Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL
Toev.nr. ----:
.......
SECTOR KANTON, LOCATIE
UTRECHT
Vonnis in de zaak
van:
DEXA BANK NEDERLAND
BV.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen:
Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in
reconventie,
gemachtigde: mr. H. Post,advocaat te
Helmond,
rolgemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, gerechtsdeurwaarder te
Utrecht.
wonende te [woonplaats],
verder ook te
noemen: [X],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in
reconventie,
gemachtigde: mr.S. Sanders, advocaat te
Utrecht.
vonnis van de sector handels- en familierecht van
deze rechtbank van 4 augustus 2004
(rolnummer 172649/HA ZA04-228), waarbij de
zaak ter behandeling is verwezen naar
de kantonrechter.
Vervolgens heeft
Dexia gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie en heeft
[X]
gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie. Dexla heeft ten
slotte
gedupliceerd in reconventie.
Hierna is uitspraak
bepaald.
Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio,
op haar beurt rechtsopvolgster
van Legio Lease B.V., welke vennootschappen
hierna alle worden aangeduid als Dexia.
"WinstVerDriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De
overeenkomst heeft een looptijd
van 36 maanden waarbij [X] van Dexia een door
haar aangekocht pakket aande-
len/effecten met een aankoopbedrag van €
19.748,85 least voor een leasesom van
€ 23.892,45. Deze leasesom is opgebouwd
uit het voormelde aankoop bedrag en een be-
drag van € 4.143,60 aan rente. Op
de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden
Effecten Lease" van
toepassing.
voldoen:
- gedurende de looptijd van
de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer,
een
maandtennijn van € 115,10 op of omstreeks de 1e dag van iedere
maand;
- € 45,38 (f 100,--) op of omstreeks de 35e maand;
- €
19.703,47 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in
principe
te verrekenen met de verkoopopbrengst van de
aandelen/effecten (in de over-
eenkomst ook "waarden"
genoemd).
betaald wat hij haar krachtens deze
lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere
Voorwaarden Effecten
Lease verschuldigd is of zal worden. is lessee automatisch
en van rechtswege
eigenaar van de waarden geworden."
opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst
van de verkoop van de aandelen
f 8.693,85 bedraagt en dat [X] een bedrag van
€ 11.055,00 aan haar dient te voldoen.
oordeelt om aan haar te betalen €
12.364,71, bestaande uit een na de eindafrekening
openstaande hoofdsom van €
11.055,00, gespecificeerde contractuele rente ad 0.96% per
maand hierover ten
bedrage van € 380,32, alsmede buitengerechtelijke incassokosten
van € 929,39,
vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over
de
hoofdsom vanaf 7 oktober 2003 en de proceskosten.
van. [X] heeft tevens verzocht om aanhouding
van deze procedure totdat in de procedures
van de Stichting Leaseverlies en
de Stichting Eegalease vonnissen worden gewezen
die kracht van gewijsde
hebben.
tonrechter
de overeenkomst nietig
verklaart dan wel vernietigt wegens toepasselijkheid van de
WCK;
dan wel
de overeenkomst ontbindt wegens toerekenbare tekortkoming van Dexia;
dan wel
de overeenkomst wijzigt in die zin dat de verplichting voor [X] om de
rest-
schuld te voldoen komt te vervallen, dan wel dat deze wordt gefixeerd
op een bedrag
met inachtneming van de uitspraken van de DSI dan wel een in
goede justitie te bepalen
wijziging
dan wel verklaart voor recht dat de
hardheidsdausule van toepassing is op [X].
dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin
dat zij, indien (enig deel van) de vordering in
reconventie wordttoegewezen
met een beroep op artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW)
veroordeling van [X]
vordert tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen
de
aankoopwaarde van de effecten verminderd met de waarde van de effecten op
de
datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de
waarde op het
moment van verkoop.
aanhoudingsverzoek van Dexia en wordt gemeld dat [X]
wil voortprocederen, gaat de
kantonrechter ervan uit dat het eerder door haar
opgeworpen verzoek om aanhouding
niet langer wordt gehandhaafd.
vernietigbaar is wegens strijd met de Wet op het
Consumenten krediet (WCK). Nu de
kantonrechter de WCK ook ambtshalve zou
hebben toegepast, passeert zij de stelling
van Dexia dat dit verweer tardief
is.
de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde
limiet.
menstel van overeenkomsten met de strekking
dat:
- door of vanwege de kredictgever aan de kredietnemer een geldsom
ter beschikking
wordt gesteld en de kredietnemer aan de
kredietgever een of meer betalingen doet
(art. 1 aanhef en sub a
onder 1 WCKl.
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het
genot van een roerende
zaak wordt verschaft of een hij algemene
maatregel van bestuur aangewezen dienst
wordt verleend en de
kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet
(art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting
staat in de wet centraal het begrip krediettrans-
actie, dat beoogt alle
relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is
uitgangspunt
dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende
ele-
menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.
de aandelen aan [X] ter financiering van die
aandelen een bedrag ter beschikking
heeft gesteld, waarover [X] periodiek
rente diende te betalen en welk bedrag [X]
aan het einde van de looptijd
diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een
overeenkomst met deze kenmerken is
allereerst van belang of de overeenkomst
geacht moet worden een relevante vorm van
consumentenkrediet te zijn, met
andere woorden of het hier gaat om een transactie
waarvoor de wet beoogt de
consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het
geval is. Als gevolg van de marktstrategie
van de aanbieders, waaronder
Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële)
afnemers in
toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid
om
een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is
door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met
andere
woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met
geleend geld
zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de
eigendom is overgedra-
gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter
naar de strekking sprake van een
krediettransactie als waarop de wet
ziet.
parlementaire geschiedenis valt op te
maken dat de wetgever effectenleaseconstructies
als de onderhavige expliciet
onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond
dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel
dient te
ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige
naar
haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden
of de rechts-
zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich,
niettegenstaande
voormelde vaststelling, uitstrekt tot de
effectenleaseconstructie.
dat nieuwe mogelijkheden bood die tot
dan toe niet waren voorzien. Zoals hiervoor
is vastgesteld is dat product
naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de
WCK. Concreet is nu de
vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-
kelijk ter
beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van
roerende
zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet
aan de effectenlea-
seconstructie voorbij zou gaan. Dat is niet het geval.
Wie nieuwe (maatschappelijke, fi-
nanciële, technologische of andere)
ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee
te houden dat het recht
daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden.
De WCK
hiedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat bet
toepassings-
bereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende
zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante
vormen van consu-
mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de
wet een feitelijke omschrij-
ving geeft van de verschillende elementen
waaruit een krediettransactie kan bestaan,
omdat bij een meer
formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking
van de wet
via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De
conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder "bedachte" vorm van
con-
sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te
brengen, mits de be-
treffende transactie naar zijn strekking een
krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia,
tegen de achtergrond van het
innovatieve karakter van haar effectenleaseproduct, reke-
ning behoren te
houden.
in elk geval valt onder de definitie van de
kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG,
PB12.2.1987, L42/48 zoals
laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter
acht bij de
uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht
om
richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel
als
een krachtig argument om de nationale wet in de richting van confonniteit
te interprete-
ren. Ook door die werking van de communautaire regelgeving
behoeft Dexia niet verrast te
zijn.
verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter
gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomst
niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-
te. Dit brengt
ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de
overeenkomst
nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De
overeenkomst tussen partijen
is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel
9 WCK niet uitsluitend ziet op de be-
scherming van een van de partijen bij
de overeenkomst. Uit de wetsgeschÏedenis blijkt
dat het vergunningenstelsel
ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel
een goed
functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede be-
oogt
consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig
optre-
den is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van
artikel 3:40 lid3 BW
(de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid
van de daarmee strijdige rechts-
handelingen aan te tasten) van toepassing
is.
lag aan de door partijen verrichte prestaties
van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-
voering van de overeenkomst over
en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd
in beginsel te worden
terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat
beide
partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten
tijde
van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de
aangekochte
aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te
vorderen heeft van [X],
nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het
ter beschikking gestelde geldbe-
drag. Voorts dient Dexia de door [X]
betaalde rente als onverschuldigd aan [X] terug
te betalen.
volgende. Vast staat dat [X] geld in aandelen
heeft willen steken. Aangenomen moet
worden dat zij bereid was het bedrag dat
zij aan rente heeft betaald in aandelen te be-
leggen en dat zij zich ook
ervan bewust moet zijn geweest dat zij door dit bedrag in aan-
delen te
beleggen koersrisiko zou lopen. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het
naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de
overeenkomst met
terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet
wordt gedaan. De waardeda-
ling dient dan ook voor een deel voor rekening van
[X] te blijven, doch niet verder
dan voor het deel waarvan aannemelijk is dat
zij het risico heeft kunnen overzien in
deze gelijk te stellen aan de
waardedaling van de AEX-index gedurende de looptijd van
de overeenkomst. Dit
brengt mee dat op het aan [X] in beginsel te restitueren bedrag
(de betaalde
rente) in mindering mag worden gebracht een bedrag dat overeenkomt met
het
percentage van dat bedrag waarmee de AEX-index is gedaald in de periode van
5
juni 2000, de aankoop-/valutadatum van de aandelen, tot 5 juni 2003, het
tijdstip waarop
de voor 36 maanden aangegane overeenkomst tot een einde kwam
(vergelijk ook de uit-
spraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari
2005 te vinden op www.dsi.nl).
leiden en behoeft daarom geen bespreking
meer.
Dexia zal als de in het ongelijk gestelde
partij worden veroordeeld in de kosten van het
geding. In dit bedrag wordt
tevens het door [X] bij de sector handels- en familierecht
betaalde
griffierecht begrepen.
cedure in reconventie zullen worden
gecompenseerd in dier voege dat iedere partij de
eigen kosten
draagt.
veroordeelt Dexia in de kosten
van de procedure, tot op heden aan de kant van [X]
begroot op € 775,00.
waarvan € 540,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen aan de griffier
van de
Rechtbank Utrecht;
f 4.143,60. vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de diverse data waarop de betalin-
gen door [X] zijn verricht tot de
voldoening;
met het percentage van € 4.143,60 waarmee de
AEX-index is gedaald in de periode van 5
juni 2000 tot 5 juni
2003;
kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L. Keijzer,
kantonrechter, en is in aanwezigheid van de
griffier bij vervroeging in het
openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005.