Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

Rechtbank Haarlem
Sector Kanton Locatie Zaandam
 
Rolnummer: 221271 CV EXPL 03-5548
datum uitspraak: 24 juni 2004
 
Vonnis
 
De kantonrechter in de rechtbank Haarlem, locatie Zaandam, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
 
Dexia Bank Nederland N.V.
te Amsterdam,
gemachtigde: deurwaarder C.Th. Snijder,
verder te noemen: Dexia,
 
tegen
 
X
te Koog aan de Zaan,
gemachtigde: mr. drs. E. Oversier,
verder te noemen: X.
 
BESLISSING.
 
In conventie.
X wordt veroordeeld om aan Dexia te betalen de somma van € 230,01 met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2003 tot de dag dat alles betaald is.
 
Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
 
In conventie en in reconventie.
 
Hetgeen over en weer meer of anders is gevorderd wordt afgewezen.
 
Iedere partij draagt de eigen proceskosten.
 
*******************
 

Verloop van de Procedure.
 
Dexia heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen X (vordering in conventie).
 
Hierop heeft X geconcludeerd voor antwoord. Dit antwoord houdt een onvoorwaardelijke en voorwaardelijke tegenvordering in (vordering in reconventie).
 
Vervolgens is schriftelijk voort geprocedeerd. Dexia heeft daarbij haar vordering buiten bezwaar van X voorwaardelijk gewijzigd.
 
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
 
De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd.
 
Beoordeling van het geschil.
 
In conventie en in reconventie.
 
De vorderingen.
Dexia vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, X zal veroordelen aan Dexia te betalen de somma van € 2.410,12 met (verdere) rente en kosten.
 
Alleen voor het geval de hiervoor weergegeven vordering mocht worden afgewezen en de hierna weer te geven onvoorwaardelijke tegenvordering geheel of gedeeltelijk toewijsbaar mocht blijken vordert Dexia toepassing van het bepaalde in artikel 6.278 van het Burgerlijk Wetboek.
 
X, die zich beroept op de nietigheid of vemietigbaarheid van de in deze procedure bedoelde overeenkomst, althans op wanprestatie, vordert dat Dexia bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt veroordeeld tot terugbetaling aan X van de somma van € 857,12 met rente en kosten.
 
Voor het geval Dexia mocht weigeren door X bedoelde bandopnames over te leggen vordert X bovendien dat Dexia daartoe wordt verplicht, dit op straffe van een dwangsom.
 
De verweren.
De verweren over en weer strekken tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de respectieve vorderingen.
 
Oordeel van de kantonrechter.
In deze procedure mag worden uitgegaan van de volgende feiten, nu deze niet, dan wel onvoldoende betwist zijn gebleven.
 
1. Op of omstreeks 21 februari 2000 is een overeenkomst tussen partijen (voor wat betreft Dexia geldt telkens dat daarmee tevens haar rechts-voorganger(s) wordt/worden bedoeld) tot stand gekomen, welke in de kern ertoe strekte dat X gedurende een looptijd van 36 maanden een gedurende die termijn op te bouwen pakket aandelen van Dexia "leaste" (aankoopwaarde was in totaal fl. 8.525,71 = € 3.868,80) tegen een als "rente" aangeduide vergoeding van in totaal fl. 1.788,97 = € 811,80. De maandlast bedroeg fl. 49,69 = € 22,55 welke als "rente" wordt aangemerkt.
Aan het eind van de looptijd moest fl. 8.425,71 plus een laatste termijn van fl. 100,-- worden terugbetaald, hetgeen in totaal neerkomt op fl. 8.525,71 = € 3.868,80 = de oorspronkelijke aankoopwaarde, waarop in mindering moest strekken de opbrengst van het alsdan door Dexia te verkopen aandelenpakket.
2. Voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst heeft X, die geen enkele ervaring heeft op beleggingsgebied, Dexia telefonisch benaderd naar aanleiding van door Dexia overal in Nederland verspreide, wervende reclamefolders. Door of namens Dexia is toen geen nader onderzoek ingesteld naar de financiële positie van X, anders dan door een toetsing bij het BKR te Tiel. Evenmin is navraag gedaan naar het door X gewenste risicoprofiel, noch naar diens financiële mogelijkheden om een wellicht tegenvallend beleggingsresultaat te dragen.
3. Bij het einde van de looptijd heeft Dexia het naar haar zeggen aangekochte aandelenpakket verkocht en wel (volgens Dexia) voor € 2.123,94. Na aftrek van de terug te betalen aankoopwaarde ad € 3.868,80 (€ 45,38 + € 3.823,42), € 27,06 aan beëindigingskosten, € 22,55 aan inhaalincasso's en € 180,40 aan achterstallige posten (in totaal dus € 4.098,81) resteerde een negatief, door X te betalen saldo ad € 1.974,87.
Niettegenstaande herhaalde aanmaning heeft X geweigerd dat saldo te voldoen.
 
Dexia wenst in de onderhavige procedure in wezen betaling te verkrijgen van voormeld negatief saldo, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
De daartegen door X gevoerde verweren worden, voor zover voor de einduitslag van belang, hierna besproken.
 
Om te beginnen betwist X dat de in deze procedure bedoelde aandelen daadwerkelijk door Dexia zijn gekocht en vervolgens weer (voor de opgegeven waarde) zijn verkocht. Dat verweer treft geen doel nu uit de door Dexia gehouden administratie blijkt dat dit wel degelijk het geval is en de boeken van de bank ingevolge de toepasselijke voorwaarden behoudens tegenbewijs beslissend zijn. Deze voorwaarden zijn - anders dan door X aangevoerd - niet onredelijk bezwarend te achten, nu - anders dan kennelijk door X aangenomen - wel degelijk tegenbewijs openstaat. Tegenbewijs is echter noch geleverd noch aangeboden.
Vervolgens wenst X primair de overeenkomst te vernietigen op grond van bedrog, bestaande uit opzettelijke misleiding door Dexia waar het de aard en de risico' s van de transactie betrof. Dat wordt verworpen nu van bedrog niet is gebleken. Reeds uit de door Dexia vooraf verstrekte schriftelijke informatie viel, zij het met enige moeite, wel degelijk af te leiden waarom het precies ging en welke risico' s X liep. Van misleiding is dus geen sprake. Indien X zich, zoals ik wel wil aannemen, onvoldoende in de details van de aangeboden beleggingsconstructie heeft verdiept, dan dient dat in het kader van het gestelde bedrog voor zijn risico te blijven. Dat X zich door de (achteraf gezien) veel te optimistische toonzetting van die informatie heeft laten overhalen om toch in deze constructie te stappen levert evenmin bedrog op. Niet gebleken is dat door of namens Dexia in deze leugenachtige of anderszins onware, dan wel bewust onvolledige informatie is verstrekt.
 
Subsidiair wenst X de overeenkomst te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 3.44 van het Burgerlijk Wetboek.
Dit verweer treft doel.
 
Naar mijn oordeel moet op grond van de vaststaande feiten inderdaad worden aangenomen dat de onderhavige overeenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, nu Dexia, die wist of had moeten begrijpen dat X, die onbetwist een leek was op dit terrein, door onkunde, lichtzinnigheid en/of onervarenheid werd bewogen tot het aangaan van een voor X naar zijn aard uitermate riskante beleggingstransactie met geleend geld, het totstandkomen van die transactie ten onrechte heeft bevorderd door het veel te gunstig, althans veel te eenzijdig voorspiegelen van de daarmee te behalen beleggingsresultaten, terwijl hetgeen Dexia daaromtrent wist of behoorde te begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.
 
Het was Dexia als deskundige op dit terrein bekend, althans het behoorde haar bekend te zijn, dat een dergelijke "belegging" met geleend geld naar zijn aard grote risico' s met zich meebrengt, die de gemiddelde consument, zoals X - als deze daarover behoorlijk wordt voorgelicht en daartegen wordt gewaarschuwd - in de regel niet zal kunnen en/of willen dragen. Naar mijn oordeel had Dexia in de gegeven omstandigheden deze overeenkomst dan ook niet, althans niet zonder meer mogen afsluiten, zonder eerst te onderzoeken of X zich wel bewust was van de risico's die hij nam en of hij financieel wel in staat zou zijn om eventueel tegenvallende koersfluctuaties op te vangen. Op Dexia rustte anders gezegd de precontractuele zorgplicht, waarvan het bepaalde in artikel 3.44 van het Burgerlijk Wetboek een uitwerking geeft, om X in deze te behoeden voor overhaaste stappen. Dat heeft zij niet gedaan. Integendeel, de van Dexia uitgaande juichende folders wezen vrijwel alléén op de volgens Dexia te verwachten koerswinsten en bevorderden dus als  het ware juist het veel te lichtvaardig totstandkomen van de overeenkomst, zonder dat daarin werkelijk enige serieuze moeite werd gedaan om de klant te waarschuwen tegen de aan deze beleggingsconstructie verbonden gevaren, waaronder in het bijzonder het gevaar van forse koersdalingen en het blijven zitten met een restschuld. Het enkel toetsen van de voorgenomen transactie aan van het BKR te Tiel verkregen informatie was onder de gegeven omstandigheden in elk geval onvoldoende.
 
Dat betekent dat de overeenkomst niet, althans niet ongewijzigd in stand kan blijven. Waar de kern van het aan Dexia gerichte verwijt hierin ligt  besloten, dat zij X ervan had behoren te weerhouden om in feite op de beurs te gaan speculeren met een voor iemand in zijn positie veel te grote som "geleend geld", meen ik dat er geen aanleiding bestaat om de overeenkomst op die grond geheel te vernietigen, zoals X wil, waarna X dan recht zou hebben op restitutie van de inmiddels betaalde rentebedragen. Het gaat er immers niet om dat X die renteverplichting niet kon dragen, maar om het gegeven dat Dexia hem onder de gegeven omstandigheden niet zomaar had mogen blootstellen aan het risico op koersverlies. Ik meen dan ook, dat kan en moet worden volstaan met wijziging van de gevolgen van de overeenkomst en wel aldus, dat X het uiteindelijk geleden koersverlies niet hoeft te dragen, maar overigens wel ten volle aan zijn betalingsverplichtingen moet voldoen. Daarmee is het nadeel voldoende opgeheven.
 
Toepassing van het bepaalde in artikel 6.278 van het Burgerlijk Wetboek is hier niet aan de orde, nu deze wetsbepaling niet ziet op een geval als het onderhavige, waarin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.54 van het Burgerlijk Wetboek zonder dat daaruit enige restitutieverplichting voortvloeit.
Maar ook al zou dat anders zijn, dan nog zou artikel 6.278 van het Burgerlijk Wetboek toepassing missen, nu de daarin voorgeschreven verrekening bij wijziging van de waardeverhouding uiteraard niet kan gelden in een geval waarin de ongedaanmaking van de onderliggende overeenkomst nu juist is gegrond op het ten onrechte blootstellen van de beschermde contractspartij aan het risico van waardevermindering. Uiteraard deed de behoefte aan deze bescherming zich pas voelen toen uitkwam dat X koersverlies ging lijden. Een andere uitleg van laatstgenoemde wetsbepaling zou leiden tot een in redelijkheid onaanvaardbaar eindresultaat, te weten dat het nadeel van de aan Dexia toe te rekenen misbruik van omstandigheden, gelegen in de onverantwoorde blootstelling van X aan koersverliezen, daardoor geheel en al op X zou worden afgewenteld.
 
Gelet op het voorgaande hoeven de verdere verweren van X geen bespreking meer. De door hem nog voorwaardelijk gevorderde overlegging van bandopnames is niet toewijsbaar, alleen al omdat X daarbij (mede) gelet op het voorgaande geen redelijk belang (meer) heeft.
 
Het voorgaande leidt samenvattend tot de volgende uitkomst.
 
X dient nog aan Dexia te betalen de somma van € 230,01 zijnde € 27,06 aan niet betwiste beëindigingskosten, € 22,55 aan niet betwiste inhaalincasso's en € 180,40 aan niet betwiste achterstallige posten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2003. De door Dexia gevorderde contractuele rente gold enkel voor wat betreft de berekening van de door X te betalen rente over de leasesom en is geen overeengekomen vertragingsrente. Gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gelet op het voorgaande in redelijkheid niet toewijsbaar.
 
Het over en weer meer of anders gevorderde moet worden afgewezen.
 
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hiervoor bij de beslissing is bepaald.
 
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL