Vonnis in de zaak
van:
de naamloze
vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te
Amsterdam,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in
reconventie,
gemachtigde: E van Mastrigt, gerechtsdeurwaarder te
's-Gravenhage,
tegen
[X],
wonende te 's-Gravenhage,
gedaagde
partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. drs.
E. Oversier, advocaat te Hoofddorp,
Partijen worden aangeduid
als "Dexia" en "[X]".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van:
-
de dagvaarding van 22 september 2003;
- de conclusie van antwoord in
conventie, eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie,
antwoord in reconventie, tevens akte
houdende voorwaardelijke
wijziging van eis in conventie;
- de conclusie van dupliek in
conventie, repliek in reconventie, tevens akte houdende
voorwaardelijke wijziging van eis en (onvoorwaardelijke) wijziging
van
eis in reconventie;
- de conclusie van dupliek on
reconventie, tevens houdende antwoord voorwaar-
delijke en
onvoorwaardelijke wijziging van eis in reconventie;
- de door partijen
in het geding gebrachte producties.
Deze stukken dienen als hier herhaald en
ingelast te worden beschouwd.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer
is gesteld en blijkt uit overgelegde
stukken, een en ander
voorzover niet of onvoldoende weersproken en in deze zaak
van belang, kan van het volgende worden uitgegaan:
a.
Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam
gevestigde
Bank Labouchère N.V., mede
handelende onder de naam ''Legio-Lease'', op
haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. Beide
rechtsvoorgangers
worden hierna
eveneens aangeduid als Dexia dan wel als
Legio-Lease.
Dexia is met
betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten
en
verplichtingen van Legio-Lease
getreden.
b. Gedagtekend 29 december 1999 hebben
Legio-Lease en [X] een aandelenlease-
overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerDriedubbelaar",
contractnummer
744----- (hierna: de
overeenkomst).
c. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere
Voorwaarden Effecten Lease (hierna:
de
Bijzondere Voorwaarden) van Legio-Lease van toepassing.
d.
De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende
in:
[X] leasde van Legio-Lease drie
pakketten aandelen (in de overeenkomst
aangeduid als de "waarde") van telkens 23 aandelen ABN AMRO, 23
aandelen
Ahold en 23 aandelen ING,
waarvan het eerste pakket is aangekocht direct
na
totstandkoming van de
overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later
en
het derde pakket 24 maanden
later, voor een totaalbedrag van
driemaal
€ 2.589,80 = €
7.769,40.
De totale leasesom,
inclusief € 1.630,08 aan rente, bedroeg € 9.399,48 en
diende
door [X] te worden betaald
als volgt:
- 36 gelijke
maandelijkse termijnen van € 45,28 (de inleg, in totaal
gelijk
aan de
verschuldigde rente), de eerste per 1januari 2000 en de
volgende
telkens één
maand later,
- een bedrag van €
45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks
de
35stemaand
,
- een bedrag ad € 7.724,02 (de
restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
e.
Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [X] de
verschuldigde
maandtermijnen, de
zogenaamde inleg, voldaan.
f. Na het einde van de
looptijd van de overeenkomst heeft Dexia het
aandelenpakket
verkocht en een
eindafrekening opgesteld, welke zij bij brief van 3 juli
2003
aan [X] heeft toegestuurd. Volgens
deze eindafrekening diende [X] nog
een bedrag ad € 3.823,72 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te
voldoen.
g. [X] heeft deze restschuld niet
voldaan.
Vorderingen en verweer in conventie
3. Dexia vordert de veroordeling van [X] tot
betaling van € 4.694,33 vermeerderd
met de
contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente,
over
€.3.823,72 vanaf 17 juli 2003 tot de dag der
algehele voldoening, en proceskosten.
Naast de voren
vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven -
ten
grondslag dat [X] ondanks aanmaning en sommatie
in gebreke is gebleven met
de voldoening van het
eindbedrag volgens de hem toegezonden afrekening.
Zij heeft hem aangeboden het verschuldigde bedrag in termijnen te voldoen,
maar
[X] is daar niet op ingegaan. Vervolgens heeft
zij haar vordering aan haar incas-
sogemachtigde
uithanden gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening
ver-
schuldigde bedrag vordert zij een bedrag ad €
222,06 wegens contractuele rente
vanaf 30 december
2002 tot en met 16 juli 2003 en een bedrag ad € 648,55
(inclu-
siefBTW) wegens buitengerechtelijke
incassokosten.
4. Naar aanleiding van het verweer van [X] heeft
Dexia, voor het geval haar vor-
dering wordt afgewezen en de vordering van [X] in reconventie
tot vernietiging
of ontbinding van de overeenkomst
wordt toegewezen, haar eis (voorwaardelijk)
gewijzigd, aldus [X] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag
gelijk
aan het verschil tussen de aankoopwaarde van
de in artikel 1 van de overeenkomst
genoemde
effecten minus de waarde van die effecten op de datum van de
vernieti-
ging of ontbinding van de overeenkomst,
met veroordeling van
[X] in de proceskosten. Hieraan
heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten
grondslag gelegd dat [X], indien de overeenkomst vernietigd of
ontbonden
wordt, op grond van artikel 6:278 BW
gehouden is bedoeld waardeverschil te vergoeden.
5. [X] concludeert tot afwijzing van de
vordering in conventie met veroordeling
van
Dexia in de kosten. Allereerst betwist zij dat de aandelen, waarop de
overeen-
komst betrekking heeft, daadwerkelijk door
Dexia zijn aangekocht. Verder betwist
zij de
gestelde verkoopopbrengst van die aandelen. Daarnaast voert zij - kort
zake-
lijk weergegeven - aan dat Dexia zich bij de
totstandkoming van de overeenkomst
schuldig gemaakt
heeft aan bedrog, althans misbruik van omstandigheden
heeft
gemaakt. Voorts voert zij aan dat zij bij de
totstandkoming van de overeenkomst
gedwaald heeft.
Tenslotte stelt zij dat Dexia haar informatieplicht en zorgplicht
ge-
schonden heeft en betwist zij de hoogte van de
vordering en de verschuldigdheid
van
buitengerechtelijke kosten.
Vordering en verweer in
reconventie
6. [X] vordert na (onvoorwaardelijke) wijziging
van eis de vernietiging van de
overeenkomst en de
veroordeling van Dexia tot betaling van een
schadevergoeding
gelijk aan het totaal van de door
haar ingelegde bedragen, met rente en kosten.
Daaraan legt zij kort zakelijk weergegeven, ten grondslag wat zij in conventie
ten
verwere heeft aangevoerd. Voorts voert zij aan
dat Dexia toerekenbaar tekort ge-
schoten is in de
uitvoering van haar verplichting uit de overeenkomst doordat
zij
(Dexia) de op haar rustende zorgverplichtingen
niet of onvoldoende is nagekomen.
7. Voor het geval Dexia mocht weigeren bandopnames
over te leggen van de tussen
Labouchère c.q.
Legio-Lease en [X] gevoerde telefoongesprekken, heeft
[X]
haar vordering voorts (voorwaarde1ijk)
vermeerderd, aldus dat Dexia zal worden
veroordeeld
om die bandopnames in het geding te brengen op straffe van een
dwang-
som van € 1.000,-- per dag.
8. Dexia concludeert tot afwijzing van de
vordering met veroordeling van [X] in
de kosten.
Mede onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft
aangevoerd
ter weerlegging van het in conventie door
[X] gevoerde verweer, bestrijdt zij dat
zij zich
schuldig heeft gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden, of
dat
[X] bij de totstandkoming van de overeenkomst
heeft gedwaald. Verder bestrijdt
zij dat zij
toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar
verplichtingen
uit de overeenkomst jegens [X]. De
voorwaardelijke vermeerdering van eis is
naar haar
mening een ongeoorloofde "fishing expedition".
Beoordeling
9. De vorderingen in conventie en in reconventie
lenen zich voor gezamenlijke beoordeling
en
beslissing.
10. De betwisting door [X] van de aankoop door Dexia van
de in de overeenkomst
genoemde aandelen en de
verkoopopbrengst daarvan stuit, naar Dexia terecht
heeft
betoogd, af op de zogenaamde boekenclausule
van artikel 11 van haar Algemene
Voorwaarden, die in
artikel 18 van de Bijzondere Voorwaarden van toepassing
zijn
verklaard. Anders dan [X] stelt, is die
boekenclausule niet vernietigbaar op
grond van het
bepaalde in artikel 6:236 onder k BW, aangezien door die
clausule
nog de uit de wet voortvloeiende
bewijslastverdeling te nadele van [X] gewij-
zigd
wordt, noch de mogelijkheid van levering van tegenbewijs door [X]
uitge-
sloten of beperkt wordt. Naar het oordeel van
de kantonrechter wordt zowel de aan-
koop van de
aandelen als de verkoopopbrengst daarvan voldoende bewezen door
de
zijdens Dexia overgelegde stukken uit haar
administratie. [X] heeft geen con-
creet tegenbewijs
aangeboden en de kantonrechter ziet ook geen aanleiding
haar
ambtshalve tot het leveren van tegenbewijs toe
te laten, nu zij geen concrete feiten
en
omstandigheden heeft gesteld die - mits in geval van betwisting bewezen -
kun-
nen leiden tot het oordeel dat de betreffende
aandelen niet daadwerkelijk door
Dexia zijn gekocht
en/of een lagere verkoopopbrengst hebben gehad dan
door
Dexia gesteld.
11. Het verweer van [X] dat Dexia bij de totstandkoming
van de overeenkomst be-
drog gepleegd heeft, treft
evenmin doel. Het hierop betrekking hebbende betoog
van [X] komt in de kern hierop neer, dat Dexia haar voorafgaand aan het
sluiten
van de overeenkomst niet of onvoldoende
geïnformeerd heeft over de risico's die
verbonden
zijn aan het met geleend geld belegen in aandelen en het in haar
reclame-
uitingen ten onrechte heeft doen voorkomen
alsof de WinstVerDriedubbelaar
een uiterst
winstgevend product was zonder noemenswaardige
risico's.
In het voetspoor van de vonnissen van de
Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni en 7
juli 2004 (NJF
2004, nummers 410 en 411), welk oordeel hier wordt
overgenomen,
is de kantonrechter van oordeel dat de
reclame-uitingen van (de rechtsvoorgangster
van)
Dexia niet als misleidend kunnen worden aangemerkt, zodat van bij de
tot-
standkoming van de overeenkomst door (de
rechtsvoorgangster van) Dexia ge-
pleegd bedrog geen
sprake is.
12. Het beroep van [X] op misbruik van omstandigheden
door (de rechtsvoorgang-
ster van) Dexia bij de
totstandkoming van de overeenkomst faalt eveneens.
Volgens
[X] rustte op (de rechtsvoorgangster van)
Dexia als deskundige en professionele
beleggingsinstelling de plicht om de onwetende, onvoorzichtige en impulsieve
con-
sument te behoeden voor al te risicovolle
beleggingen, temeer omdat deze door het
gebrek aan
informatievoorziening er geheel onkundig van was dat er ook
risico's
met opties werden gelopen. Nergens uit de
overeenkomst blijkt echter dat er sprake
was van
(gedeeltelijk) beleggen in opties en [X] heeft haar stellingen op
dat
punt tegenover de gemotiveerde ontkenning
zijdens Dexia ook niet aannemelijk
gemaakt. Voor het
overige zijn door [X], behalve hetgeen zij aan haar beroep
op
bedrog ten grondslag heeft gelegd, geen concrete
feiten gesteld die - mits in geval
van betwisting
bewezen - kunnen leiden tot het oordeel dat (de
rechtsvoorgangster
van) Dexia bij de totstandkoming
van de overeenkomst misbruik gemaakt heeft van
omstandigheden. Voorzover [X] haar beroep op misbruik van
omstandigheden
baseert op hetgeen zij aan haar
beroep op bedrog ten grondslag heeft gelegd, faalt
het om de redenen als weergegeven in rov. 11.
13. Het beroep van [X] op dwaling berust in essentie op
dezelfde gronden als die
welke zij aan haar beroep
op bedrog en misbruik van omstandigheden ten
grondslag
heeft gelegd, en faalt derhalve om de
redenen als weergegeven in rov. 11 en
12.
14. Het in rov. 11 tot en met 13 overwogene laat echter
onverlet dat Dexia tekortge-
schoten kan zijn in
haar nakoming van haar zorgverplichting jegens [X] en
uit
dien hoofde geheel of ten dele aansprakelijk kan
zijn voor het door [X] geleden
nadeel. Dienaangaande
overweegt de kantonrechter het volgende.
15. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad
(23 mei 1997 NJ 1998
nr. 192 en 9 januari 1998 NJ 1999 nr. 285) banken
zoals
Dexia gelet op hun maatschappelijke functie
een bijzondere zorgplicht hebben
jegens ondermeer
hun (potentiële) cliënten zoals [X]. Weliswaar zagen
deze
arresten niet op aandelenlease-constructies,
maar gelet op de aan de onderhavige
overeenkomst
verbonden (en gebleken) grote risico' s bestaat er geen aanleiding
om
in dit soort gevallen anders te
oordelen.
16. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de
rechtbank Amsterdam d.d. 30
juni 2004, NJF 2004 nr.
410, en de klachtencommissie DSI d.d. 5 februari
2004,
NJF nr 446, is de kantonrechter van oordeel
dat Dexia bij het aanbieden van de on-
derhavige
overeenkomsten aandelenlease met name gehouden was aan artikel
28
van de toepasselijke versie van de Nadere
Regeling Toezicht Effectenverkeer (in
casu de versie
1999, hierna: de NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht
van
banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een
kant-en-klaar effectenproduct aan een
breed publiek
aanbood, doet daar niet aan af. De stelling van Dexia dat de NR
on-
verbindend is, treft geen doel, alleen al omdat
de daarin neergelegde regels ook
reeds volgen uit de
bijzondere zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde
vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad. Anders dan
Dexia betoogt, kan voorts de rest-
schuld van de
lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van
de
belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van
aandelenlease als geheel moet
worden beoordeeld.
Zoals Dexia zelf ook opmerkt, zal een cliënt veelal kiezen
voor
het leasen van aandelen, omdat het hem of haar
ontbreekt aan financiële middelen
om zelf het
aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
17. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de
voet van art. 28 NR tenminste
rekenschap had behoren
te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij
naar
redelijke verwachting over voldoende
bestedingsruimte zou beschikken om aan alle
uit de
overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te
voldoen.
Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat
tot haar wederpartijen veelal personen
zouden
behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen
beschikken
om zich zelfstandig in
effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die
omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat
potentiële
afnemers van dit aangeboden
effectenlease-product indringend werden gewezen op
de daaraan verbonden risico's, ook al heerste destijds bij velen de verwachting
dat
de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden
blijven stijgen. Daartoe
noopte ook de aard van dit
product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft
Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij [X] te
verwachten
bestedingsruimte onvoldoende zorg
betracht, omdat zij naar eigen zeggen
slechts heeft
onderzocht of [X] geregistreerd stond bij het BKR.
18. [X] heeft echter in het geheel niets gesteld omtrent
haar financiële omstandig-
heden. Dit brengt mee dat
het ervoor gehouden moet worden dat zij het risico
van
de overeenkomst - in het slechtste geval €
9.399,48 - in het beginsel wel kon dragen,
maar dat
zij zich niet of onvoldoende gerealiseerd heeft dat zij dat risico
metterdaad
liep. Uit niets is gebleken dat Dexia
zich heeft verdiept in de financiële omstandigheden
van [X] toen zij de overeenkomst met [X] afsloot. Dexia heeft zich
er
klaarblijkelijk niet van vergewist of deze
overeenkomst wel paste in de financiële
situatie en
doelstellingen van [X], en of deze een eventuele restschuld zou
kunnen
betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of
gewaarschuwd toen de aandelenkoersen
zodanig daalden
dat er (anders dan de in de brochure vooral
voorgespiegel~
de winsten) een negatief saldo
dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de
overeenkomst
een vaste looptijd had doet daaraan
niet af. Het is immers duidelijk dat de
schade
beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door
verkoop
van de aandelen.
19. Door de in rov. 17 en 18 weergegeven nalatigheden is
Dexia naar het oordeel van
de kantonrechter
tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [X]. Uit dien
hoofde
is Dexia tenminste medeverantwoordelijk te
achten voor de als gevolg daarvan door
de [X]
ondervonden nadeel. Daarbij dient echter tevens in aanmerking te
wor-
den genomen dat [X] ook een eigen
verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve
gevolgen van haar keuze tot deelname aan de WinstVerDriedubbelaar.
Immers
heeft zij in het risico van een negatieve
afloop van de overeenkomst - waarop
zij blijkens de
overgelegde brochure wel, zij het summier en in versluierde
bewoordingen
is gewezen - blijkbaar geen aanleiding
gezien om van de transactie af te
zien, of tenminste
nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide
partijen
hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan
van het nadeel. De verantwoordelijkheid
van Dexia
als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde
bijzondere
maatschappelijke zorgplicht, weegt naar
het oordeel van de kantonrechter in begin-
sel
echter aanmerkelijk zwaarder dan die van [X] als consument.
20. Het voorgaand leidt de kantonrechter tot het oordeel
dat, gelet op alle omstandigheden
van het geval,
naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het nadeel
tussen
partijen aldus moet worden verdeeld dat
daarvan eenderde deel voor risico en
rekening komt
van [X] en tweederde deel voor risico en rekening van
Dexia.
Tot het in aanmerking te nemen totale nadeel
rekent de kantonrechter, gelet op alle
omstandigheden van het onderhavige geval, de som van de inleg en de
eindafrekening,
dat is derhalve € 1.630,08 plus €
3.823,72 = € 5.453,80. Voor rekening van
[X] komt
hiervan dus eenderde deel, dat is € 1817,93. Blijkens de
overgelegde
eindafrekening heeft [X] als inleg al €
1.584,80 gedragen, zodat zij per saldo
nog een
bedrag ad € 233,13 aan Dexia dient te voldoen.
21. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in
conventie zal worden toegewezen tot
voormeld bedrag
ad € 233,13. De gevorderde contractuele rente, waartegen
op
zichzelf geen verweer gevoerd is, zal over
genoemd bedrag toegewezen worden
vanaf 16 juli 2003.
Gesteld noch gebleken is immers dat [X] voordien
reeds
door Dexia tot betaling gemaand is. Wat
betreft de gevorderde buitengerechtelijke
kosten is
de kantonrechter van oordeel dat Dexia, gelet op de daarvan door haar
in
§ 12 van haar conclusie van repliek in conventie
gegeven specificatie, voldoende
aannemelijk heeft
gemaakt dat die kosten gemaakt zijn. Terzake is toewijsbaar
een
bedrag ad € 40.46 (inclusief BTW), overeenkomend
met het tarief volgens de zo-
genaamde
kantonrechtersstaffel over de toe te wijzen hoofdsom. Voor het
overige
zal de vordering in conventie worden
afgewezen.
De voorwaardelijk gewijzigde eis van
Dexia behoeft geen bespreking, aangezien
blijkens
het voorgaande aan de daartoe gestelde voorwaarde niet voldaan is.
22. Uit het voorgaande volgt voorts dat de
reconventionele vordering tot vernietiging
van de
overeenkomst wegens bedrog, misbruik van omstandigheden, of
dwalmg,
wordt afgewezen. De vordering tot
schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming
van Dexia wegens schending van haar zorgplicht, voorzover blijkens
het
voorgaande toewijsbaar, is reeds verrekend met
de vordering van Dexia in conventie
en dient voor
het overige te worden afgewezen.
De voorwaardelijke
vermeerdering van eis in reconventie strandt op hetgeen
hiervoor
in rov. 11 tot en met 13 is
overwogen.
23. Nu beide partijen deels in het gelijk en deels in
het ongelijk zijn gesteld, ziet de
kantonrechter
aanleiding de proceskosten te compenseren zoals hierna vermeld.
Beslissing
De kantonrechter, in conventie en in
reconventie:
1. veroordeelt [X] om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan Dexia te voldoen
de somma van € 273,59 vermeerderd
met de contractuele rente ad 0,96% per maand
over € 233,13 vanaf
16 juli 2003 tot de dag der voldoening;
2. wijst de vordering voor het overige af;
3. compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat
elk van hen de eigen kosten
zal dragen;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 5 januari
2005.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL