Machtig wapen
(2)
De Wet Bescherming Persoonsgegevens geeft
klanten van financiële instellingen in beginsel een machtig wapen. Maar een
financiële instelling kan op grond van diezelfde wet in sommige gevallen inzage
in geregistreerde gegevens weigeren. De gang naar de rechter kan dan uitkomst
bieden.
TEKST:WILLlAM SCHONEWILLE (BARENTS & KRANS
ADVOCATEN NOTARISSEN)
Toepassing van de Wet Bescherming Persoonsgegevens
kan veel discussie oproepen. Zo heeft het College Bescherming Persoonsgegevens
(CBP) als toezichthouder op deze wet inmiddels drie uitvoerige brieven op haar
website www.cbpweb.nl gepubliceerd,
betreffende de weigering van één specifieke financiële instelling om inzage in
geregistreerde gegevens te geven.
WEIGERING VAN INZAGE
Een
verzoek tot het geven van inzage in de gegevens mag worden afgewezen als dit
noodzakelijk is in het belang van onder andere de rechten en vrijheden van
anderen. Onder de categorie 'anderen' wordt ook begrepen degene die de gegevens
registreert en inzage zou moeten geven, in het geval van beleggers dus de
financiële instelling.
Zeker als een conflictsituatie aanwezig is of dreigt,
zal de financiële instelling kunnen vrezen dat zij in haar processuele positie
wordt geschaad als een belegger met het oog op versterking van zijn processuele
positie toegang krijgt tot de geregistreerde gegevens.
Financiële
instellingen zullen dan geneigd zijn het verzoek tot inzage te weigeren.
Zo'n weigering zal zeker niet altijd terecht zijn. Weliswaar erkent het CBP
dat daadwerkelijke schade aan de processuele positie van een financiële
instelling tot een gerechtvaardigde afwijzing van het verzoek tot inzage kan
leiden, maar het belang van die financiële instelling zal dan wel moeten
worden afgewogen tegen het (processuele) belang van de belegger die als regel
het recht op inzage heeft.
EEN SIMPELE BRIEF
Als partijen
er niet uitkomen, is het mogelijk het CBP om bemiddeling te vragen. In de zaak
waarover het CBP haar correspondentie publiceerde heeft dat duidelijk niet
geholpen. In dat geval kan de belegger een eenvoudige procedure volgen. De
belegger moet dan een vormvrij verzoekschrift bij de Rechtbank indienen, als
regel binnen zes weken na ontvangst van de afwijzing door de financiële
instelling.
Een simpele brief aan de Rechtbank volstaat. Het enige dat
daarin moet staan is dat inzage is verzocht en door de financiële
instelling is geweigerd en dat daarmee geen genoegen wordt genomen. Als het CBP
getracht heeft te bemiddelen, moet dat ook vermeld worden. De brief moet dan
worden afgesloten met het verzoek aan de rechter om de financiële instelling te
bevelen alsnog inzage te verlenen onder oplegging van een dwangsom. De procedure
is zelfs zo eenvoudig dat het niet nodig is een advocaat in te schakelen.
De Rechtbank zal het verzoek toewijzen als ze dit gegrond vindt.
Wel zal
zij zonodig partijen in de gelegenheid stellen hun zienswijze naar voren te
brengen. Het hangt af van de rechter of dit mondeling of schriftelijk moet
gebeuren. Een zitting hoeft dus niet eens plaats te vinden.
DWANGSOM NIET VERGETEN
,Laat u
door een afwijzing van de financiële instelling vooral niet afschrikken. Verzoek
de Rechtbank in uw woonplaats om de financiële instelling te bevelen inzage te
verlenen. Vergeet niet de rechter te vragen aan dat bevel een dwangsom te
verbinden. Met een dwangsom zal een financiële instelling zich wel twee keer
bedenken voor zij inzage blijft weigeren. Dat kan haar veel geld kosten omdat
zij dan dwangsommen verbeurt.