Rechtsvorming via hogere rechtspraak. Heeft de
Commissie Hammerstein de oplossing?
Maurits Barendrecht1
LAGERE RECHTERS DOEN VAAK HUN BEST OM TOT RICHTPUNTEN IN VONNISSEN TE
KOMEN, ZOALS ZIJ DAT BIJ
DE AANDELENLEASE HEBBEN GEDAAN. DE HOGERE RECHTSPRAAK DRAAGT DAAR NIET ALLEEN
WEINIG AAN
BIJ, MAAR VERSTOORT ZELFS REGELMATIG HET NORMERINGSPROCES. BIJ HOGE
RAAD-WATCHERS WERD
HET RAPPORT VAN DE COMMISSIE HAMMERSTEIN MET VOORSTELLEN OM DE 'NORMSTELLENDE'
ROL VAN DE
HOGE RAAD TE VERSTERKEN DAN OOK MET EEN ZUCHT VAN OPLUCHTING BEGROET. MAAR HET
BLIJFT
ONDUIDELIJK HOE HET BETER ZOU MOETEN GAAN ALS DE VOORSTELLEN ZOUDEN WORDEN AANVAARD.
Het probleem
In menselijke relaties treden steeds weer
soortgelijke geschillen op. Voor individuen zijn dat bijvoorbeeld
echtscheidingen, ontslagen, letselschades, burenkwesties, of conflicten over de
kwaliteit van geleverde goederen en diensten. Ondernemers onderling hebben
vooral ook te maken met conflicten rond de beëindiging van zakelijke
samenwerkingsrelaties, of over de uitleg van veel voorkomende contractsbedingen.
Om dat soort geschillen goed te kunnen oplossen, zijn richtinggevende normen
nodig; met name om vragen van meer of minder te beantwoorden. Hoeveel
alimentatie, ontslagvergoeding, schadevergoeding, eigen schuld, of aandeel in
het ontstaan van het probleem moet aan ieder van de partijen worden
toebedeeld?
In het Burgerlijk Wetboek is het antwoord op dat
soort vragen niet te vinden. De civiele kamer van de Hoge Raad zou dan eigenlijk
richting moeten geven, maar ook dat komt er niet echt van. Zo liggen er nog
duizenden aan-delenleasezaken te wachten op richting van de Hoge Raad. Het gaat
daarbij over de verdeling van de verantwoordelijkheid voor de schade over
aanbieders, tussenpersonen en kopers van deze producten. Net als bij de
woekerpoliszaken, die nu in snel tempo worden opgezet, is dit een
standaardprobleem van conformiteit, waarin de vraag is in hoeverre onjuiste
verwachtingen zijn opgewekt, wie daaraan heeft bijgedragen en in hoeverre de
daardoor ontstane schade mogelijk voor eigen rekening komt. Toch is de afloop
van zo'n zaak niet binnen redelijke marges te voorspellen op basis van de
jurisprudentie van de Hoge Raad van de afgelopen tweehonderd
jaar.
De wetgever en de Hoge Raad doen het niet, en ook de hoven
dragen weinig bij aan rechtsvorming (zie Barend-recht en De Hoon, Verbetering
van hoger beroep? Kosten en baten van voorstellen uit twaalf systemen van
procesrecht, 2006). Daardoor ontstaan allerlei andere mechanismen om tot
richtpunten te komen. Verenigingen van belanghebbenden zoeken naar schikkingen
die verbindend kunnen worden verklaard, tenzij een partij expliciet aangeeft
niet gebonden te willen zijn. Het Nationaal Platform Personenschade maakt normen
voor de vergoeding van veel voorkomende schadeposten bij letsel. Lagere rechters
komen tot standaardisatie in vonnissen, zoals bij de aandelenlease, of zelfs via
onderling overleg. Zo ontstaan steeds meer richtpunten voor de hoogte van
schadevergoedingen, de mate van eigen schuld, alimentatie, ontslagvergoedingen
en zelfs straftoemeting.
De hogere rechtspraak draagt daar niet
alleen weinig aan bij, maar verstoort zelfs regelmatig het normeringsproces. Een
recent voorbeeld waarin hogere rechters eigenlijk vooral in de weg lopen, is de
rechtspraak van hoven over vergoedingen bij kennelijk onredelijk ontslag. De
hoven hebben naast de kantonrechtersformule eigen rechtspraak ontwikkeld, maar
dan zonder enige poging 'system in this madness' te brengen (aldus
arbeidsrechtspecialist Duk in SMA van mei 2008). De Hoge Raad doet al jaren of
de in verstandige commissies ontwikkelde alimentatienormen niet bestaan, in
plaats van bij deze richtpunten aan te sluiten, ze te corrigeren of te
verfijnen. En hij creëerde vooral veel rechtsongelijkheid door acht jaar na het
ontstaan van de aandelenleaseproblematiek 100% restitutie aan paren waarvan de
echtgenoot niet had meegetekend toe te kennen, terwijl in de algemeen verbindend
verklaarde schikking van een vergoeding van 100% van de restschuld was uitgegaan
(HR 23 maart 2008, LJN BC2837).
De oplossing?
In februari publiceerde de Commissie
Hammerstein een rapport met voorstellen om de 'normstellende rol' van de Hoge
Raad te versterken. De commissie stelt voor om meer mogelijkheden te scheppen om
voor de rechtsvorming onbelangrijke zaken niet te behandelen als de klager geen
substantieel nadeel leidt. Verder zou er vaker cassatie in het belang der wet
moeten worden ingesteld en zou er een nader onderzoek moeten komen naar de
mogelijkheid van prejudiciële vragen.
Bij Hoge Raad-watchers is
dit rapport met een zucht van verlichting begroet. Eindelijk maakt de commissie
(waarin de Hoge Raad een grote inbreng had) duidelijk dat er iets moet gebeuren
om de rechtsvormende taak beter te vervullen. Ook het feit dat de Hoge Raad voor
het eerst het anciënniteitsbeginsel lijkt te hebben verlaten bij het aanstellen
van Corstens als president geeft enige hoop dat de Hoge Raad wat proactiever te
werk zal gaan.
Maar in het rapport staat nog niet het begin van
een antwoord op de achterliggende fundamentelere vragen. Het creëert alleen
ruimte voor rechtsvorming, zonder ook maar iets te zeggen over de wijze waarop
die zou kunnen worden ingevuld. Zelfs een probleemanalyse - aan welk soort
rechterlijke rechtsvorming heeft de maatschappij anno 2008 nu eigenlijk
behoefte? - ontbreekt. De verhouding tot andere rechtsvormers komt niet aan de
orde.
In plaats daarvan geeft het rapport een zeer uitvoerige
weergave van de huidige werkwijze, die wel 'minutieus' wordt genoemd, maar
zonder de nogal voor de hand liggende conclusie dat het veel doelgerichter zou
kunnen. Bij de Hoge Raad lijkt men vooral bezig eikaars concepten te controleren
en angstvallig de consistentie met de eigen eerdere rechtspraak te bewaken.
Verder is de behandeling volledig op de individuele zaak gericht, zonder enige
ruimte in de agenda om breder naar een probleem te kijken.
Auteur
1. Maurits Barendrecht is
hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit van Tilburg en
oud-redacteur
van dit blad.
Het is dus weinig verwonderlijk dat men aan grotere lijnen niet toekomt en
onduidelijk blijft hoe dat beter zou gaan als de voorstellen zouden worden
aanvaard.
Hogere rechtspraak: nog bij de tijd?
Het rapport van de
Commissie Hammerstein maakt vooral duidelijk dat er een veel diepgaandere
discussie over hogere rechtspraak nodig is. In plaats van een beperkt
vervolgonderzoek naar prejudiciële vragen, zou het goed zijn als de bijdrage aan
de goede rechtspleging van hogere rechtspraak eens goed zou worden bekeken. De
wijze van werken van de hoven, Hoge Raad, en de Raad van State (die ook erg
weinig aan rechtsvorming toekomt) is nog nooit echt onafhankelijk geëvalueerd.
Vragen die daarbij aan de orde zouden kunnen komen zijn:
- In
hoeverre zit de Hoge Raad zichzelf als rechtsvormer in de weg, doordat de meest
voorkomende (vaak kwantitatieve) kwesties waarin richting nodig is, als
feitelijk worden beschouwd?
- Richt de rechtsvorming zich niet te
vaak op 'juridische curiosa', in plaats van op de meest voorkomende geschillen
of vragen in de strafrechtspleging?
- Is er mogelijk een vicieuze
cirkel ontstaan? De overbelasting van hogere rechtspraak komt wellicht mede
voort uit het gebrek aan materiële rechtsvorming en rechtszekerheid (zie
daarover ook de Agenda voor de Rechtspraak 2008-2011)?
Bij de Hoge Raad lijkt men vooral bezig elkaars
concepten te controleren en angstvallig de consistentie met de eigen eerdere
rechtspraak te bewaken
Als veel mensen in te veel zaken geen goede richtpunten voor aanvaardbare
oplossingen krijgen, gaan ze wellicht hun heil hogerop zoeken omdat hun belang
en de nauwelijks in te schatten kans op succes dat rechtvaardigen. In hoeverre
belet de ingewikkeldheid van procedures in tweede en derde instantie, gevoegd
bij het toch al soms vervreemdende juridiseringsproces, dat hogere rechters aan
het werkelijke probleem toekomen? Een recent voorbeeld is de beschikking HR 22
februari 2008, LJN BB5626 (Patiëntenkaart) die in de kern gaat over de ieder
jaar duizenden keren voorkomende vraag of letselschadeslachtoffers inzage moeten
geven in hun medische historie zoals vastgelegd in dossiers van huisartsen, (zie
hierover het artikel van A. Kolder, in NJB 2008,1021, afl. 21.) Medische
adviseurs van verzekeraars willen kunnen beoordelen in hoeverre klachten al
bestonden voorafgaande aan het ongeval, soms om goede redenen, soms ook in een
zoektocht naar mogelijkheden om een claim te betwisten, zodat
letselschadeadvocaten zich begrijpelijkerwijs standaard tegen overlegging
verzetten. De Hoge Raad komt via een prachtige juridische redenering tot de
uitermate onpraktische oplossing dat de aangestelde neutrale medische deskundige
maar moet beoordelen of hij deze stukken wil inzien. In plaats van dat er een
goede lijn in de rechtspraak komt (die in de lagere rechtspraak al in contouren
aanwezig was en ook al was uitgezet in de door de branche breed aanvaarde
Gedragscode Behandeling Letselschade), zijn het nu de medische experts die de
advocaten van beide partijen over zich heen gaan krijgen, terwijl de
communicatie rond medische deskundigheid toch al zo conflictrijk verloopt. De
medici zullen ongetwijfeld na jaren voortgezet debat op een soort richtlijn gaan
uitkomen. En dan maar hopen dat de Hoge Raad die rechtsvorming door dokters gaat
erkennen!
Hoe kunnen de verschillende rechtsvormers (wetgever, hogere
rechtspraak, moderne alternatieven) ieder in hun eigen rol er toch samen voor
zorgen dat in veelvoorkomende kwesties snel richtpunten ontstaan? Hoe kan de
hoogste rechtspraak bottom-up rechtsvorming stimuleren?
Wat is een zinnige
taakverdeling tussen zelfoplossing, voorlopige voorzieningen, eerste, tweede en
derde instantie (zie daarover Barendrecht en De Hoon, t.a.p.)?
Kwaliteitsbewaking door appel lijkt soms wel erg kostbaar en tijdrovend
vergeleken met alle andere vormen van kwaliteitsbewaking die de rechtspraak
heeft ontwikkeld.
Wat zijn in de huidige tijd de prioriteiten voor hogere
rechtspraak? In het rapport Hammerstein is tussen de regels door te lezen dat
men bij rechtsvorming vooral denkt aan fundamentele rechten. Dat is begrijpelijk
in een tijd dat strafwetgeving intoleranter is geworden. Maar zijn mensenrechten
na tientallen jaren intensieve aandacht echt nog een terrein waarop de
Nederlandse rechtspraktijk nog veel te leren heeft?
In het rapport staat nog niet het begin van een
antwoord op de achterliggende fundamentelere vragen
De urgente vragen van nu lijken veel meer te zijn hoe civiele
rechtspraak effectieve en rechtvaardige schikkingen kan bevorderen; en hoe de
strafrechtspraak tot oplossingen kan komen die recht doen aan de belangen van
dader en slachtoffer, die de kans op recidive verminderen, die een redelijke
mate van vergelding in zich hebben en die de kans op resocialisatie vergroten.
Natuurlijk zijn er af en toe nog spraakmakende 'whodunnits', maar dat zijn toch
echt uitzonderingen. Het onderscheid tussen feit en recht helpt trouwens ook al
niet echt om de Hoge Raad effectief te laten controleren of de verdachte de
moord heeft gepleegd, zodat er nu als het ware nog een vierde instantie boven de
Hoge Raad moet worden gecreëerd.
Nederland heeft zeer integere en uitgebalanceerde hogere rechtspraak in
individuele zaken. Maar als systeem voor rechtsvorming en kwaliteitsbewaking zou
er eens echt goed naar moeten worden gekeken. •
NEDERLANDS JURISTENBLAD - 30 05 2008 - AFL. 22