aandelenleaseproducten.
Doelstelling van deze onderzoeken was het
vaststellen of diverse gedragsregels met betrekking tot de zorgplicht, die
zijn neergelegd in de Nadere Regeling, door de aanbieders van
aandelenleaseproducten in voldoende mate zijn nageleefd. Afhankelijk van de
in het onderzoek betrokken aanbieder was de scope, diepgang en
onderzoeksperiode verschillend. De onderzoeken waren gericht op één of meer
zorgplichtaspecten bij één of meer specifieke producten. De
onderzoeksperiode betrof één of enkele jaren.
Bij de uitvoering onderzoekt de AFM de samenhang
tussen de verschillende zorgplichtaspecten, die verband houden met de
effectendiensten van de effecteninstelling. In deze 'keten' wordt een aantal
activiteiten onderscheiden. Dit zijn allereerst de promotionele activiteiten
ten behoeve van (potentiële) cliënten en het aangaan van de relatie, al dan
niet naar aanleiding van de promotionele activiteiten.
Daarna heeft de
effecteninstelling een zorgplicht betreffende de uitvoering van de
dienstverlening, de rapportage aan de cliënt over onder meer de verrichte
transacties en de waarde van de portefeuille, alsmede de controle door de
effecteninstelling op de saldi- en marginverplichtingen. Als schil rondom
deze activiteiten ligt het geheel van beheersingsmaatregelen dat verankerd
is in de administratieve organisatie en het stelsel van interne controle
maatregelen. Hieronder is de 'keten' met een aantal van de betrokken
artikelen uit de Nadere Regeling schematisch weergegeven.
7 Uitkomsten onderzoek AFM
In
paragraaf 7.1 wordt eerst nader ingegaan op het handhavingsinstrumentarium
van de AFM. Aan de hand van de voornoemde fases met betrekking tot de
zorgplicht en de op dat moment van toepassing zijnde Nadere Regeling, zijn
in paragrafen 7.2 tot en met 7.7 de tekortkomingen weergegeven die zijn
geconstateerd bij één of meer aanbieders.
7.1 Handhaving
Indien de AFM vaststelt dat een effecteninstelling de
gestelde gedragsregels niet naleeft, heeft de AFM de mogelijkheid
handhavingsmaatregelen jegens betrokken effecteninstelling te treffen. Zo
kan de AFM bij niet naleving van regels daarop de aandacht vestigen van de
betrokken effecteninstelling en zonodig de effecteninstelling een aanwijzing
geven om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te
volgen.
Daarnaast kan de AFM sedert 1 januari 2000 door tussenkomst van
de "boetefunctionaris" besluiten om de effecteninstelling een boete dan wel
een last onder dwangsom op te leggen. De AFM kan -kort gezegd- deze boete
en/of dwangsom publiceren. De AFM kan voorts besluiten een "stille curator"
aan te stellen of de vergunning in te trekken, voor zover het een
effecteninstelling niet zijnde een kredietinstelling betreft.
Opgemerkt
dient te worden dat de verschillende onderzoeken in diverse stadia van
afronding verkeren. Gelet op de ernst van de geconstateerde overtredingen
heeft de AFM met betrekking tot één of meer aanbieders handhavingsmiddelen
ingezet. Omwille van eerder genoemde geheimhoudingsplicht kan niet op de
concrete handhavingsmaatregelen jegens afzonderlijke aanbieders worden
ingegaan.
7.2 Promotie en acquisitie;
Transparantie
De voornaamste wettelijke verplichtingen waar
effecteninstellingen uit hoofde van promotie en acquisitie aan dienen te
voldoen zijn neergelegd in artikel 26 (verbod op cold calling) en 33
(transparantie van reclame-uitingen)
Nadere Regeling.
De bevindingen
en conclusies met betrekking tot het onderzoek naar reclame-uitingen zijn
door de AFM verwoord in het rapport "Aandelenlease: niet bij rendement
alleen", dat in oktober 2002 is gepubliceerd. De meest relevante conclusies
uit dit rapport zijn:
- De aanbieders spiegelen in hun reclame-uitingen de te verwachten
rendementen van aandelen te hoog voor. Het is realistischer om uit te gaan
van een rendement voor aandelen op de lange termijn van 8%.
- Door het afschaffen van de aftrekbaarheid van consumptieve rente is
het risicoprofiel van het product verslechterd. Dat kwam te weinig in de
advertenties tot uitdrukking.
- In de jaren negentig waren de omstandigheden op de aandelenmarkten
zeer goed. De koersen stegen met tientallen procenten per jaar. De in de
advertenties gehanteerde voorbeeldpercentages ten aanzien van rendement,
die op een periode van vijf jaar historie waren gebaseerd, waren soms 15%
of hoger.
Alhoewel deze cijfers feitelijk juist zijn, is het de vraag
of deze zonder meer doorgetrokken kunnen worden naar de toekomst,
aangezien er sprake was van een historisch gezien zeer gunstige periode.
- In de advertenties wordt ten aanzien van risico te weinig nadrukkelijk
gewezen op de kans op dalende koersen. Niet alleen de winsten kunnen door
aandelenlease een impuls krijgen, dat geldt ook voor de verliezen. De
klant kan bij bepaalde producten met een restschuld blijven zitten. Na een
aantal zeer goede jaren neemt de kans op minder goede rendementen
toe.
Naast voornoemde conclusies heeft de AFM bij de in 2002
verrichte onderzoeken vastgesteld dat:
- in weerwil van de strenger wordende regels ter zake van
reclame-uitingen diverse reclame-uitingen minder transparant en in
voorkomende gevallen op bepaalde onderdelen zelfs misleidend zijn
geworden, op grond waarvan potentiële cliënten zich geen evenwichtig beeld
konden vormen van het product en de daarmee samenhangende risico's; en
- één of meer aanbieders gebruik maakten van zogenaamde "call-centra".
De AFM heeft geconstateerd dat één of meer van deze call-centra potentiële
cliënten telefonisch hebben benaderd om hen te bewegen
aandelenleaseproducten te kopen, zonder dat betrokken cliënten hiervoor
uitdrukkelijk schriftelijk toestemming hebben gegeven. Dergelijke directe
verkooptechnieken via de telefoon konden ertoe leiden dat potentiële
cliënten, zonder een goede afweging te kunnen maken van het aanbod, hebben
besloten tot aankoop van een aandelenleaseproduct.
7.3 Aangaan relatie; Ken uw
cliënt
Met betrekking tot deze schakel in de zorgplichtketen
zijn met name de artikelen 27 (cliëntenovereenkomst) en 28 lid 1
(cliëntenprofiel) van de Nadere Regeling van belang.
- De AFM heeft vastgesteld dat door één of meer aanbieders bij het
aangaan van de contractuele relatie onvoldoende invulling is gegeven aan
het opmaken van het cliëntenprofiel. Zo is er verzuimd voldoende kennis te
nemen van de beleggingervaring en de beleggingdoelstelling van de cliënt.
De informatie met betrekking tot de financiële positie van de cliënt is
door één of meer aanbieders primair ten behoeve van de reductie van het
kredietrisico van de aanbieder(s) opgevraagd, en niet teneinde het
cliëntenprofiel vast te stellen. De AFM is van mening dat een groot deel
van de verkochte aandelenleaseproducten als zeer risicovol kwalificeert.
Dit houdt onder meer in dat het product slechts voor een specifieke groep
beleggers geschikt is, namelijk beleggers die een hoge mate van risico
accepteren èn die de financiële gevolgen van een negatieve
koersontwikkeling (de restschuld) kunnen dragen. Door tekortschietende dan
wel ontbrekende cliëntenprofielen hebben aanbieders zich op het moment van
aangaan van de relatie met hun cliënt onvoldoende kunnen vergewissen dat
de aangeboden aandelenleaseproducten aansloten bij de wensen,
verwachtingen en financiële mogelijkheden van de cliënten.
- Bij één of meer aanbieders is geconstateerd dat in de
aandelenenlease-overeenkomst, die ten grondslag ligt aan de
dienstverlening, de rechten en verplichtingen van de cliënt onvoldoende
duidelijk zijn vastgelegd. Zo zijn bijvoorbeeld de omstandigheden
waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden en de consequenties daarvan
voor de cliënt (boete, c.q. restschuld) in één of meer gevallen
onvoldoende duidelijk weergegeven.
7.4 Dienstverlening;
uitvoering
Op deze fase in de zorgplichtketen zijn met name
artikel 28 lid 1 (cliëntenprofiel) en 30 (uitvoering en afwikkeling, best
execution) van de Nadere Regeling van toepassing.
- Gegeven de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot het
inwinnen van informatie om een cliëntenprofiel op te stellen, was het voor
één of meer aanbieders niet goed mogelijk na te gaan of de dienstverlening
(in casu het aandelenleaseproduct) aansluit bij het profiel en daarmee bij
de wensen van de cliënt.
- De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders de cliënten niet
tegen de beste prijs heeft/hebben afgerekend. In deze gevallen wijkt de
prijs waartegen de cliënten werden afgerekend in ongunstige zin af van de
daadwerkelijke beurskoers(en) op de betreffende dag. Deze doorbreking van
de best-execution regel leidt tot een direct financieel nadeel voor de
aandelenleasecliënt.
7.5 Rapportage; transparant en
inzichtelijk
Met name de artikelen 34 tot en met 37 Nadere Regeling
(effectennota, vermogensbeheerrapportage, positieoverzichten en
depotoverzichten) zijn hier van belang.
- De AFM heeft geconstateerd dat één of meer aanbieders, in plaats van
maandelijks, de cliënten op jaarbasis voorzagen van een positie-overzicht.
Hierdoor zijn de aandelenleasecliënten onvoldoende in staat gesteld zich
een adequaat beeld te vormen van de waardeontwikkeling van hun
portefeuille.
7.6 Controle
In de artikelen 28 leden 3 en 4 Nadere Regeling zijn
nadere regels gesteld ten aanzien van de bewaking van posities en
zekerheden.
- Door het aangaan van een aandelenlease-overeenkomst gaat de cliënt een
positie aan in financiële instrumenten waaruit verplichtingen kunnen
voortkomen. Hij koopt immers aandelen en daarmee neemt hij een positie in
(de cliënt bezit aandelen waarover hij een koersrisico loopt). Doordat hij
tegelijkertijd een afbetalingsregeling sluit, vloeien uit die positie
verplichtingen voort. Gedurende de looptijd van de
aandelenlease-overeenkomst kan een (oplopend) beleggingsverlies ontstaan,
te weten een (oplopend) negatief verschil tussen de verwachte opbrengst
van het pakket aandelen en het restant van de hoofdsom van de lening. Na
betaling van alle rentetermijnen, danwel bij tussentijdse beëindiging van
de overeenkomst door de cliënt, kan deze zodoende een (aanzienlijke)
restschuld overhouden.
De in artikel 28 lid 3 en 4 Nadere Regeling
opgenomen gedragsregels behelzen de geboden voor instellingen om er, in
het belang van hun cliënten, op toe te zien dat deze over voldoende saldi
beschikken ter nakoming van hun financiële verplichtingen en, indien
nodig, aanvullende zekerheden te vragen of zo spoedig mogelijk door de
cliënt ingenomen posities te sluiten indien geen aanvullende zekerheden
kunnen worden verstrekt.
Deze gedragsregels vormen derhalve een nadere
invulling van het bepaalde in artikel 24 van het Besluit toezicht
effectenverkeer 1995, welk artikel haar grondslag vindt in artikel 11 van
de Wte 1995.
Gebleken is dat veel aanbieders van
effectenleaseproducten in het verleden van de veronderstelling zijn uit
gegaan dat de bepalingen van artikel 28, leden 3 en 4 Nadere Regeling niet
van toepassing zouden zijn ingeval van effectenlease-overeenkomsten. Gelet
daarop heeft de AFM in augustus 2002 via haar nieuwsbrief "Inzicht" op de
reikwijdte en toepasselijkheid van dit artikel gewezen.
Onlangs
heeft de AFM op grond van artikel 11 lid 3 van de Wte 1995 aan één of meer
aanbieders van aandelenleaseproducten op verzoek een ontheffing van de
saldibewakingsplicht verleend. De AFM acht naleving van de
saldi-bewakingsplicht onder de huidige omstandigheden niet in het belang
van de beleggers, mede gegeven het feit dat een groot aantal van hen
inmiddels in een aanmerkelijke schuldpositie verkeert en een grote som
geld zou moeten bijstorten om aan hun verplichtingen te voldoen.
Voor
alle nieuw af te sluiten aandelenlease-overeenkomsten is de
saldibewakingsplicht van toepassing.
7.7 AO/IC
Bijlage 4 van de Nadere Regeling bevat in aanvulling
op artikel 24 nadere regels voor de administratieve organisatie en het
systeem van interne controle (ao/ic) voor een effecteninstelling. De
bescherming van beleggers en de complexiteit van het aandelenleaseproduct
stelt hoge eisen aan de ao/ic.
- Bij één of meer aanbieders is vastgesteld dat de ao/ic in het algemeen
ontbrak dan wel qua opzet, bestaan en/of werking gebrekkig was. Hierdoor
kan/kunnen de betreffende aanbieder(s) niet of onvoldoende aannemelijk
maken dat de beheersing van de zorgplichtaspecten met betrekking tot de
aandelenleasecliënten voldoende in de bedrijfsvoering is geborgd.
- De AFM heeft vastgesteld dat een adequate klachtenregistratie dan wel
klachtenprocedure bij één of meer aanbieders ontbrak. Hiermee is door de
betrokken aanbieder(s) het belang van de cliënten onvoldoende in acht
genomen.
- De AFM heeft bij één of meer aanbieders vastgesteld dat de aan- en
verkoopprocedure met betrekking tot de onderliggende aandelen van het
aandelenleaseproduct niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen uit
hoofde van bijlage 4 bij de Nadere Regeling. Hierdoor is niet gewaarborgd
dat de orders uit hoofde van het aandelenleaseproduct tijdig en tegen de
juiste koers zijn uitgevoerd.
Onderstaand zijn schematisch de
belangrijkste uitkomsten uit de onderzoeken in het licht van de
ketenbenadering van de zorgplicht weergegeven.
Nadrukkelijk merkt de AFM
op dat deze overtredingen afzonderlijk of in combinatie zijn geconstateerd
bij één of meer aanbieders.
Bijlage I: Chronologie relevante
wetgeving
De Nadere Regeling heeft, voor zoverre in casu
relevant, sinds 1995 de navolgende ontwikkeling doorgemaakt:
- Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995, 27 december
1995, Staatscourant 1995, nr. 250 / pag. 42, inwerkingtreding 31 december
1995.
- Wijziging nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995, 3 juli
1998, Staatscourant 1998, nr. 123 /pag. 9, inwerkingtreding 1 juli 1998.
- Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, 7 januari 1999,
Staatscourant 1999, nr. 12 / pag. 8, inwerkingtreding 1 februari 1999
(overgangsbepaling in artikel 45).
- Wijziging Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, 31
augustus 2001, Staatscourant nr. 168 / pag. 24, inwerkingtreding 1
september 2001 (overgangsbepaling in artikel 3).
- Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002,
inwerkingtreding 1 september 2002.
Hierna volgt, per gedragsregel, de
ontwikkeling aan de hand van bovenstaand chronologisch
overzicht.
Informatieverstrekking aan
beleggers
- vanaf 31 december 1995: artikel 20 ? "de effecteninstelling
dient zich te onthouden van het verstrekken van onjuiste of misleidende
informatie met betrekking tot: (a) de prijs of waarde van een effect,
verwachtingen omtrent de waardeontwikkeling van een effect, de uitgevende
instelling van effecten, de financiële verplichtingen die voor de cliënt
uit het aangaan van transacties van effecten kunnen voortvloeien en (b)
overige misleidende handelingen";
- vanaf 1 juli 1998: nieuwe bepaling toegevoegd, artikel 20a ?
"de effecteninstelling houdt zich bij iedere vorm van
informatieverstrekking door of (mede) namens de effecteninstelling aan het
publiek, die dient ter openbare aanprijzing of een wervend karakter kent
betreffende effectenbemiddeling of vermogensbeheer en/of de effecten
waarop die diensten betrekking hebben, aan de in bijlage B opgenomen
voorschriften voor informatieverstrekking van effecteninstellingen" [kern
bijlage B: artikel 5: inhoudelijk juiste en niet misleidende
informatieverstrekking, artikel 6: opname zinsnede "de waarde van uw
belegging kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen
garantie voor de toekomst", en artikel 7: regulering rendementscijfers];
- vanaf 1 februari 1999: artikel 33 leden 1 en 2 ? "een
effecteninstelling verstrekt haar cliënten op passende wijze de gegevens
en bescheiden die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de
effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten
waarop die diensten betrekking hebben. Een effecteninstelling verstrekt
iedere cliënt schriftelijk tenminste de volgende informatie (opsomming
onder a t/m g) en houdt zich aan de in bijlage 7 opgenomen voorschriften
voor informatieverstrekking van effecteninstellingen." (buiten toepassing
tot 1 juni 1999);
- vanaf 1 september 2001: artikel 33 lid 1 ? aanvulling "na
schriftelijk wordt ingevoegd: dan wel elektronisch (buiten toepassing tot
1 januari 2002), artikel 33 lid 2 niet gewijzigd;
- vanaf 1 september 2002: artikel 33 leden 1 en 2 niet
gewijzigd.
Cold calling
- vanaf 31 december 1995: artikel 21? "derde (geen cliënt) alleen
telefonisch of in persoon (doen) benaderen bij uitdrukkelijke
schriftelijke instemming vooraf en zolang deze instemming niet per
aangetekende brief is herroepen";
- vanaf 1 juli 1998: artikel 21 niet gewijzigd;
- vanaf 1 februari 1999: artikel 26 ? aanvulling "dan wel zes
maanden zijn verstreken en er gedurende die periode door de
effecteninstelling geen cliëntenovereenkomst is gesloten" (buiten
toepassing tot 1 juni 1999);
- vanaf 1 september 2001: artikel 26 > aanvulling, ook
electronische instemming en herroeping is mogelijk en versoepeling, 'koud
benaderen' is mogelijk indien de betrokkene in het contact slechts wordt
aangeboden om schriftelijk of elektronisch informatiemateriaal ter
beschikking te stellen (buiten toepassing tot 1 januari 2002);
- vanaf 1 september 2002: artikel 26 niet
gewijzigd.
Inwinnen
cliënteninformatie
- vanaf 31 december 1995: geen bepaling opgenomen;
- vanaf 1 juli 1998: geen bepaling opgenomen;
- vanaf 1 februari 1999: artikel 28 lid 1 ? "een
effecteninstelling wint in het belang van haar cliënten informatie in
betreffende hun financiële positie, hun ervaring met beleggingen in
financiële instrumenten en hun beleggingsdoelstellingen, voor zover dit
redelijkerwijs relevant is bij de uitvoering van de door de
effecteninstelling te verrichten diensten" (buiten toepassing tot 1 juni
1999);
- vanaf 1 september 2001: artikel 28 lid 1 ? aanvulling,
"schriftelijke dan wel elektronische vastlegging van deze informatie"
(buiten toepassing tot 1 januari 2002);
- vanaf 1 september 2002: artikel 28 lid 1 niet
gewijzigd.
Cliëntenovereenkomst
- vanaf 31 december 1995: artikel 27 ? "indien de
effecteninstelling verplicht is een schriftelijke
- overeenkomst als bedoeld in artikel 25 dan wel artikel 36 van het
Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995) te sluiten, dan dient de
effecteninstelling onverminderd het bepaalde in dat artikel ten minste de
volgende informatie aan haar cliënten te verstrekken";
- vanaf 1 juli 1998: artikel 27 ongewijzigd;
- vanaf 1 februari 1999: artikel 27 ? "een effecteninstelling
sluit met iedere cliënt een overeenkomst die is opgesteld overeenkomstig
de modellen als bedoeld in bijlage 5, dan wel naar het oordeel van de STE
gelijkwaardig is aan de in voornoemde modellen opgenomen overeenkomst"
(buiten toepassing);
- vanaf 1 september 2001: artikel 27 leden 1 en 2: ? wijziging,
verwijzing naar de modellen is komen te vervallen, vereisten in artikel 2
zijn één op één overgenomen van de artikelen 25 en 36 Besluit toezicht
effectenverkeer (buiten toepassing tot 1 januari 2002);
- vanaf 1 september 2002: artikel 27 leden 1 en 2 niet
gewijzigd.
Saldibewaking en margin
call
- vanaf 31 december 1995: geen bepaling opgenomen;
- vanaf 1 juli 1998: geen bepaling opgenomen;
- vanaf 1 februari 1999: artikel 28 leden 3 en 4 ? " bij posities
in financiële nstrumenten waaruit verplichtingen kunnen voortkomen dient
de effecteninstelling toe te zien op het beschikken over voldoende saldi
om aan actuele verplichtingen te voldoen en toe te zien op het stellen van
zekerheden bij onvoldoende saldi" (buiten toepassing tot 1 juni 1999);
- vanaf 1 september 2001: artikel 28 lid 3 niet gewijzigd,
artikel 28 lid 4 ? wijziging "op zo kort mogelijke termijn" vervangen door
"zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vijf werkdagen tenzij er zich
bijzondere omstandigheden voordoen" (buiten toepassing tot 1 januari
2002);
- vanaf 1 september 2002: artikel 28 leden 3 en 4 niet
gewijzigd.
Bijlage II:
Productkenmerken
De kern van het aandelenleaseproduct is dat beleggers
met geleend geld een aandelenportefeuille kopen. Langs deze weg wordt met
een relatief kleine "inleg" (de leasesom, zijnde de rente en eventuele
aflossing op het krediet) een grote aandelenportefeuille aangeschaft. Met
deze geringe "inleg" kan een relatief groot positief, maar ook een groot
negatief rendement worden behaald. (de hefboomwerking)
De aard van de
aangeboden aandelenleaseproducten is zeer divers. Onderscheidende criteria
zijn onder meer:
- Contracten met of zonder periodieke aflossing van de lening;
- Contracten met of zonder gegarandeerde eindwaarde;
- De looptijd van het contract;
- De spreiding van de aandelenportefeuille;
- De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen vooraf een
overeengekomen koers;
- Contracten met éénmalige- of periodieke betaling;
- Aandelenlease in combinatie met ander(e) financiële
product(en).
Contracten met of zonder periodieke aflossing van
de lening
Dit onderscheid is van belang voor het al dan niet kunnen
optreden van een restschuld en daarmee voor het risico dat de belegger
loopt.
Bij producten met een periodieke aflossing lost de belegger
gedurende de looptijd van het product zijn initiële schuld af. Aan het einde
van de looptijd resteert een koerswinst of -verlies op de totale waarde van
de aandelenportefeuille.
Bij contracten zonder periodieke aflossing dient
de aandelenportefeuille primair te worden aangewend voor aflossing van de
initiële schuld. Het is met name deze categorie beleggers die op basis van
gedaalde aandelenkoersen mogelijk geconfronteerd wordt met een restschuld,
dit aangezien de waarde van de aandelenportefeuille aan het eind van de
looptijd mogelijk niet toereikend is om de initiële schuld af te
lossen.
Contracten met of zonder gegarandeerde
eindwaarde
In het geval van een contract zonder gegarandeerde
eindwaarde is de eindwaarde van de belegging volledig
afhankelijk van de koers van de onderliggende aandelenportefeuille. In geval
van een negatieve koersontwikkeling is de eindwaarde van de
effectenportefeuille ontoereikend om de oorspronkelijke lening af te
lossen.
In het geval van een gegarandeerde eindwaarde wordt (in het beste
geval) de eindwaarde van de belegging gegarandeerd. Dit betekent dat de
verkoopkoers aan het einde van de looptijd minimaal net zo hoog is als de
aankoopkoers. In het algemeen spreken aanbieders over: "uw inleg wordt
gegarandeerd".
Opgemerkt dient te worden dat als er voor € 6.500 een
portefeuille is aangekocht en uiteindelijk verkocht, er gemiddeld genomen €
65,00 (12% over € 6.500) per maand aan rente wordt betaald gedurende de
looptijd. Na 3 jaar is dit zo'n 35% van de oorspronkelijke lening en die
krijgt de belegger niet terug. Bij negatieve koersontwikkelingen is de
belegger dus toch zo'n 35% kwijt.
Looptijd
In het algemeen is een product
met een korte looptijd meer speculatief dan een product met lange
looptijd.
De looptijd van de aangeboden aandelenleaseproducten kent een
grote diversiteit en varieert van 3 tot 20 jaar.
De producten die
momenteel expireren zijn veelal producten met een looptijd van 3 tot 5 jaar.
De achterliggende aandelenportefeuilles zijn veelal ten tijde van de
beurshausse aangeschaft en daarmee erg gevoelig voor de opgetreden
koersdalingen..
Spreiding aandelenportefeuille
De
spreiding van de aandelenportefeuille is een maatstaf voor de mate van
koers/prijsrisico. Een grotere spreiding leidt in het algemeen tot een lager
risico.
De spreiding van de aandelenportefeuilles van leaseproducten
varieert van 3 tot 5 individuele fondsen tot een beleggingsfonds dat een
weerspiegeling is van alle 25 aandelen van de AEX-index. Ook kan er sprake
zijn van spreiding middels beleggingen in landoverschrijdende
fondsen.
De periodieke aanschaf van aandelen, al dan niet tegen
vooraf een overeengekomen koers
Enkele producten kennen als
karakteristiek het recht en de plicht om gedurende de looptijd aandelen bij
te kopen tegen de aanschafprijs van het aandeel aan het begin van de
looptijd. In geval van een dalende aandelenmarkt leidt dit tot een
versterking van het negatieve koerseffect wanneer de aankoopprijs boven de
op dat moment gangbare marktprijs ligt.
Éénmalige- of periodieke betaling
Voor de
aanbiedende effecteninstelling geldt een onderscheid naar kredietrisico. Bij
een eenmalige betaling is dit risico lager. Voor de cliënt geldt in het
geval van periodieke betalingen een langlopende betalingsverplichting
Bij
producten met een eenmalige betaling wordt de rente over het geleende bedrag
in één maal (vooruit)betaald. In geval van een periodieke (veelal
maandelijkse) betaling wordt de rente (en eventuele aflossing) gedurende de
looptijd van het product door de cliënt aan de effecteninstelling
betaald.
Aandelenlease in combinatie met andere financiële
producten
Afhankelijk van de combinatie kan hier sprake zijn van
zeer risicovolle beleggingen.
Aandelenlease is als afzonderlijk product
in de markt gebracht, maar ook als onderdeel van een complex aan financiële
producten (de zogenaamde "stapelproducten"). Het voert in het kader van deze
rapportage te ver om alle combinaties te beschrijven, bij wijze van
voorbeeld volgt onderstaand een veelvuldig aangeboden combinatie.
Deze
combinatie is die van een hypothecaire lening op de (over-)waarde van de
eigen woning, een effectendepot en een aandelenleaseproduct. De
(over-)waarde van de eigen woning wordt middels een hypothecaire lening te
gelde gemaakt. Dit bedrag wordt belegd in aandelen welke in een
effectendepot worden gezet. Uit dit depot worden enerzijds de kosten voor
rente en aflossing van de hypothecaire lening voldaan, daarnaast worden uit
dit depot de periodieke betalingen voor een aandelenleaseconstructie
betaald. Een dergelijke combinatie werd door adviseurs regelmatig aangeboden
als een constructie die zou leiden tot lagere maandlasten voor de eigen
woning.
In voorbeeld berekeningen werd uitgegaan van hoge rendementen op
het belegde geld in het effectendepot en de leaseconstructie. In de praktijk
is gebleken dat dit in geval van structureel dalende koersen een zeer
risicovolle strategie met grote consequenties is. Het effectendepot kan op
basis van de onttrekkingen in combinatie met de dalende koersen volledig
verdampen. Dan rest voor de cliënt een lastenverzwaring ter hoogte van de
extra periodieke hypotheeklasten en het periodieke aandelenleasebedrag. Een
en ander nog afgezien van de ontwikkeling van de waarde van de geleasde
aandelenportefeuille.