Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Heerenveen
 
 
 
VONNIS
 
 
 
140426/CV EXPL 03-2337
Uitspraak: 27 januari 2005
 
in de zaak van
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen Dexia,
gemachtigde: Kroes & Flikkema Gerechtsdeurwaarders B.V.)
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen [X],
gemachtigde: mr. H.J. Tulp en mr. F. Klemann.
 

OVERWEGINGEN
 
Procesverloop
 
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen
Dexia, gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [X], te veroordelen tot
betaling van € 2.570,82 met rente en kosten.
Dexia heeft daarbij zeven producties in het geding gebracht.
 
[X] heeft, onder overlegging van 23 producties, bij conclusie van antwoord in
conventie, tevens eis in reconventie geconcludeerd:
in conventie:
a. te verklaren voor recht dat de overeenkomst vernietigd is door de brief van de
raadsman van [X] aan Dexia van 18 februari 2004, althans deze te vernietigen op
grond van dwaling;
b. de overeenkomst te ontbinden, c.q. ontbonden te verklaren wegens wanprestatie;
c. Dexia niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans en in ieder geval
haar die te ontzeggen;
d. voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank het beroep van [X] op
vernietiging c.q. nietigverklaring wegens dwaling zou toewijzen en Dexia zich ter
zake zou beroepen op artikel 6: 278 BW, dit beroep van Dexia afte wijzen, althans
de overeenkomst te wijzigen op de voet van artikel 6: 230 lid 2 BW in dier voege dat
het nadeel dat [X] door zijn dwaling heeft geleden (de door hem betaalde
€ 819,36 enerzijds en de ontstane schuld voor Dexia anderzijds) wordt opgeheven;
e. subsidiair: de gevraagde uitvoerbaarheid bij vooraad af te wijzen;
f. subsidiair: voor het geval bij tussenvonnis aan [X] enige bewijslast wordt
toeqedeeld en/of de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, te bepalen dat tegen
dat tUssenvonnis tussentijds appčl openstaat;
g. subsidiair: bij gehele of gedeeltelijke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van
[X] tot betaling aan Dexia te bepalen dat Dexia zekerheid moet stellen;
in reconventie:
a. Dexia te veroordelen tot betaling aan [X] van € 819,36, te vermeerderen met
de wettelijke rente daarover vanaf 18 februari 2004, althans een door de rechtbank in
goede justitie te bepalen andere datum, tot de dag der algehele voldoening;
b. alsmede Dexia te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te
wijzen vonnis de registratie en A-codering bij het BKR te doen doorhalen als ten
onrechte te zijn geschied, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft;
in conventie en in reconventie:
Dexia te veroordelen in de proceskosten.
 
Dexia heeft vervolgens een conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van
antwoord in reconventie tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis in conventie
(met twee producties) genomen, waarbij zij in conventie heeft volhard in haar stelling
en haar eis voorwaardelijk heeft gewijzigd, in die zin dat zij vordert [X] te
veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de
aankoopwaarde van de in de artikel 1van de overeenkomst genoemde effecten minus
de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop.
 
[X] heeft bij conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in
reconventie, tevens akte wijziging eis, in conventie geconcludeerd tot persistit en in
reconventie:
-te verklaren voor recht datde overeenkomstnietigis, althans deze te vernietigen;
-te verklaren voor recht dat de overeenkomst ontbonden is, althans te ontbinden;
-te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X] en
gehouden is zijn schade te vergoeden;
-Dexia te gelasten schriftelijk nader te motiveren dat zij de aandelen, die zij op grond
van de overeenkomst moest kopen, daadwerkelijk heeft gekocht; alsmede de aan- en
verkoopkoersen bekend te maken, een en ander onder overlegging van justificatoire
bescheiden;
-Dexia te veroordelen tot betaling van de door [X] aan haar betaalde bedragen ad
in totaal € 819,36 met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de conclusie van
eis in reconventie;
-Dexia te gebieden binnen acht dagen na betekening van het te wijzen vonnis de
inschrijving en achterstandscodering ten laste van [X] bij het BKR te doen
doorhalen, door het BKR te verzoeken deze inschrijving door te halen als ten onrechte
te zijn geschied, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat Dexia
daaree in gebreke blijft;
-subsidiair Dexia te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet ter zake onjuiste afrekenkoersen;
- voorwaardelijk, namelijk indien de rechtbank wel het beroep op dwaling door [X]
in reconventie gevorderde vernietiging, c.q. nietigverklaring de tussen partijen gesloten
overeenkomst te wijzigen op de voet van artikel 6: 230 lid 2 BW in dier voege dat het
nadeel dat [X] door zijn dwaling heeft geleden (de door hem betaalde € 819,36
enerzijds en de ontstane schuld door Dexia anderzijds) wordt opgeheven;
met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
 
Na conclusie van dupliek in reconventie (met zestien producties) en een akte uitlating
producties is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
 
De feiten
 
in conventie en in reconventie
 
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede
op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het
volgende vast.
 
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., gevestigd te
Amsterdam, eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt
rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
Hierna zal steeds worden gesproken over Dexia.
 
2.2. Dexia en [X] hebben op 3 mei 2000 een overeenkomst gesloten ten
behoeve van het product WinstVerDriedubbelaar onder contractnummer 74408687
(hierna te noemen de overeenkomst).
 
2.3. In de overeenkomst staat onder meer vermeld:
"1. Lessee least van Legio-Lease, gelijk deze aan lessee verleast, de hierna te noemen
aandelen/ejfecten, verder ook te noemen de "waarden"
(...)
totaal aankoopbedragen                                    € 3.904,20
totaal te betalen rente (...)                               € 819,36
totaal overeengekomen leasesom                       € 4.723,56 (...)
 
2. Deze leaseovereenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 36
maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden.
3. De leasesom bedraagt:
        a.      Het totaal van 36 gelijke maandtennijnen van zegge: € 22,76
                (...)
                De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de
                maand volgend op de eerste aankoopdag van de waarden en daarna telkens
                op of omstreeks de je dag van de daaropvolgende maand.
        b.      Een bedragvanf 100,-;(...),opof omstreeksde 35e maand.
        c.      Aan het einde van de overeenkomsthet restantvan zegge: € 3.858,82.
                (...)
                Dit restant wordt in principe ven'ekend met de verkoopopbrengst van de
                waarden.
(...)
5. Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze leaseovereenkomst
en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd
is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden
geworden ".
 
2.4. De op de overeenkomst van toepassing zijnde Bijzondere Voorwaarden
Effecten Lease vennelden onder meer:
"3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen aan lessee toe. Legio-Lease
zal, behoudens voor zover in de overeenkomst anders is bepaald, de dividendbaten zo spoedig
mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen, zulks onder aftrek van
wettelijk verplichte inhoudingen.(...). .
(...)
10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de
waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan meedeelt de voorkeur te geven
aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Legio-Lease aan
lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zo spoedig mogelijk na opdracht plaats. ".
 
2.5. [X] heeft tijdens de looptijd van de overeenkomst de verschuldigde
bedragen tijdig aan Dexia voldaan.
 
2.6. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst
geëindigd. In verband hiermee heeft Dexia aan [X] een eindaftekening gezonden
voor een totaalbedrag van € 2.216,60, welk bedrag Dexia thans in rechte vordert.
 
2.7. [X] is beveiligingsmedewerker van beroep. Met zijn werk genereert hij
maandelijks een netto inkomen van ongeveer € 1.100,--.
 
2.8. De echtgenote van [X], H. [X] -....., heeft bij aangetekende brief
van 18 februari 2004 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de gesloten
overeenkomst wegens het ontbreken van haar toestemming.
 
Het standpunt van Dexia
 
in conventie en in reconventie
 
3.1. Dexia vordert betaling van voormeld bedrag ad € 2.2160,60 (te verminderen
met een bedrag ad € 45,55, welk bedrag [X] heeft voldaan), contractuele rente ad
0,96% per maand en buitengerechtelijke incassokosten.
 
3.2. Dexia heeft gemotiveerd betwist dat effectenlease gekwalificeerd kan worden
als een overeenkomst van koop op afbetaling, althans huurkoop. De overeenkomst
voorziet niet in enige vorm van aflevering van de effecten voorafgaand aan de
volledige betaling van de koopsom. De overeenkomst voorziet wel in een splitsing van
die betaling, maar niet zodanig dat de overeenkomst economisch een
afbetalingskarakter heeft. De overeenkomst voorziet ook niet in termijnen die
noodzakelijkerwijs op verschillende tijdstippen worden voldaan. Eigendomsoverdracht
is niet het doel of de strekking van de overeenkomst.
 
3.3. Aangezien er geen sprake is van een overeenkomst van koop op afbetaling in
de zin van artikell: 88 lid 1 sub d BW had [X] voor het aangaan van de
overeenkomst niet de toestemming van zijn echtgenote nodig.
Voor het geval artikel 1:88 BW wel van toepassing is, heeft Dexia het ontbreken van
de toestemming door de echtgenote van [X] betwist en heeft zij bewijs daarvan
aangeboden door het horen van de echtgenote van [X] (en eventuele andere
gezinsleden).
 
3.4.. Dexia heeft gemotiveerd betwist dat [X] een beroep op dwaling toekomt.
[X] had op basis van de advertentie, de overeenkomst en de fiscale opinie kunnen
weten wat het effectenleaseproduct WinstVerDriedubbelaar inhield, welke
verplichtingen hij aanging en welke risico's daarbij hoorden. Dexia heeft specifieke
informatie verstrekt over de rentebetalingen, de mogelijkheid dat aan het eind van de
looptijd een schuld resteerde en de inleg derhalve verloren kon gaan. Volgens Dexia is
de dwaling niet te wijten aan enige onjuistheid of onvolledigheid van door haar
verstrekte inlichtingen.
 
3.5. Dexia betwist dat zij heeft gehandeld in strijd met de beweerdelijk op haar
rustende zorgplicht doordat zij de door [X] genoemde artikelen van de Nadere
Regeling toezicht effectenverkeer (NR) zou hebben geschonden. Primair betwist Dexia
dat zij in strijd met die bepalingen heeft gehandeld en subsidiair is Dexia van mening
dat de artikelen uit de NR niet van toepassing zijn, nu zij een basis in de wet ontberen.
Voort het geval artikel 28 lid 1 NR 99 wel van toepassing is en Dexia de uit dat artikel
voortvloeiende verplichtingen niet juist is nagekomen, dient de vraag te worden
beantwoord of[X] de overeenkomst dan niet zou hebben getekend, want [X]
kende als geen ander zijn eigen financiële positie.
Voorts heeft Dexia aangevoerd dat zij, met het oog op haar positie van kredietverlener,
een toets heeft uitgevoerd bij het BKR.
Voor zover geoordeeld mocht worden dat Dexia jegens [X] onrechtmatig zou
hebben gehandeld of toerekenbaar tekortgeschoten zou zijn, past een
billijkheidscorrectie ex artikel 6: 101 BW. [X] is de overeenkomst doelbewust
aangegaan, terwijl hij bekend was met de daaruit voortvloeiende verplichtingen.
 
3.6. Dexia betwist de reconventionele vordering van [X] tot terugbetaling van
de door hem betaalde inleg van € 819,36.
 
3.7. Met betrekking tot de vordering tot doorhaling van de registratie en A-codering
bij het BKR heeft Dexia aangevoerd dat een dergelijke bevoegdheid alleen het BKR
toekomt en dat zij slechts een verzoek aan het BKR kan richten.
 
3.8. Voor het geval de vordering van Dexia in conventie wordt afgewezen en de
vorderingen van [X] in reconventie geheel of gedeeltelijk worden toegewezen,
beroept Dexia zich op het bepaalde in artikel 6:278 BW. Dexia wenst in dit verband
betaling van [X] te krijgen van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de
aankoopwaarde van de in artikell van de overeenkomst genoemde effecten minus de
waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop. Het beroep op vernietiging
door [X] kan naar de mening van Dexia niet los worden gezien van de
koersdalingen die de beurzen sedert medio 2000 hebben doorgemaakt. Als de lezing
van [X] juist zou zijn, zou [X] kunnen afwachten hoe de beurskoersen zich
ontwikkelen. Stijgen de beurskoersen, dan kan hij de winst incasseren. Zit het tij tegen,
dan wordt een beroep op de vermeende vernietigbaarheid van de overeenkomst gedaan
en blijft het verlies voor rekening van Dexia. [X] zou in zijn visie risicoloos
kunnen speculeren. Juist voor situaties als de onderhavige is in de wet art. 6:278 BW
opgenomen.
 
Het standpunt van [X]
 
in conventie en in reconventie
 
4.1. [X] heeft gemotiveerd aangevoerd dat er sprake is van huurkoop en dat de
door Dexia gebruikte effectenleasecontracten vernietigbaar zijn op grond van artikel 1:
88 BW, indien slechts een van de echtgenoten heeft getekend. Bij aantekende brief van
18 februari 2004 aan Dexia is door de raadsman van mevrouw H. [X]-....., met
wie [X] gehuwd is, de vernietigbaarheid ingeroepen van de betreffende
overeenkomst.
 
4.2. Voor het geval geoordeeld mocht worden dat geen rechtsgeldige vernietiging
van de overeenkomst heeft plaatsgevonden beroept [X] zich op dwaling. [X]
heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst gedwaald omtrent het
leningskarakter van de overeenkomst en de omstandigheid dat hij na afloop van de
looptijd met een restschuld zou kunnen blijven zitten. De dwaling is te wijten aan een
verzwijgen door Dexia van een voor [X] essentiële eigenschap van de
overeenkomst, namelijk dat er een substantiële geldlening aan gekoppeld was, die tot
het ontstaan van een forse restschuld zou kunnen leiden. In de gebruikte
reclamematerialen en ook in de overeenkomst zelf zijn deze twee aspecten volstrekt
onderbelicht gebleven. Gezien [X]'s kennisniveau ten aanzien van beleggingen in
effecten en meer in het bijzonder zijn kennis omtrent complexe producten als een
aandelenlease, had hij in de reclamematerialen en de overeenkomst zelf geen
aanleiding hoeven zien tot het stellen van nadere vragen. [X] zou de overeenkomst
nooit hebben gesloten indien hij niet gedwaald had omtrent de daarmee
samenhangende risico's.
 
4.3. Dexia heeft niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Deze zorgplicht is
neergelegd in de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR), met name in artikel
25 (handelen in het belang van de cliënt), artikel 27 (cliëntenovereenkomst), artikel 28
(inwinnen van inlichtingen met betrekking tot de cliënt en bewaken zekerheden),
artikel 32 (verbod tot het verrichten van misleidende handelingen), artikel 33
(verplichting tot adequate informatieverstrekking) en artikel 36 (positie-overzichten bij
overstand). Dexia is hieraan gebonden op grond van artikel 11 van de Wet toezicht
effectenverkeer 1995. Door niet te voldoen aan haar verplichtingen is Dexia
toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [X]
althans heeft zij jegens [X] onrechtmatig gehandeld.
 
4.4. Voorts heeft [X] aangevoerd dat op grond van onderzoeken en publicaties
de conclusie gewettigd lijkt dat Dexia vaker dan slechts incidenteel geknoeid heeft met
de aan-en verkoopkoersen. [X] weet niet of ook in zijn geval met de koersen
gerommeld is en of bij daardoor schade heeft geleden. Volgens [X] bestaat er
aanleiding de bewijslast om te keren, in die zin dat Dexia zal hebben te bewijzen dat de
gehanteerde koersen in overeenstemming zijn met de regel van artikel 30 lid 2 NR.
Mocht blijken dat Dexia inderdaad onjuiste koersen gehanteerd heeft en [X]
daardoor schade heeft geleden, dan beroept [X] zich subsidiair op verrekening van
zijn schade met een eventueel aan Dexia toe te wijzen bedrag.
 
4.5 . Voorts heeft [X] aangevoerd dat Dexia niet heeft voldaan aan het bepaalde
in artikel 21 Rv. en artikel 111 lid 3 Rv..
 
4.6. Bij conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie heeft [X] de
verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betwist.
 
4.7. Voor het geval hij bij vonnis tot betaling zal worden veroordeeld, verzoekt
[X] aan die veroordeling de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden
danwel te bepalen dat door Dexia zekerheid dient te worden gesteld.
Tevens verzoekt [X] -in geval van tussenvonnis-tussentijds hoger beroep toe te
staan.
 
4.8. [X] betwist dat artikel 6: 278 BW van toepassing is.
 
4.9. [X] vordert in reconventie betaling van een bedrag ad € 819,36, welk
bedrag als onverschuldigd betaald danwel ten titel van schadevergoeding aan hem
moet worden terugbetaald. Tevens vordert [X] verwijdering van de registratie en
de A-codering bij het BKR.
 
4.1O. Voor het geval de vordering van Dexia wordt afgewezen, verzoekt [X] om
bij de proceskostenveroordeling naar boven toe af te wijken van het liquidatietarief
 
De beoordeling van het geschil
 
in conventie en in reconventie
 
5.1. Het meest verstrekkendeverweer is het beroep op het ontbreken van de
toestemming van de echtgenote van [X] als bedoeld in artikel 1:88 BW.
Beantwoording van die vraag is mede afhankelijk van de vraag of de
WinstVerDriedubbelaar is aan te merken als een huurkoopovereenkomst.
 
5.2. De kantonrechter is van oordeel dat deze laatste vraag bevestigend dient te
worden beantwoord en dat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van
huurkoop in art.7A:1576h juncto 1576 BW.
De overeenkomst betreft, naar de kantonrechter begrijpt, lease van aandelen in
verzameldepots als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer (Wge). Dergelijke
aandelen zijn vermogensrechten in de zin van artikel 3:6 BW. Uit de artikelen 7:47 en
7A: 1576 lid 5 BW volgt dat huurkoop betrekking kan hebben op vermogensrechten.
Het verweer van Dexia dat de overeenkomst geen huurkoopovereenkomst is omdat
deze geen lease van zaken, maar van vermogensrechten betreft, wordt derhalve
verworpen.
Anders dan Dexia betoogt, voldoet de overeenkomst aan de essentialia van de
huurkoopovereenkomst, althans heeft de overeenkomst dezelfde strekking, zodat zij -
op de voet van artikel 7A:1576h leden 2 en 3 BW - als huurkoop dient te worden
aangemerkt.
Dexia heeft zich verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de
opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs.
Dit blijkt in de eerste plaats uit artikel 5 van de overeenkomst: "Zodra lessee al datgene
aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij
behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee
automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.".
Ook in artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden is expliciet opgenomen dat
uitgangspunt is dat de lessee de eigendom van de waarden wordt overgedragen nadat
lessee heeft voldaan aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Dat
lessee er de voorkeur aan kan geven dat de aandelen kunnen worden verkocht, doet
aan het voorgaande niet af.
Voor de vraag of er al dan niet sprake is van een huurkoopovereenkomst is, anders dan
Dexia meent, de tekst van de overeenkomst doorslaggevend, niet de (vermeende)
strekking daarvan. Dit laatste zou immers betekenen dat de aard van de overeenkomst
afhankelijk zou zijn van de (oorspronkelijke) bedoeling van de individuele cliënt bij
het aangaan van de overeenkomst.
Door voldoening aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst wordt [X], zoals
volgt uit artikel 5 van de overeenkomst, van rechtswege eigenaar van de aandelen.
Daarmee verkrijgt hij de voor verkoop (en levering) nodige beschikkingsbevoegdheid.
Dexia heeft zich yerder verbonden de aandelen op een zodanig tijdstip aan gedaagde af
te leveren dat daarna (nog) twee of meer termijnen verschijnen.
Onder aflevering dient, zoals blijkt uit artikel 7A:15761 lid 1 BW, te worden verstaan:
verschaffing van de macht over het vermogensrecht. Dit betekent voor aandelen als de
onderhavige: verschaffing van het genot daarvan, zoals is bepaald in artikel 7A: 1576m
lid 1 BW.
Dat Dexia zich heeft verbonden aan gedaagde het genot van de aandelen te
verschaffen, blijkt uit de eerste volzin van artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden,
die bepaalt dat alle baten van de aandelen gedaagde toekomen, en uit de tweede volzin
van artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden,die bepaalt dat Dexia de dividendbaten
zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan gedaagde zal doen toekomen.
Een en ander stemt overeen met het bepaalde in artikel 7A:l576n leden 1 en 2 BW.
Gesteld noch gebleken is dat Dexia tot de onvoorwaardelijke eigendomsoverdracht op
enigerlei wijze het genot van de aandelen heeft behouden.
Het tijdstip van aflevering is, naar moet worden aangenomen, het tijdstip van de
hiervoor bedoelde eigendomsoverdracht onder opschortende voorwaarde.
Gedaagde ten slotte heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan
(nog) twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Dit blijkt
uit artikel 3 van de overeenkomst:
"3. De leasesom bedraagt:
         a.  Het totaal van 36 gelijke maandtennijnen van zegge: e 22,76
             (...)
             De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de r van de
             maand volgend op de aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of
             omstreeks de je dag van de daaropvolgende maand.
         b.  Een bedrag van f 100, -; ..., op of omstreeks de 59e maand.
         c.  Aan het einde van de overeenkomst het restant van: zegge € 3.858,82.
             (...)
             Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de
             waarden.
Ook indien, zoals Dexia aanvoert, de 36 maandtermijnen rente betreffen, dienen deze
termijnen te worden aangemerkt als termijnen van de koopprijs als bedoeld in artikel
7A: 1576 lid 1 BW. Het gaat om de prijs van de lening die gedaagde is aangegaan om
de aandelen te kunnen kopen, en daarmee, althans in economisch opzicht, om een
onderdeel van de prijs van de aandelen. Het verweer van Dexia dat het bedrag van
f 100,-- op het geheel van de koopprijs van ondergeschikt belang is en zo weinig
betekenend dat de effecten1ease-overeenkomstdaarmee niet het afbetalingskarakter
krijgt dat door artikel 7A: 1576 BW wordt verondersteld, laat zich niet verenigen met
de tekst aan de voet van de door haar als productie bij de dagvaarding in het geding
gebrachte eindafrekening ("De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw
contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk
Wetboek deelt Legio deze hoofdsom in tweeën: in een "restant hoofdsom" en een
"eerste aflossingstermijn" van € 45,38") en wordt daarom verworpen.
 
5.3. Is artikel 1:88 lid 1 onder d. BW op de onderhavige effectenleaseovereenkomst
van toepassing?
Het geschil tussen partijen draait hier om de betekenis van het begrip zaak in dat
artikel en de reikwijdte van artikel 7A:1576 lid 5 BW, zulks mede in het licht van de
veranderde betekenis van het begrip zaak (stoffelijk object) na de invoering van het
Nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 (daarvoor mede omvattende de vermogensrechten).
Ter beantwoording van deze vraag dient geen doorslaggevende betekenis te worden gehecht
aan de letterlijke tekst van artikel 1: 88 BW, waarin het woord vermogensrechten niet voorkomt.
In de wetsgeschiedenis is immers niet uitdrukkelijk gebleken dat de wetgever heeft
beoogd de koop op afbetaling van vermogensrechten van de beschermingsgedachte
van artikel 1:88 lid 1 onder BW uit te zonderen.
De huidige tekst van het artikel, waarin het begrip zaak strikt genomen een beperktere
betekenis heeft dan in artikel 7A: 1576 lid 5 BW, is tot stand gekomen in het kader van
de aanpassing van Boek 1 BW aan het nieuwe vermogensrecht Uit de parlementaire
geschiedenis op artikel 7A:1576 BW blijkt dat de wetgever geen materiële wijziging
van de wettelijke regeling van de koop op afbetaling die vóór de invoering van het
Nieuw BW evenzeer betrekking kon hebben op vermogensrechten beoogde en dat de
minister in het kader van de behandeling van artikel 1:88 BW verwees naar de destijds
nog van kracht zijnde tekst van artikel 1576 Oud BW, waarin de term "zaak" ook
vermogensrechten omvatte. In de gedachtegang van Dexia zou derhalve stilzwijgend
een beperking van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 BW in het wettelijke
systeem zijn ingeslopen. Niet aannemelijk is dat een dergelijke materiële wijziging
gelet op de beschenningsfunctie van het toestemmingsvereiste zonder uitdrukkelijke
motivering in de wet zou zijn vastgelegd. Nu deze wijziging ontbreekt moet worden
aangenomen dat het geldende artikel 1:88 lid 1 sub d BW verwijst naar de gehele
wettelijke regeling van de koop op afbetaling, zoals neergelegd in artikel 7A:1576
BW, dus met inbegrip van het bepaalde in artikel 7A:!576 lid 5 BW.
Dientengevolge moet ervan worden uitgegaan dat indien een gehuwde persoon dan
wel een partner in een geregistreerd partnerschap een effecten1ease-overeenkomst
afsluit, hij/zij daarvoor de toestemming van de andere echtgenoot of geregistreerd
partner nodig heeft, indien deze overeenkomst voldoet aan de criteria van een
overeenkomst van koop op afbetaling, volgens de kenmerken omschreven in artikel
7A:1576 BW.
 
5.4. In het onderhavige geval is van de vereiste toestemming niet gebleken. Dexia
heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat de echtgenote van [X] haar
toestemming wel heeft gegeven (door het in deze procedure doen horen van [X] en
zijn echtgenote), maar aan dat bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Daargelaten dat
Dexia haar stelling dienaangaande naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende
gemotiveerd heeft onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen
vergt artikel 1: 88 lid 3 BW dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven.
 
5.5. Als onbetwist staat vast dat de echtgenote van [X] (H. [X]-.....) bij
buitengerechtelijke verklaring van 18 februari 2004 de overeenkomst heeft vernietigd.
Hierdoor is [X] bevrijd van zijn verplichtingen. Deze bestaan enerzijds uit hetgeen
hij tijdens de overeenkomst al heeft betaald ofhad moeten betalen (de
termijnbetalingen) en anderzijds uit het bedrag dat [X] na afloop van de
overeenkomst tengevolge van de koersdalingen nog moet voldoen nadat hij alle
termijnbedragen heeft betaald (de restschuld).
 
5.6. Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6: 278 BW wordt verworpen.
Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat
artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich met met de door de wetgever
beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en
daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat [X] pas een beroep op de
nietigheid heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden doet daar niet aan at:
nu die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding
plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde beschenning.
 
5.7. Het bovenstaande leidt er toe dat de vordering van Dexia zal worden afgewezen
nu de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd. De vordering van [X] te verklaren
voor recht dat de overeenkomst vernietigd is, zal worden toegewezen, evenals de
vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 819,36, te venneerderen met rente.
 
5.8. Tevens zal de kantonrechter de vordering tot het doen doorhalen van de
registratie en A-codering bij het BKR toewijzen zoals hierna melden, nu Dexia zich
hiertegen niet gemotiveerd beeft verzet. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding
om hieraan een dwangsom te verbinden.
 
5.9. De overige vorderingen van [X] zullen bij gebreke van belang worden
afgewezen. Overigens wijst de kantonrechter er op dat [X] zijn vorderingen
onduidelijk heeft geformuleerd. In de eerste plaats beeft [X] in conventie een aantal
vorderingen geformuleerd, terwijl [X] kennelijk slechts bedoeld heeft te
concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Dexia in haar vorderingen, althans en in ieder
geval tot ontzegging daarvan. Daarnaast heeft [X] bij conclusie van dupliek in
conventie/repliek in reconventie een aantal tegenvorderingen ingesteld die zich niet met
elkaar verdragen en kennelijk zijn bedoeld als primaire en (meer) subsidiaire
vorderingen.
 
5.10. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten
van zowel het geding in conventie als het geding in reconventie.
 
De kantonrechter ziet in hetgeen [X] heeft aangevoerd geen aanleiding om daarbij
af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief, waarbij de kantonrechter opmerkt dat
hetgeen de gemachtigde van [X] in de conclusies naar voren heeft gebracht een
algemene juridische stellingname betreft die niet specifiek is voor de zaak [X].
 
BESLISSING
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
wijst de vorderingen van Dexia af;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde
van [X] begroot op € 450,-- wegens salaris;
 
in reconventie
 
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen Dexia en [X] met betrekking tot
de WinstVerDriedubbelaar onder contractnummer 74408687 vernietigd is;
 
veroordeelt Dexia tot betaling aan [X] van een bedrag groot € 819,36 (zegge:
achthonderdnegentien euro en zesendertig eurocent), te venneerderen met de
wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 februari 2004;
 
gebiedt Dexia binnen acht dagen na betekening van dit vonnis het BKR te verzoeken
de inschrijving en achterstandscodering ten laste van [X] bij het BKR door te
halen als zijnde ten onrechte geschied;
 
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in reconventie, tot op heden aan de zijde
van [X] begroot op € 90,-- wegens salaris;
 
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
 
wijst af het meer of anders gevorderde.
 
Aldus gewezen door mr. G.H.Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 27 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.