Het gebruik maken van deze uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

Zaaknr./rolnr. 172987/HAZA 04-295 jc 14 april 2004


VONNIS

van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, sector civiel,

In de zaak van:

De naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland B.V.
Gevestigd te Amsterdam,
E i s e r e s in de hoofdzaak,
V e r w e e r s t e r in het incident,
Procureur: mr. J. van Ravenshorst

- tegen –

X.
Wonende te (....)
G e d a a g d e in de hoofdzaak,
E i s e r in het incident,
Procureur: mr. C. Beijer


Partijen worden in dit vonnis aangeduid als "Dexia" en "X"

1.
Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:

- dagvaarding van 13 januari 2004, met producties:
- incidentele conclusie houdende een verzoek tot verwijzing ex artikel 71 lid.2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”), met producties;
- conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing

1.2
Partijen hebben vervolgens vonnis in het incident gevraagd.

2
De beoordeling van de incidentele vordering

2.1
X heeft aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van dc vordering van Dexia en dat de zaak moet worden verwezen naar de sector kanton van de rechtbank. X voert daartoe aan dat uit de tussen hem en de rechtsvoorgangster van Dexia op 28 april 2000 en op 16 juni 2000 gesloten effecten-leaseovereenkomsten, te weten “de Triple effect-maandbetaling” en uit de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effectenlease, zoals overgelegd door X als productie 2 bij zijn incidentele conclusie, (hierna; “bijzondere voorwaarden”), blijkt dat deze overeenkomsten beschouwd moeten worden als huurkoopovereenkomsten in de zin van artikel 7a:1576h van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”).

2.2
Dexia heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.3
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomsten die onderwerp van geschil zijn, aangemerkt moeten worden als huurkoopovereenkomsten in de zin van artikel 7a:1576h BW, zodat de zaak op grond van artikel 93 onder c Rv door de kantonrechter dient te worden behandeld en beslist en overweet daartoe als volgt:

2.4
Uit artikel 7a:1576 lid 5 BW vloeit voort dat titel 5a van boel 7a BW, welke titel primair handelt over koop op afbetaling en huurkoop van zaken, van overeenkomstige toepassing is op vermogensrechten. Dit brengt met zich mee dat effecten, die als vermogensrechten zijn aan te merken, onderwerp kunnen zijn van koop op afbetaling en huurkoop in de zin van die titel. De overeenkomsten voldoen naar het oordeel van de rechtbank op grond van het hierna volgende voorts aan alle vereisten voor een huurkoopovereenkomst zoals die volgen uit de artikelen 7a:1576h lid 1 BW jo 7a:1576 lid 1BW

2.5
In de eerste plaats voorzien de overeenkomsten in de verkrijging van de eigendom van de effecten door X door vervulling van de opschortende voorwaarde van de algehele betaling van wat X uit hoofde van deze overeenkomstern verschuldigd is. Uit artikel 5 van de overeenkomsten en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden volgt immers uitdrukkelijk dat de eigendom van de effecten automatisch en vanrechtswege overgaatop het moment dat ‘lessee’aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.

2.6
In de tweede plaats kunnen de effecten reeds voorafgaand aan deze mogelijke eigendomsoverdracht als afgeleverd in de zin van artikel 7a:1576 lid 1 BW worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat levering van een aandeel in een verzameldepot niet in stoffelijke vorm plaatsvindt, maar ingevolge artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (hierna: Wge) door middel van bijschrijving op naam van de verkrijger in de administratie van de betrokken instelling. Uit artikel 2 van de bijzondere voorwaarden volgt dat een dergelijke bijschrijving onverwijld na aanschaf van de effecten door Dexia geschiedt.

2.7
In de derde plaats heeft X vanaf het sluiten van de overeenkomsten het voor huurkoop kenmerkende gebruiksrecht van de huurkoopobjecten verkregen. Uit de artikelen 3 en 4 van de bijzondere voorwaarden volgt in dit verband dat X het economisch risico met betrekking tot de koersverschillen draagt, hem het dividend en de andere baten van de effecten toekomen en hij degene is die in het geval van een keuzedividend de keuze bepaalt.

2.8
In de vierde en laatste plaats voorzien de overeenkomsten in betalen van de koopprijs in termijnen, hetgeen volgt uit het in artikel 3 van de overeenkomsten opgenomen betalingsschema. Hierbij is de totale leasesom als koopprijs in de zin van artikel 7a:1576 lid 1 BW aan te merken, waarbij niet van belang is dat genoemde som is opgebouwd uit een bedrag waarvoor Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente. Het is immers de totale leasesom die moet worden voldaan ter verkrijging van de effecten.

2.9
De rechtbank zal derhalve de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank verwijzen. Hierbij wijst de rechtbank erop dat in het vervolg van de procedure partijen niet vertegenwoordigd door een procureur, maar in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen.

2.10
De kosten van het incident zullen, nu geen van partijen kan worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij in de eigen kosten draagt. 


3.
De beslissing

De rechtbank:

3.1
verwijst de zaak naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank van woensdag 26 mei 2004 om 09.30 uur. Voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijnde van X welke zitting zal worden gehouden in het gebouw van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats sector kanton,

3.2
bepaalt dat partijen in het vervolg van de procedure niet vertegenwoordigd door een procureur maar in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen;

3.3
compenseert de proceskosten in het incident tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.


Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 14 april 2004


w.g griffier w.g. rechter