RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM

Kenmerk                 : CV 03-20853
Datum                    : 16 november 2004
 
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie nader te noernen Dexia
gemachtigde: mr. P. Swier
 
tegen:
 
X.
wonende te Amsterdam
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie
nader te noemen [X]
gemachtigde mr. J.A. Vos
 

VERLOOP VAN DE PROCEDURE
 
De volgende processtukken zijn ingediend;
 
-    de dagvaarding van 27 oktober 2003 inhoudende de vordering van Dexia, met bewijsstukken
 
-    het antwoord - met tegenvordering - van [X], met bewijsstukken
 
Vervolgens is bij tussenvonnis van 24februari 2004 bepaald dat schriftelijk werd voort geprocedeerd. Vervolgens zijn nog ingediend:
 
-    de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van Dexia met bewijsstukken
 
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van [X] met bewijsstukken
 
-    de conclusie van dupliek in reconventie van Dexia, met bewijsstukken
 
-    de akte waarin [X] reageert op die laatste bewijsstukken.
 
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
 
GRONDEN VAN DE BESLISSING
 
Feiten
 
1.   Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
 
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V, (hierna: Labouchere).
 
1.2. Eind mei of begin juni 2000 heeft [X] met Labouchere een lease-overeenkomst gesloten, met dagtekening 25 mei 2000, onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij van Labouchere een door haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 3.841,86 least voor een lease-som van € 4.647,90, Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 806,04 aan rente.
 
1.3.  [X] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Labouchere/ Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 22,39, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
 
- € 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
 
- € 3.796,48 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
1.4.  In de overeenkomst wordt Labouchere ook aangeduid a!s "Legio-Lease" of de "Bank" en worden de geleaste aandelen/effecten ook "waarden" genoemd.
 
1.5. Artikel 11 van de overeenkomst bepaalt dat deze niet wordt geacht tot stand te zijn gekomen indien deze niet binnen 5 werkdagen ondertekend door de lessee is geretourneerd, behoudens een andersluidende beslissing van Legio Lease.
 
1.6.  Bij brief van 2 juni 2000 deelde Legio Lease aan [X] mede nog geen ondertekend exemplaar van de overeenkomst retour te hebben ontvangen. Deze brief bevatte onder meer de volgende tekst: 'Graag ontvangen wij uw overeenkomst zo snel mogelijk, zodat ook u over driejaar een grote belastingvrije uitbetaling kunt verwachten.'
 
1.7.  Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst bij brief d.d. 27 mei 2003 een eindafrekening opgesteld ingevolge welke [X] een bedrag van € 2.298,73 aan haar dient te voldoen.
 
Standpunt Dexia
 
2.   Dexia vordert [X] te veroordelen tot betaling van € 2.350,79, waarvan € 2,298,73 als hoofdsom, € 483,14 als buitengerechtelijke incassokosten en € 68,92 als tot en met 12 September 2003 verschuldigd geworden contractueel bedongen rente. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 13 September 2003.
 
3.   Dexia stelt - kort gezegd - dat de overeenkomst is geëindigd door het verstrijken van de overeengekomen looptijd, dat Dexia in verband daarmee een eindafrekening heeft gezonden en dat daaruit blijkt dat [X] het als hoofdsom gevorderde bedrag verschuldigd is. Dexia stelt voorts dat [X] tijdens de looptijd van de overeenkomst de verschuldigde bedragen tijdig aan Dexia heeft voldaan, maar dat zij thans in verzuim is doordat zij nalaat bedoelde eindafrekening te voldoen. Voorts stelt Dexia dat [X] in verband hiermee een contractuele rente ad 0,96% per maand verschuldigd is. Tenslotte stelt Dexia dat zij [X] de mogelijkheid heeft geboden om de eindafrekening zonder rente en kosten te voldoen alvorens de vordering ter incasso uit handen te geven, en dat zowel door Dexia als haar incassogemachtigde is aangemaand. reden waarom volgens Dexia door [X] ook buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn.
 
4.   Daarnaast stelt Dexia dat [X] de overeenkomst heeft gesloten na ontvangst van door (de rechtsvoorganger van) Dexia verzonden brochure, dat [X], het daarbij behorende aanmeldingsformulier heeft geretourneerd, en dat [X] vervolgens de overeenkomst heeft ontvangen, tezamen met Bijzondere Voorwaarden Effectenlease, de fiscale opinie en een rekenvoorbeeld. Volgens Dexia heeft [X] daarna in alle rust kunnen beslissen de overeenkomst aan te gaan, en had [X] de mogelijkheid om vragen te stellen via een gratis informatienummer. Van misleidende reclame of onvoldoende informatieverschaffing was volgens Dexia geen sprake. Dexia betwist dat de gedragsregels voortvloeiende uit de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst omdat deze een kant en klaar product betrof. Voorts stelt Dexia dat een verplichting om eventueel geen overeenkomst aan te gaan naar aanleiding van een de uitkomst van onderzoek naar persoonlijke omstandigheden van de afnemer in strijd is met het contractenrecht en geen basis vindt in de wet. Dexia stelt wel onderzoek te hebben gedaan naar de kredietwaardigheid van [X] bij BKR Tiel. Van een verplichting tot saldobewaking was volgens Dexia geen sprake. Volgens Dexia biedt de uitkomst van andere procedures steun voor haar stellingen, althans kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat haar vordering niet toewijsbaar is. Van dwaling, misleidende reclame, bedrog, misbruik van omstandigheden of verzaking van een zorgplicht is volgens Dexia geen sprake geweest.
 
5.   Voorts stelt Dexia dat van een bezoek van een medewerker van de bank aan [X] geen sprake is geweest. Volgens Dexia heeft [X] geen, althans onvoldoende omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de persoonlijke situatie van [X] bekend was geweest. Voorts blijkt uit de schriftelijke informatie volgens Dexia voldoende dat er sprake was van beleggen met geleend geld en was  [X] daarvan op de hoogte, althans behoorde hij daarvan op de hoogte te zijn.
 
6.   Bij repliek heeft Dexia haar vordering voorwaardelijk gewijzigd in die zin dat zij vordert [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de datum van verkoop van de waarden, dit uitsluitend onder de voorwaarde dat haar vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [X] op ontbinding geheel slaagt.
 
7.   Onder verwijzing naar het debat in conventie voert Dexia naar aanleiding van de tegenvordering van [X] aan dat er geen grond bestaat voor vernietiging van de overeenkomst of voor schadevergoeding wegens wanprestatie of onrechtmatige daad.
 
Standpunt
 
8.  [X] verweert zich tegen deze vordering en voert - kort gezegd - aan dat Dexia niet aan haar zorgplichten uit de NR heeft voldaan door niette hebben onderzocht of, gelet op de persoonlijke situatie van [X] , het aangaan van de aan het product verbonden risico's in dit geval verantwoord was, en voorts door [X], onvoldoende te wijzen op de aard en omvang van die risico's. [X] voert aan dat het risicovol beleggen met geleend geld niet paste bij zijn persoonlijke omstandigheden, nu hij geen (noemenswaardig) vermogen had (en reeds meerdere leningen had lopen), een laag inkomen had en geen ervaring had met beleggen. [X] voert aan dat Dexia heeft gehandeld in strijd met haar saldibewakings- en marginverplichtingen.
 
9.   Volgens [X] is de overeenkomst tot stand gekomen op grond van misleidende reclame, althans misleidende en onvoldoende informatie van de zijde van Dexia. [X] voert aan dat de overeenkomst tot stand is gekomen na telefonisch contact met en huisbezoek van een medewerker van de bank, waarbij de gesprekken zijn gevoerd in het Engels. Door deze medewerker is volgens [X] gezegd dat de AEX zeker 7% zou stijgen en dat hij zeker zijn inleg terug zou krijgen. [X] voert aan slechts te hebben begrepen dat de overeenkomst een vorm van sparen was, en hem was niet medegedeeld dat hij het risico liep niet alleen  de inleg te verliezen maar ook met een restschuld te worden geconfronteerd. Volgens [X] was hij bereid noch in staat om risicovol te beleggen.
 
10. [X] doet in verband hiermee een beroep op de nietigheid van de overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden, bedrog en/of dwaling. Subsidiair beroept hij zich op ontbinding van de overeenkomst wegens misleidende reclame en het handelen in strijd met de regels krachtens de regelgeving omtrent het effectenverkeer. Meer subsidiair beroept hij zich op verrekening met zijn vordering in reconventie, [X] betwist de buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn. Naar aanleiding van de voorwaardelijk ingestelde wijziging van de vordering van Dexia betwist [X] dat artikel 6:278 BW hier van toepassing is.
 
11. Onder verwijzing naar zijn stellingen in conventie heeft [X] in reconventie gevorderd primair dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst is vernietigd, althans ontbonden, en voorts Dexia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 783,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2004 als terugbetaling van alle door hem betaalde termijnen, en subsidiair te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X] en voorts Dexia te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 783,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2004, als schadevergoeding.
 
Beoordeling
 
12. Waar nodig zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als volgt
 
Geen misleidende reclame of andere informatie
 
13. In het voetspoor van de vonnissen van 30 juni en 7 juli 2004 van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004, 410 resp. 411), welk oordeel in dit vonnis wordt overgenomen, kan de reclame van Dexia voor (naam product) niet als misleidend worden aangemerkt. Voorts heeft Dexia uitdrukkelijk betwist dat een medewerker van de Bank bij [X] op bezoek zou zijn geweest, [X]
heeft geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat dit wel het geval is geweest, zodat een bewijsopdracht ten aanzien van dit aspect niet aan de orde is. Het beroep van [X] op dit beweerde bezoek en op mededelingen die hem ten tijde van dit bezoek zouden zijn gedaan wordt dan ook verworpen. Een beroep op dwaling of een ontbinding op deze grond kan daarom niet slagen. Dat laat onverlet dat Dexia tekort kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgverplichting.
 
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR)
 
14. [X] heeft aangevoerd dat Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomst niet heeft gehandeld conform de verplichtingen welke volgen uit de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR) 1999. Dexia heeft de toepasselijkheid daarvan betwist. In verband daarmee wordt overwogen als volgt,
 
15. In het voetspoor van het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en van de daaromtrent gedane uitspraken van de Klachtencommissie van het DSI d.d. 5 februari 2004, NJF 2004, 446 is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de Winstverdriedubbelaar gehouden was aan de in de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer (NR) gecodificeerde zorgplicht, waaraan niet afdoet dat zij een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen Uit de zorgplicht, waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist "dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar clienten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoorde houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt"
 
Informatieverstrekking
 
16. Uit de stukken van de effectenleaseconstructie, zoals die is aangeboden, blijkt dat de afnemer in belangrijke mate kon beoordelen of die constructie in beginsel geschikt was om aan zijn beleggingsoogmerk te voldoen. Het bedrag waarvoor in effecten wordt geïnvesteerd, de aard van die effecten en de duur van de investering waren immers voor de belegger op voorhand volledig kenbaar. Geoordeeld moet dan ook worden dat de stukken voor een gemiddeld ervaren en oplettende belegger voldoende informatie bevatten.
 
17. Om deze reden kan een beroep op misbruik van omstandigheden, bedrog of dwaling niet slagen en wordt het beroep op de nietigheid, althans de vernietiging van de overeenkomst afgewezen.
 
Onderzoek naar persoonlijke omstandigheden
 
18. Geoordeeld wordt dat Dexia zich op de voet van art. NR  28 tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan de uit het contract voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat potentiële afnemers van het effectenleaseproduct indringend werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, ook al heerste onder vele betrokkenen de verwachting dat de aandelenkoersen een aanhoudende en min of meer belangrijke stijging zouden blijven vertonen. Daartoe noopte tevens de aard van dat product. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte ontoereikende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of de afnemer geregistreerd stond bij het bkr;
 
19. [X] heeft aangevoerd dat zijn financiële omstandigheden zodanig waren, dat op grond van die omstandigheden het risico van een negatief saldo bij het einde van de looptijd van de overeenkomst niet aanvaardbaar was, Hij heeft daartoe gesteld dat hij geen ervaring had met beleggen, een laag inkomen en geen (noemenswaardig) vermogen had, dat hij reeds meerdere leningen had lopen, en dat hij bij toepassing van de criteria krachtens de Wet Consumentenkrediet bij geen enkele bank in aanmerking zou zijn gekomen voor een krediet, De stelling van Dexia dat [X] geen omstandigheden zou hebben gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de persoonlijke situatie van [X] bekend was geweest wordt dan ook niet gevolgd. Nu Dexia voorts bovenbedoelde stellingen onweersproken heeft gelaten kan op basis daarvan worden geconcludeerd dat een redelijk en verantwoordelijk handelende bank onder die omstandigheden een overeenkomst als de onderhavige niet tot stand had behoren te laten komen.
 
Marqinbewaking
 
20. Geoordeeld wordt dat de voorschriften van art. 28 lid 3 en 4 NR 1999 op het onderhavige product niet van toepassing zijn. Zoals ook uit de Toedichting op de NR blijkt, zijn deze voorschriften gegeven voor financiële instrumenten waaruit toekomstige verplichtingen kunnen voortvloeien, zoals het schrijven van (ongedekte) opties die voor de belegger het risico met zich meebrengen dat aandelen op expiratiedatum tegen een onvoorzien hoge koers moeten worden ingekocht. Bij de Winstverdriedubbelaar doen deze risico's zich niet voor. Weliswaar wordt de omvang van de restschuld bepaald door de waarde van de aandelen op de afloopdatum van het contract, maar dat is geen verplichting uit enig financieel instrument waar deze bepalingen uit de NR 1999 voor geschreven zijn.
 
Ontbinding afgewezen
 
21. De door [X] gevorderde ontbinding van de lease-overeenkomst wordt afgewezen. Nog daargelaten of het schenden van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase als een (voor)contractuele tekortkoming kan worden geduid, zullen de gevolgen van zodanige ontbinding eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepaald dienen te worden en zal de beslissing daaromtrent niet tot een ander resultaat leiden dan waartoe binnen het hierna weer te geven kader zal worden beslist.
 
Verdeling van het nadeel
 
22. Het niet nakomen door Dexia van haar zorgplicht brengt met zich mee dat Dexia aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door de belegger ondervonden negatieve gevolgen, hierna aan te duiden als het nadeel. Daarbij dient echter voorop gesteld te worden dat   ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn keuze tot deelname aan de WinstVerDriedubbelaar. Voorts dient rekening gehouden te worden met de overige omstandigheden van het geval. Een en ander brengt met zich mee dat het onverkort toepassen van alle tussen partijen geldende bedingen tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden, zoals bedoeld in art.6:243 lid 2 BW. De verplichtingen van [X] uit de overeenkomst dienen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te worden beperkt, zoals hierna zal worden bepaald.
 
23. Onder het in aanmerking te nemen nadeel wordt in dit geval verstaan de restschuld, dat wil zeggen het bedrag dat         op grond van de overeenkomst na afloop daarvan nog zou moeten betalen nadat hij alle tijdens de looptijd daarvan verschuldigd geworden termijnbedragen zou hebben betaald. Dit nadeel wordt vastgesteld op € 2.298,73.
 
24. Geoordeeld wordt dat op grond van de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid 100 % van dit nadeel voor rekening van Dexia dient te komen en dat - afgezien van de reeds door [X] betaalde termijnen conform de door hem getekende overeenkomst - geen overig nadeel voor rekening van [X] dient te blijven. Hierbij worden als relevante omstandigheden in aanmerking genomen, de mate waarin Dexia tekort is geschoten in haar zorgverplichtingen, de persoonlijke en financiële situatie van [X] als hiervoor bedoeld onder 19., de door Dexia gebruikte verkoopmethode, en de inhoud van de hiervoor onder 1.6. bedoelde brief waarin Dexia [X] kennelijk heeft getracht over te halen tot het aangaan van de overeenkomst door hem voor te houden dat hij drie jaar later in elk geval een uitbetaling kan verwachten.
 
Vordering in conventie
 
25. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Dexia wordt afgewezen.
 
25. Nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder Dexia haar gewijzigde eis gericht op toepassing van artikel 6:278 BW heeft ingesteld, kan deze wijziging buiten beschouwing blijven.
 
Vordering in reconventie
 
27. De door [X] ingestelde tegenvorderingen worden afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor [X] daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel in conventie omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
 
Proceskosten
 
28. Dexia wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld In de proceskosten in zowel conventie als reconventie gevallen aan de zijde van [X].
 
BESLISSING
 
De kantonrechter:
 
I.    wijst de vorderingen af;
 
II.   veroordeelt Dexia in de kosten van het geding aan de zijde van [X]  gevallen, tot op heden begroot op € 675,-, te betalen aan de griffier, een en ander, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
 
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
 
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.