RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 186832 \ CV EXPL 07-609
Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 26
september 2007
in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland
N.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, gedaagde in
reconventie,
gemachtigde: mr. F.R.H. van der Leeuw,
tegen:
[X], wonende te
[woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde:
mr. R.A.L.M. van Dooren.
en de zaak in tussenkomst van:
[Y], wonende te
[woonplaats],
eiseres in de procedure van tussenkomst,
gemachtigde: mr.
R.A.L.M. van Dooren,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland
N.V., gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de procedure van
tussenkomst,
gemachtigde: mr. F.R.H. van der Leeuw,
Partijen worden hierna ook genoemd: de bank, [X] en
[Y].
1. Het verloop van de
procedures
1.1. Het verloop van de procedures blijkt
uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2004
- de incidentele conclusie tot
verwijzing ex artikel 71 lid 2 Rv van 26 mei 2004
- de conclusie van antwoord
in het incident tot verwijzing van 9 juni 2004
- het vonnis in het incident
tot verwijzing van 30 juni 2004
- de incidentele conclusie tot tussenkomst
van 3 november 2004
- de conclusie van antwoord in het incident tot
tussenkomst van 17 november 2004 zijdens de bank
- het vonnis in het incident
tot tussenkomst van 30 juni 2004 inhoudende afwijzing tussenkomst
- het
arrest van 19 december 2006 waarbij [Y] alsnog is toegelaten tussen te komen in
het geding tussen de bank en [X]
- de akte uitlating verwijzing naar de
kantonrechter zijdens [X] van 24 januari 2007
- de akte uitlating verwijzing
naar kantonrechter zijdens de bank van 24 januari 2007
- het
verwijzingsvonnis van 7 februari 2007
- de conclusie van antwoord in
conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van 16 mei 2007 zijdens
[X]
- de conclusie van eis zijdens [Y] van 16 mei 2007
- de conclusie van
repliek in conventie houdende vermindering van eis tevens conclusie van antwoord
in reconventie zijdens de bank van 13 juni 2007
- de conclusie van antwoord
in tussenkomst zijdens de bank van 13 juni 2007
- de conclusie van dupliek in
conventie tevens conclusie van repliek in reconventie van 11 juli 2007 zijdens
[X]
- de conclusie van repliek in tussenkomst zijdens [Y] van 11 juli
2007
- de conclusie van dupliek in reconventie zijdens de bank van 8 augustus
2007
- de conclusie van dupliek in tussenkomst van 8 augustus 2007 zijdens de
bank.
De zaak is tenslotte voor vonnis gesteld.
1.2. De kantonrechter merkt voor de duidelijkheid
op, dat de procedures tussen de bank en [X] enerzijds en tussen [Y] en de bank
anderzijds gescheiden procedures zijn en dat er geen sprake kan zijn van een
deelname van [Y] aan het processuele debat in de procedure tussen [X] en de
bank: er is sprake van tussenkomst en niet van voeging. Dat betekent dat de
aanduidingen "in conventie" en "in reconventie" op de processtukken in de
procedure van tussenkomst onjuist is: in de procedure tussen [Y] en de bank is
alleen sprake van een vordering van [Y] jegens de bank terwijl [Y] in de
procedure tussen [X] en de bank geen partij is. Zo bezien heeft [Y] haar
processtukken onjuiste benamingen gegeven. Hierboven onder l.l zijn passender
benamingen gehanteerd.
2. De vaststaande
feiten
2.1. [X] en [Y] zijn gehuwd (op 23 mei
1997).
2.2. De bank is rechtsopvolgster van Bank
Labouchere N.V. Hierna worden de bank en haar rechtsvoorgangste beide aangeduid
als "de bank".
2.3. De bank en [X] hebben op of omstreeks 13
januari 1999 een overeenkomst gesloten met de naam Gianni Romme Effect
(contractnummer 25400151; hierna ook genoemd.' de overeenkomst).
2.4. De overeenkomst strekt tot het door [X]
beleggen in aandelen met van de bank geleend geld. De gekochte aandelen worden
voorwaardelijk overgedragen aan [X] door bijschrijving daarvan op diens naam in
de administratie van de bank. [X] wordt pas eigenaar als hij alle termijnen
heeft betaald. Dergelijke overeenkomsten worden effectenlease-overeenkomsten
genoemd.
2.5. Nadat [X] niet voldeed aan de op hem rustende
betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft de bank de
overeenkomst op 18 augustus 2003 beëindigd. In verband daarmee heeft de bank aan
[X] een eindafrekening gezonden waarvan EUR 10.187,72 onbetaald is
gebleven.
2.6. Namens [Y] is aan de bank een brief gezonden
gedateerd 14 april 2003, waarin ten aanzien van de overeenkomst een beroep wordt
gedaan op de vernietigingsgrond in artikel 1:89 BW, omdat [Y] voor de
overeenkomst geen toestemming als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub d BW heeft
verleend aan [X].
Deze brief namens [Y] wordt hiema ook aangeduid als de
buitengerechtelijke vernietiging.
3. Het geschil in
conventie
3.1. De bank vordert - samengevat en
eisvermindering - veroordeling van [X] tot betaling van: EUR 10.187,72
vermeerderd met de contractuele rente dan wel de wettelijke rente vanaf 18
augustus 2003 en proceskosten.
3.2. [X] voert verweer. Op de stellingen van
partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in
reconventie
4.1. [X] vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad -:
primair: voor recht te verklaren dat de overeenkomst op 14 april
2003 dan wel op een ander
moment is vernietigd door [Y] met veroordeling van
de bank tot terugbetaling van al
hetgeen [X] onverschuldigd aan de bank heeft
voldaan, te weten EUR 10.626,20 te
vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28
april 2003 althans vanaf 16 mei 2007 tot de dag
der algehele
voldoening;
subsidiair: een verklaring voor recht dat de overeenkomst nietig
is wegens strijd met de Wet
op het consumentenkrediet (Wck) met veroordeling
van de bank tot terugbetaling van al
hetgeen [X] onverschuldigd aan de bank
heeft voldaan, te weten EUR 10.626,20 te
vermeerderen met wettelijke rente
vanaf 28 april 2003 althans vanaf 16 mei 2007 tot de dag
der algehele
voldoening;
(voorwaardelijk) meer subsidiair: voor het geval de bank er niet
mocht slagen te bewijzen
dat zij de aandelen voor [X] heeft gekocht, de
overeenkomst te ontbinden en de bank
te veroordelen tot ongedaanmakmg van de
door haar reeds ontvangen prestaties, te weten tot
terugbetaling van EUR
10.626,20 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 april 2003
althans
vanaf 16 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening;
nevenvordering; de bank
te veroordelen tot verwijdering van de meldingen betreffende de
overeenkomst
bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel (hierna: BKR) binnen vijf dagen
na
de datum dat het vonnis in deze zaak is betekend aan de bank, onder
verbeurte van een
dwangsom van EUR 1.000,- door de bank aan [X] te voldoen
voor elke dag dat de
verwijdering van de melding uitblijft na genoemd
tijdstip.
En met veroordeling van de bank in de proceskosten te vermeerderen
met wettelijke rente
vanaf 2 dagen na betekening van het vonnis.
4.2. De bank voert verweer. Op de stellingen van
partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil in
tussenkomst
5.1. [Y] vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij
voorraad -
primair voor recht te verklaren dat de overenkomst op 14 april
2003 dan wel op een ander
moment rechtsgeldig is vernietigd door [Y] en de
bank te veroordelen tot terugbetaling
van al hetgeen [X] onverschuldigd aan
de bank heeft voldaan;
subsidiair: te vernietigen de overeenkomst op grond
van art. 1:88 lid 1 sub d juncto 1:89 lid
1 BW en de bank te veroordelen tot
terugbetaling van al hetgeen [X] onverschuldigd
aan de bank heeft
voldaan.
En met veroordeling van de bank in de kosten van het geding te
vermeerderen met de
wettelijke rente over deze kosten vanaf twee dagen na
betekening van het vonnis.
5.2. De bank voert verweer. Op de stellingen van
partijen wordt hiema voor zover nodig nader ingegaan.
6. De
beoordeling
6.1. De kantonrechter zal de vorderingen in
conventie, in reconventie en in tussenkomst zoveel als mogelijk gezamenlijk
bespreken.
6.2. Bij de beoordeling van alle drie vorderingen
is van belang het antwoord op de vraag of de buitengerechtelijke vernietiging
van de overeenkomst door [Y] doel heeft getroffen. De kantonrechter heeft
hierover als volgt overwogen.
6.3. De overeenkomst - zoals omschreven onder
overweging 2.4 - is een vorm van huurkoop, zodat [Y] aan [X] toestemming als
bedoeld in artikel 1:88, eerste lid en sub d, BW had moeten geven voor het
aangaan daarvan. Deze toestemming had schriftelijk verleend moeten worden gelet
op het bepaalde in de artikelen 1:88, derde lid, BW en 7A:1576i BW. Nu is
gesteld noch gebleken dat er sprake is van schriftelijk verleende toestemming,
staat tussen partijen (in alle drie procedures) vast dat [Y] géén toestemming
heeft verleend.
De kantonrechter verwijst voor een nadere uitwerking van de
aan het vorenoverwogene ten grondslag liggende rechtsoverwegingen naar het
arrest van het hof in Den Bosch van 26 juni 2007 (gepubliceerd onder nummer LJN
BA8070) en het arrest van dat hof in de zaak tussen partijen van 19 december
2006.
6.4. Omdat [Y] geen toestemming heeft gegeven tot
het aangaan van de overeenkomst kon zij die vernietigen binnen een termijn van
driejaren nadat zij op de hoogte is gekomen van het bestaan daarvan. [Y] en [X]
hebben gesteld, dat [Y] rond juni/juli 2001 daarvan op de hoogte zou zijn
gekomen, doordat in het kader van een hypotheekaanvraag toen bleek van een
BKR-registratie waarna [X] de achtergrond daarvan aan [Y] zou hebben verteld, te
weten de onderhavige overeenkomst. Verder hebben [X] en [Y] aangevoerd, dat [X]
de overeenkomst heeft gefinancierd met een schenking van zijn ouders waarvan [Y]
door hem evenmin op de hoogte was gesteld.
Vaststaat dat de
buitengerechtelijke vernietiging dateert van 14 april 2003.
De bank heeft
daarentegen gesteld, dat [Y] al heeft geweten van het bestaan van
de
overeenkomst ten tijde van het aangaan daarvan, zodat de verjaringstermijn
van driejaren is
gaan lopen op of rond die totstandkomingsdatum.
De
kantonrechter is van oordeel dat de bank haar stelling op dit punt in de gegeven
context
en in het licht van de stellingen van [X] en [Y] in onvoldoende mate
heeft onderbouwd. De bank heeft - samengevat - namelijk niet meer gesteld, dan
dat het gebruikelijk is dat echtgenoten dergelijke financiële verplichtingen met
elkaar bespreken. De kantonrechter kwalificeert deze stelling als een vermoeden.
Hierbij is van belang dat de bank geen concrete, uiterlijke feiten of
omstandigheden heeft aangevoerd - anders dan het bestaan van de
aandelenlease-overeenkomst - waaruit zou kunnen blijken van de gestelde
wetenschap van [Y] (op een hier relevant tijdstip). Daarbij is van belang dat de
stellingen van de bank geen concrete aanknopingspunten bieden voor het antwoord
op de vraag op welk moment [Y] dan volgens de bank op de hoogte van de
overeenkomst zou zijn geraakt en hoe. Ook het in algemene termen vervatte
bewijsaanbod van de bank op dit punt bevat geen concrete feiten of
omstandigheden die vatbaar zouden zijn voor bewijs anders dan de (bloot
gestelde) wetenschap die [Y] volgens de bank gehad moet hebben. De kantonrechter
zal de betrokken stelling van de bank daarom passeren.
6.5. Uit het vorenoverwogene volgt, dat [Y] op
goede gronden de overeenkomst heeft vernietigd en dat zij dit heeft gedaan op
een tijdstip waarop haar bevoegdheid daartoe niet was verjaard.
6.6. De vraag is vervolgens wat dit betekent voor
de onderscheiden vorderingen. De kantonrechter heeft daarover als volgt
overwogen.
6.7. De vorderingen in conventie (van de bank
jegens [X]) dienen te worden afgewezen, omdat deze strekken tot nakoming van een
overeenkomst die met terugwerkende kracht moet worden geacht nietig te
zijn.
6.8. De primaire vordering in reconventie (van [X]
jegens de bank) kan worden toegewezen in die zin dat de bank kan worden
veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [X] onverschuldigd aan de bank heeft
voldaan, want al hetgeen [X] op basis van de nietige overeenkomst: heeft voldaan
is onverschuldigd geweest. Het door [X] gestelde bedrag is niet betwist en staat
daardoor vast. Datzelfde geldt voor de datum vanaf wanneer wettelijke rente
verschuldigd zou zijn. Voor beperking van de omvang van het bedrag dat de bank
aan [X] terug dient te betalen of enigerlei vorm van waardevergoeding is geen
plaats. Dit is al zo omdat daardoor de beschermingsgedachte die ten grondslag
ligt aan het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 BW zou worden
ondergraven.
De kantonrechter komt hierdoor aan het subsidiair gevorderde
niet meer toe.
De nevenvordering van [X] betreft de registratie van de
aandelenlease-overeenkomsten bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). [X]
vordert dat de bank op straffe van een dwangsom de meldingen betreffende de
aandelenlease-overeenkomsten bij BKR verwijdert. Deze vordering kan naar het
oordeel van de kantonrechter niet worden toegewezen, omdat de bank een melding
kan doen aan BKR, maar BKR beslist over de registratie. De bank kan niet worden
veroordeeld iets te doen waartoe zij niet bevoegd is.
6.9. De primaire vordering in tussenkomst (van [Y]
jegens de bank) is toewijsbaar voor zover wordt gevraagd om een verklaring voor
recht dat de aandelenlease-overeenkomsten door [Y] zijn vernietigd. Van een
veroordeling van de bank om aan [X] terug te betalen hetgeen [X] onverschuldigd
aan de bank heeft betaald, kan echter geen sprake zijn. Het recht op
terugbetaling van hetgeen onverschuldigd is betaald komt toe aan degene die
onverschuldigd betaald heeft en dat is [X] en niet [Y],
zodat [Y] op dit punt
geen vordering heeft.
De kantonrechter komt hierdoor aan het subsidiair
gevorderde niet meer toe.
6.10. De bank zal als de grotendeels in het ongelijk
gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in coventie, in
reconventie en in tussenkomst.
De proceskosten worden aan de zijde van [X]
begroot op EUR 788,- en aan de zijde van [Y] op EUR 788,-.
6.11. De beslissingen hieronder zijn gebaseerd op de
overwegingen hierboven. Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht
blijft als niet langer relevant buiten beschouwing.
7. De
beslissingen
De kantonrechter
in conventie
7.1. wijst de vorderingen af,
in reconventie
7.2. verklaart voor recht dat de overeenkomst
(contractnummer 25400151) op of omstreeks 14 april 2003 is vernietigd door
[Y],
7.3. veroordeelt de bank om aan [X] te betalen een
bedrag van EUR 10.626,20 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april
2003 tot aan de dag der algehele voldoening,
7.4. wijst af wat meer of anders is
gevorderd,
in conventie en in
reconventie
7.5. veroordeelt de bank in de proceskosten, aan
de zijde van [X] tot op heden begroot op EUR 788,-,
in tussenkomst
7.6. verklaart voor recht dat de overeenkomst
(contractnummer 25400151) op of omstreeks 14 april 2003 rechtsgeldig is
vernietigd door [Y],
7.7. veroordeelt de bank in de proceskosten, aan
de zijde van [Y] tot op heden begroot op EUR 788,-,
7.8. wijst af wat meer of anders is
gevorderd,
7.9. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
voor wat betreft de veroordelingen onder 7.3, 7.5 en 7.7.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin,
kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 26 september 2007
uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL