zaaknummer: 64889 ha za
04-589
datum.uitspraak:vonnis: 22 juni 2005
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor
burgelijke zaken, in de zaak
van:
de naamloze vennootschap
DEXIA Bank Nederland
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster
in reconventie,
verder te noemen Dexia,
procureur: mr. Ph.C. Kleyn van
Willigen,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[X],
wonende te
[woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen
[X],
procureur. mr. Ph.C. Kleyn van Willigen,
advocaat: mrs. H.J. Tulp en
F. Klemann te Zwolle.
Het procesverloop
Dexia heeft gevorderd conform de inleidende dagvaarding
met producties.
[X] heeft een conclusie van antwoord in conventie en van eis
in reconventie genomen.
Vervolgens is verder geprocedeerd door Dexia met het
nemen var een conclusie van repliek
in conventie tevens houdende conclusie
van antwoord in reconventie tevens houdende
akte
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie.
[X] heeft een conclusie
van dupliek in conventie tevens conclusievan repliek in
reconventie tevens
akte wijziging eis genomen en Dexia een conclusie van dupliek
in
reconventie.
Na een akte uitlating producties en een akte tot
rectificatie zijdens [X] hebben partijen
vonnis verzocht
De beoordeling van het geschillen de motivering
van de beslissing
In conventie
1. De vordering
1.1 Dexia - als rechts
opvolgster van Bank Labouchere N.V. eveneens handelend onder de
handelsnaam
Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.- baseert
haar
vordering op een zogenaamde aandelenlease-overeenkomst genaamd
Winst
VerDriedubbelaar d.d. 29 maart 2000 onder contractnummer
744......(productie 1 en 2).
1.2 Het totaal van het aankoopbedrag van de in de
overeenkomst betrokken aandelen
bedraagt € 38.931,42, het totaal van de te
betalen rente tijdens de looptijd van 36 maanden
van deze overeenkomst
bedraagt € 8.168,76, derhalve de totaal overeengekomen (lease-)som
een bedrag
van € 47.100,18.
1.3 Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd
is de overeenkomst geëindigd.
In verband hiermee heeft Dexia aan [X] een
eindafrekening gezonden voor het
totaalbedrag van € 24.540,29, welk bedrag
Dexia stelt opeisbaar te vorderen te hebben van
[X] (productie
3).
Verhoogd met de contractuele rente ad 0,96% per maand vanaf 23 maart 2003
tot en met
2 februari 2004, buitengerechtelijke incassokosten en b.t.w.
daarover bedraagt het door Dexia
bij dagvaarding gevorderde een bedrag van €
28.230,98 vermeerd met de contractuele
althans de wettelijke rente en
proceskostenveroordeling.
2. Het verweer
2.1 Kort samengevat stelt [X]
tot zijn verweer:
a. De overeenkomst is vernietigd wegens
dwaling.
b. Dexia heeft de op haar rustende zorgplicht op diverse
punten en bij diverse gelegenheden
verzaakt. Dat levert toerekenbaar
tekortschieten door Dexia op en maakt dat het contract
tussen partijen
ontbonden dient te worden. Tegelijkertijd heeft Dexia een onrechtmatige
daad
jegens [X] gepleegd.
c. Dexia heeft mogelijk de best-execution regel
overtreden. Zij dient te bewijzen dat zulks
niet het geval is geweest. Bij
schending dient daardoor door [X] geleden schade
verrekend te worden met een
eventueel aan Dexia toe te wijzen bedrag.
d. In de inleidende dagvaarding heeft Dexia op meerdere
punten de regels van artikel 21 en
111 Rechtsvordering
geschonden.
e. De vordering tot veroordeling van [X] in
buitengerechtlijke kosten moet worden
afgewezen.
f. Indien de vorderingen van Dexia geheel of
gedeeltelijkworden toegewezen dient de
daarbij gevorderde uitvoerbaarheid bij
voorraad onthouden te worden.
g. De vorderingen van Dexia moeten leiden tot niet
ontvankelijkverklaring of afwijzing op
grond van de hiervoor samengevatte
verweren.
In reconventie
3. De vordering
3.3 [X] vordert - na wijziging
van eis - op grond van zijn in conventie tegen de
vordering van Dexia
gevoerde verweren in reconventie:
a. De overeenkomst te vernietigen op grond van
dwaling, misbruik van omstandigheden
en/of strijd met de Wck.
b. De overeenkomst te ontbinden op grond van
wanprestatie.
c. Dexia te gelasten schriftelijk nader te motiveren (i)
dat zij de aandelen die zij op grond
van de overeenkomst moest kopen,
daadwerkelijk beeft gekocht alsmede (ii)de aan- en
verkoopkoersen bekend ter
maken, een en ander onder overlegging van justificatoire
bescheiden op straffe
van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van
€
10.000,--
d. Dexia te veroordelen tot betaling van € 7.941,85 met
de wettelijke rente daarover vanaf
de dag van totstandkoming van de
overeenkomst althans nader te bepalen datum.
e. Dexia te veroordelen om binnen drie dagen na
betekening van het te wijzen vonnis de
registratie en A-codering ten laste
van [X] bij het BKR te doen doorhalen, zulks op
straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag dat Dexia daarmede in gebreke blijft.
voorts
vordert [X] dat Dexia in alle gevallen in de
proceskosten wordt veroordeeld.
4. Het verweer
4.1 Dexia betwist het door [X]
gestelden concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring
althans ontzegging van
diens vordering.
De beoordeling in conventie en
reconventie
5. Wet op het consumentenkrediet (WCK)
De
rechtbank is van oordeel dat de onderhavige aandelenlease-overeenkomst
zodanige
kenmerken van kredietverlening omvat, dat bepalingen van de Wet
Consumenten Krediet van
toepassing zijn, welke wet mitsdien (door de
rechtbank ook ambtshalve) is toe te passen.
5.1 In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK)
wordt onder krediettransactie onder
meer verstaan iedere overeenkomst en
ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking
dat door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
gesteld en
de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art 1 aanhef
en
sub a onder 1 WCK).
5.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer
hierdoor dat Dexia aan
[X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover
[X] periodiek rente diende
te betalen en welk bedrag [X] aan het einde van de
looptijd diende terug te betalen.
Aldus voldoet deze overeenkomst aan
bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang
dat de wetsgeschiedenis
bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat het
begrip
krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumenten.krediet
te
omvatten.
Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven
van de verschillende
elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan.
Bij een meer formeel-juridische
benadering bestaat het gevaar van ontduiking
van de wet via juridische constructies die de
economische werkelijkheid
maskeren." (kamerstukken II 1986-1987,19 785, nr.3, blz. 68).
Nu ook aan de
overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze
wet.
5.3 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige
overeenkomst niet voldoet aan art.
4 lid 1 onder h WCK.
In casu is immers
geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
van
effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaardende onderhavige
aandelen
niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom
aan [X] kunnen
worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de
WCK (kamerstukken II
1986-1987, 19785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort
samengevat, wordt gesteld dat de regering
wat betreft effectenbelening ervoor
heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat
de bestendige praktijk
is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde
van de
effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat
het
krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een
constructie als de onderhavige.
De hier tegenover staande opvatting, die
volgt uit de beantwoording van kamervragen door de
Minister van Financiën op
6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz.
3015-3016)
en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb.
2001.
669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op
het consumentenkrediet
teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake
de informatieverstrekking aan
publiek uit te breiden (kamerstukken II
2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenlease-
constructie onder art.
4 lid 1 onderh WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Deze
interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en
de
bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor
genoemde passage in
de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk
uit van de onjuiste opvatting dat
aandelenleaseconstructies onder andere
bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de
kredietnemer op aandelen
van hem.
6.1 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005
van deze rechtbank inzake Dexia-
Cosar (LJN AS 4746) is het de rechtbank
ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van
Dexia ten tijde van het aangaan
van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning
als bedoeld in art.
9 WCK beschikte.
6.2 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2BW mee dat de
overeenkomst nietig wegens strijd
met een dwingende wetsbepaling en niet
vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet
uitsluitend ziet op bescherming
van een van de partijen bij de overeenkomst.
In de memorie van toelichting op
de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19785, nr. 3, blz.
27) wordt hieromtrent
immers gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting
op het
voorgaande. de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn,
waarbinnen
kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten,
geruggesteund door goede
markt- en productinformatie, op redelijke
voorwaarden krediet kunnen opnemen."
Voorts vermeldt de memorie van antwoord
op de WCK (Kamerstukken II 1987-1988, 19 785,
nr. 7, blz. 10) dat gekozen is
voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers
zonder
moeilijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus blijkens
de
wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen
ondeskundige en/of malafide concurenten met als achtergrond
dat een negatief imago van de
financiële markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en daarmee het
algemeen belang schaadt .
6.3 Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit
de parlementaire geschiedenis van
het wetsvoorstel financiële
clienstverlening.Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004,29 507,
nr. 3, par.2,
waarin ondermeer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van
de
consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en
een beter
functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bij
draagt aan een effectieve
bescherming van de consument.
Hierbij is verder
in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst
in
onverbrekelijk verband staat met de rest van de overeenkomst, aangezien
door middel van het
ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende
aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
7.1 Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is
de rechtsgrond die ten grondslag
lag aan de wederzijds verrichte prestaties,
(met terugwerkende kracht) daaraan komen te
ontvallen. Hetgeen ter uitvoering
van de overeenkomst is betaald, dient als onverschuldigd in
beginsel te
worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW).
Het uitgangspunt hierbij is dat
beide partijen (financieel), hersteld dienen te worden in de
situatie waarin
zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
Die
overeenkomst bestaat uit het door Dexia ter beschikling stellen van een geldsom
tegen.
rente aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter
waarde van die
geldsom ten behoeve van [X], waarbij partijen hebben
afgesproken dat koersfluctuaties
voor rekening van [X] komen.
Dit
uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte aandelen voor
rekening van
Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [X], nu
de a.aankoopprijs van de
aandelen gelijk is aan de ter beschikking gestelde
geldsom. Voorts dient Dexia de door
[X] betaalde rente in beginsel als
onverschuldigd aan deze terug te betalen.
7.2 In casu is het echter naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art.
6:2 lid 2 BW) dat de
overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia
teniet
wordt gedaan.
Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst in
rechte niet aan de orde zou
zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen
ten tijde van het expireren van de
overeenkomst groter zou zijn geweest dan
de ter beschikking gestelde geldsom.
Gelet hierop, in het licht van art.
6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van het saldo dat
bestaat uit de
restschuld ad € 24.540,29, voor [X] verminderd met de door hem
betaalde
rentetermijnen ad € 7.941.85, dienen te dragen.
Dit betekent dat
de in conventie gevorderde hoofdsom tot dat bedrag, vermeerderd met
de
gevorderde wettelijke rente vanaf intreden verzuim, zal worden
toegewezen.
4. De overig gevoerde verweren noch de reconventie
behoeven met het oog op de nietigheid van
de overeenkomst geen
bespreking.
5. Nu beide partijen in conventie over en weer in het
ongelijk zijn gesteld en aan de reconventie
niet wordt
toegekomen, zullen de proceskosten in conventie en.in reconventie worden
.
gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt
De beslissing
De rechtbank:
In conventie
I. Veroordeelt [X] om aan
Dexia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een
bedrag van € 4.328,30 (vierduizenddriehonderdachtentwintig EURO() 30/100)
vermeerderd
met wettelijke rente vanaf 3 februari 2004 tot
aan de dag der voldoening.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad.
III. Wijst af het meer of anders door Dexia
gevorderde.
In reconventie
IV. Wijst af de vorderingen van
[X].
In conventie en reconventie
V.
Compenseert de proceskosten, des dat iedere partij de hare drage.
Aldus gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en
aldaar op 22 juni 2005 in het openbaar
uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL