Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
 
HSW
rolnummer:364633\ RL EXPL 03-16392
datum: 5 januari 2005
 

Vonnis in de zaak van:
 

de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: E van Mastrigt, gerechtsdeurwaarder te 's-Gravenhage,
 

tegen
 

[X],
wonende te 's-Gravenhage,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp,
 

Partijen worden aangeduid als "Dexia" en "[X]".
 
Procedure
 
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van:
-  de dagvaarding van 22 september 2003;
-  de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie;
-  de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie, tevens akte
   houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie;
-  de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie, tevens akte houdende
   voorwaardelijke wijziging van eis en (onvoorwaardelijke) wijziging van
   eis in reconventie;
-  de conclusie van dupliek on reconventie, tevens houdende antwoord voorwaar-
   delijke en onvoorwaardelijke wijziging van eis in reconventie;
-  de door partijen in het geding gebrachte producties.
Deze stukken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
 
Feiten
 
2.  Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde
    stukken, een en ander voorzover niet of onvoldoende weersproken en in deze zaak
    van belang, kan van het volgende worden uitgegaan:
    a. Dexia is rechtsopvolgster onder algemene titel van de te Amsterdam gevestigde
        Bank Labouchère N.V., mede handelende onder de naam ''Legio-Lease'', op
        haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. Beide rechtsvoorgangers
        worden hierna eveneens aangeduid als Dexia dan wel als Legio-Lease.
        Dexia is met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en
        verplichtingen van Legio-Lease getreden.
    b. Gedagtekend 29 december 1999 hebben Legio-Lease en [X] een aandelenlease-
        overeenkomst gesloten met de naam "WinstVerDriedubbelaar", contractnummer
        744----- (hierna: de overeenkomst).
    c. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease (hierna:
        de Bijzondere Voorwaarden) van Legio-Lease van toepassing.
    d. De overeenkomst had een looptijd van 36 maanden en hield het volgende in:
        [X] leasde van Legio-Lease drie pakketten aandelen (in de overeenkomst
        aangeduid als de "waarde") van telkens 23 aandelen ABN AMRO, 23 aandelen
        Ahold en 23 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na
        totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en
        het derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal
        € 2.589,80 = € 7.769,40.
        De totale leasesom, inclusief € 1.630,08 aan rente, bedroeg € 9.399,48 en diende
        door [X] te worden betaald als volgt:
        - 36 gelijke maandelijkse termijnen van € 45,28 (de inleg, in totaal gelijk
          aan de verschuldigde rente), de eerste per 1januari 2000 en de volgende
          telkens één maand later,
        - een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of omstreeks de
          35stemaand ,
        - een bedrag ad € 7.724,02 (de restant hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
    e. Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [X] de verschuldigde
        maandtermijnen, de zogenaamde inleg, voldaan.
    f.  Na het einde van de looptijd van de overeenkomst heeft Dexia het aandelenpakket
        verkocht en een eindafrekening opgesteld, welke zij bij brief van 3 juli 2003
        aan [X] heeft toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [X] nog
        een bedrag ad € 3.823,72 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
    g. [X] heeft deze restschuld niet voldaan.
 
Vorderingen en verweer in conventie
 
3.  Dexia vordert de veroordeling van [X] tot betaling van € 4.694,33 vermeerderd
     met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over
     €.3.823,72 vanaf 17 juli 2003 tot de dag der algehele voldoening, en proceskosten.
     Naast de voren vermelde feiten legt zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten
     grondslag dat [X] ondanks aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met
     de voldoening van het eindbedrag volgens de hem toegezonden afrekening.
     Zij heeft hem aangeboden het verschuldigde bedrag in termijnen te voldoen, maar
     [X] is daar niet op ingegaan. Vervolgens heeft zij haar vordering aan haar incas-
     sogemachtigde uithanden gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening ver-
     schuldigde bedrag vordert zij een bedrag ad € 222,06 wegens contractuele rente
     vanaf 30 december 2002 tot en met 16 juli 2003 en een bedrag ad € 648,55 (inclu-
     siefBTW) wegens buitengerechtelijke incassokosten.
 
4.  Naar aanleiding van het verweer van [X] heeft Dexia, voor het geval haar vor-
     dering wordt afgewezen en de vordering van [X] in reconventie tot vernietiging
     of ontbinding van de overeenkomst wordt toegewezen, haar eis (voorwaardelijk)
     gewijzigd, aldus [X] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk
     aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst
     genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van de vernieti-
     ging of ontbinding van de overeenkomst, met veroordeling van
     [X] in de proceskosten. Hieraan heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten
     grondslag gelegd dat [X], indien de overeenkomst vernietigd of ontbonden
     wordt, op grond van artikel 6:278 BW gehouden is bedoeld waardeverschil te vergoeden.
 
5.   [X] concludeert tot afwijzing van de vordering in conventie met veroordeling
     van Dexia in de kosten. Allereerst betwist zij dat de aandelen, waarop de overeen-
     komst betrekking heeft, daadwerkelijk door Dexia zijn aangekocht. Verder betwist
     zij de gestelde verkoopopbrengst van die aandelen. Daarnaast voert zij - kort zake-
     lijk weergegeven - aan dat Dexia zich bij de totstandkoming van de overeenkomst
     schuldig gemaakt heeft aan bedrog, althans misbruik van omstandigheden heeft
     gemaakt. Voorts voert zij aan dat zij bij de totstandkoming van de overeenkomst
     gedwaald heeft. Tenslotte stelt zij dat Dexia haar informatieplicht en zorgplicht ge-
     schonden heeft en betwist zij de hoogte van de vordering en de verschuldigdheid
     van buitengerechtelijke kosten.
 
Vordering en verweer in reconventie
 
6.  [X] vordert na (onvoorwaardelijke) wijziging van eis de vernietiging van de
     overeenkomst en de veroordeling van Dexia tot betaling van een schadevergoeding
     gelijk aan het totaal van de door haar ingelegde bedragen, met rente en kosten.
     Daaraan legt zij kort zakelijk weergegeven, ten grondslag wat zij in conventie ten
     verwere heeft aangevoerd. Voorts voert zij aan dat Dexia toerekenbaar tekort ge-
     schoten is in de uitvoering van haar verplichting uit de overeenkomst doordat zij
     (Dexia) de op haar rustende zorgverplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen.
 
7.  Voor het geval Dexia mocht weigeren bandopnames over te leggen van de tussen
     Labouchère c.q. Legio-Lease en [X] gevoerde telefoongesprekken, heeft [X]
     haar vordering voorts (voorwaarde1ijk) vermeerderd, aldus dat Dexia zal worden
     veroordeeld om die bandopnames in het geding te brengen op straffe van een dwang-
     som van € 1.000,-- per dag.
 
8.  Dexia concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [X] in
     de kosten. Mede onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd
     ter weerlegging van het in conventie door [X] gevoerde verweer, bestrijdt zij dat
     zij zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden, of dat
     [X] bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft gedwaald. Verder bestrijdt
     zij dat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen
     uit de overeenkomst jegens [X]. De voorwaardelijke vermeerdering van eis is
     naar haar mening een ongeoorloofde "fishing expedition".
 
Beoordeling
 
9.  De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke beoordeling
     en beslissing.
 
10. De betwisting door [X] van de aankoop door Dexia van de in de overeenkomst
     genoemde aandelen en de verkoopopbrengst daarvan stuit, naar Dexia terecht heeft
     betoogd, af op de zogenaamde boekenclausule van artikel 11 van haar Algemene
     Voorwaarden, die in artikel 18 van de Bijzondere Voorwaarden van toepassing zijn
     verklaard. Anders dan [X] stelt, is die boekenclausule niet vernietigbaar op
     grond van het bepaalde in artikel 6:236 onder k BW, aangezien door die clausule
     nog de uit de wet voortvloeiende bewijslastverdeling te nadele van [X] gewij-
     zigd wordt, noch de mogelijkheid van levering van tegenbewijs door [X] uitge-
     sloten of beperkt wordt. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt zowel de aan-
     koop van de aandelen als de verkoopopbrengst daarvan voldoende bewezen door de
     zijdens Dexia overgelegde stukken uit haar administratie. [X] heeft geen con-
     creet tegenbewijs aangeboden en de kantonrechter ziet ook geen aanleiding haar
     ambtshalve tot het leveren van tegenbewijs toe te laten, nu zij geen concrete feiten
     en omstandigheden heeft gesteld die - mits in geval van betwisting bewezen - kun-
     nen leiden tot het oordeel dat de betreffende aandelen niet daadwerkelijk door
     Dexia zijn gekocht en/of een lagere verkoopopbrengst hebben gehad dan door
     Dexia gesteld.
 
11. Het verweer van [X] dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst be-
     drog gepleegd heeft, treft evenmin doel. Het hierop betrekking hebbende betoog
     van [X] komt in de kern hierop neer, dat Dexia haar voorafgaand aan het sluiten
     van de overeenkomst niet of onvoldoende geïnformeerd heeft over de risico's die
     verbonden zijn aan het met geleend geld belegen in aandelen en het in haar reclame-
     uitingen ten onrechte heeft doen voorkomen alsof de WinstVerDriedubbelaar
     een uiterst winstgevend product was zonder noemenswaardige risico's.
     In het voetspoor van de vonnissen van de Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni en 7
     juli 2004 (NJF 2004, nummers 410 en 411), welk oordeel hier wordt overgenomen,
     is de kantonrechter van oordeel dat de reclame-uitingen van (de rechtsvoorgangster
     van) Dexia niet als misleidend kunnen worden aangemerkt, zodat van bij de tot-
     standkoming van de overeenkomst door (de rechtsvoorgangster van) Dexia ge-
     pleegd bedrog geen sprake is.
 
12. Het beroep van [X] op misbruik van omstandigheden door (de rechtsvoorgang-
     ster van) Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst faalt eveneens. Volgens
     [X] rustte op (de rechtsvoorgangster van) Dexia als deskundige en professionele
     beleggingsinstelling de plicht om de onwetende, onvoorzichtige en impulsieve con-
     sument te behoeden voor al te risicovolle beleggingen, temeer omdat deze door het
     gebrek aan informatievoorziening er geheel onkundig van was dat er ook risico's
     met opties werden gelopen. Nergens uit de overeenkomst blijkt echter dat er sprake
     was van (gedeeltelijk) beleggen in opties en [X] heeft haar stellingen op dat
     punt tegenover de gemotiveerde ontkenning zijdens Dexia ook niet aannemelijk
     gemaakt. Voor het overige zijn door [X], behalve hetgeen zij aan haar beroep op
     bedrog ten grondslag heeft gelegd, geen concrete feiten gesteld die - mits in geval
     van betwisting bewezen - kunnen leiden tot het oordeel dat (de rechtsvoorgangster
     van) Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst misbruik gemaakt heeft van
     omstandigheden. Voorzover [X] haar beroep op misbruik van omstandigheden
     baseert op hetgeen zij aan haar beroep op bedrog ten grondslag heeft gelegd, faalt
     het om de redenen als weergegeven in rov. 11.
 
13. Het beroep van [X] op dwaling berust in essentie op dezelfde gronden als die
     welke zij aan haar beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden ten grondslag
     heeft gelegd, en faalt derhalve om de redenen als weergegeven in rov. 11 en
     12.
 
14. Het in rov. 11 tot en met 13 overwogene laat echter onverlet dat Dexia tekortge-
     schoten kan zijn in haar nakoming van haar zorgverplichting jegens [X] en uit
     dien hoofde geheel of ten dele aansprakelijk kan zijn voor het door [X] geleden
     nadeel. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
 
15. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad
     (23 mei 1997 NJ 1998 nr. 192 en 9 januari 1998 NJ 1999 nr. 285) banken zoals
     Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben
     jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [X]. Weliswaar zagen deze
     arresten niet op aandelenlease-constructies, maar gelet op de aan de onderhavige
     overeenkomst verbonden (en gebleken) grote risico' s bestaat er geen aanleiding om
     in dit soort gevallen anders te oordelen.
 
16. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 30
     juni 2004, NJF 2004 nr. 410, en de klachtencommissie DSI d.d. 5 februari 2004,
     NJF nr 446, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de on-
     derhavige overeenkomsten aandelenlease met name gehouden was aan artikel 28
     van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (in
     casu de versie 1999, hierna: de NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van
     banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een
     breed publiek aanbood, doet daar niet aan af. De stelling van Dexia dat de NR on-
     verbindend is, treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook
     reeds volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde vaste
     jurisprudentie van de Hoge Raad. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de rest-
     schuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de
     belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet
     worden beoordeeld. Zoals Dexia zelf ook opmerkt, zal een cliënt veelal kiezen voor
     het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen
     om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
 
17. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia zich op de voet van art. 28 NR tenminste
     rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar
     redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle
     uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
     Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen
     zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken
     om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die
     omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële
     afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op
     de daaraan verbonden risico's, ook al heerste destijds bij velen de verwachting dat
     de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Daartoe
     noopte ook de aard van dit product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft
     Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij [X] te verwachten
     bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij naar eigen zeggen
     slechts heeft onderzocht of [X] geregistreerd stond bij het BKR.
 
18. [X] heeft echter in het geheel niets gesteld omtrent haar financiële omstandig-
     heden. Dit brengt mee dat het ervoor gehouden moet worden dat zij het risico van
     de overeenkomst - in het slechtste geval € 9.399,48 - in het beginsel wel kon dragen,
     maar dat zij zich niet of onvoldoende gerealiseerd heeft dat zij dat risico metterdaad
     liep. Uit niets is gebleken dat Dexia zich heeft verdiept in de financiële omstandigheden
     van [X] toen zij de overeenkomst met [X] afsloot. Dexia heeft zich er
     klaarblijkelijk niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële
     situatie en doelstellingen van [X], en of deze een eventuele restschuld zou kunnen
     betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de aandelenkoersen
     zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral voorgespiegel~
     de winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De omstandigheid dat de overeenkomst
     een vaste looptijd had doet daaraan niet af. Het is immers duidelijk dat de
     schade beperkt had kunnen worden wanneer tussentijds was ingegrepen door verkoop
     van de aandelen.
 
19. Door de in rov. 17 en 18 weergegeven nalatigheden is Dexia naar het oordeel van
     de kantonrechter tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [X]. Uit dien hoofde
     is Dexia tenminste medeverantwoordelijk te achten voor de als gevolg daarvan door
     de [X] ondervonden nadeel. Daarbij dient echter tevens in aanmerking te wor-
     den genomen dat [X] ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve
     gevolgen van haar keuze tot deelname aan de WinstVerDriedubbelaar. Immers
     heeft zij in het risico van een negatieve afloop van de overeenkomst - waarop
     zij blijkens de overgelegde brochure wel, zij het summier en in versluierde bewoordingen
     is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te
     zien, of tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen
     hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid
     van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere
     maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in begin-
     sel echter aanmerkelijk zwaarder dan die van [X] als consument.
 
20. Het voorgaand leidt de kantonrechter tot het oordeel dat, gelet op alle omstandigheden
     van het geval, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het nadeel tussen
     partijen aldus moet worden verdeeld dat daarvan eenderde deel voor risico en
     rekening komt van [X] en tweederde deel voor risico en rekening van Dexia.
     Tot het in aanmerking te nemen totale nadeel rekent de kantonrechter, gelet op alle
     omstandigheden van het onderhavige geval, de som van de inleg en de eindafrekening,
     dat is derhalve € 1.630,08 plus € 3.823,72 = € 5.453,80. Voor rekening van
     [X] komt hiervan dus eenderde deel, dat is € 1817,93. Blijkens de overgelegde
     eindafrekening heeft [X] als inleg al € 1.584,80 gedragen, zodat zij per saldo
     nog een bedrag ad € 233,13 aan Dexia dient te voldoen.
 
21. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in conventie zal worden toegewezen tot
     voormeld bedrag ad € 233,13. De gevorderde contractuele rente, waartegen op
     zichzelf geen verweer gevoerd is, zal over genoemd bedrag toegewezen worden
     vanaf 16 juli 2003. Gesteld noch gebleken is immers dat [X] voordien reeds
     door Dexia tot betaling gemaand is. Wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke
     kosten is de kantonrechter van oordeel dat Dexia, gelet op de daarvan door haar in
     § 12 van haar conclusie van repliek in conventie gegeven specificatie, voldoende
     aannemelijk heeft gemaakt dat die kosten gemaakt zijn. Terzake is toewijsbaar een
     bedrag ad € 40.46 (inclusief BTW), overeenkomend met het tarief volgens de zo-
     genaamde kantonrechtersstaffel over de toe te wijzen hoofdsom. Voor het overige
     zal de vordering in conventie worden afgewezen.
     De voorwaardelijk gewijzigde eis van Dexia behoeft geen bespreking, aangezien
     blijkens het voorgaande aan de daartoe gestelde voorwaarde niet voldaan is.
 
22. Uit het voorgaande volgt voorts dat de reconventionele vordering tot vernietiging
     van de overeenkomst wegens bedrog, misbruik van omstandigheden, of dwalmg,
     wordt afgewezen. De vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming
     van Dexia wegens schending van haar zorgplicht, voorzover blijkens het
     voorgaande toewijsbaar, is reeds verrekend met de vordering van Dexia in conventie
     en dient voor het overige te worden afgewezen.
     De voorwaardelijke vermeerdering van eis in reconventie strandt op hetgeen hiervoor
     in rov. 11 tot en met 13 is overwogen.
 
23. Nu beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de
     kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren zoals hierna vermeld.
 
Beslissing
 
De kantonrechter, in conventie en in reconventie:
 
1. veroordeelt [X] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Dexia te voldoen
   de somma van € 273,59 vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand
   over € 233,13 vanaf 16 juli 2003 tot de dag der voldoening;
 
2. wijst de vordering voor het overige af;
 
3. compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat elk van hen de eigen kosten
   zal dragen;
 
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
 
 
 
Dit vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 5 januari 2005.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL