zaaknr./rolnr. 169165/HAZA
03-2176 JC 24 maart
2004
VONNIS
van de
rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke
zaken, sector civiel,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland
N.V
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het
incident,
procureur: mr. J. van Ravenhorst,
-tegen-
X.
wonende te (....),
gedaagde in
de hoofdzaak,
eiser in bet incident,
procureur: mr. J.R
Kluyver.
Partijen worden in dit vonnis aangeduid als
"Dexia" en "X" .
1.
Het verloop van de
procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de
volgende processtukken:
- dagvaarding van 29 oktober 2003, met
producties;
- akte bewijsaandrachtplicht aan de zijde van
Dexia;
- incidentele conclusie tot verwijzing tevens verzoek tot
aanhouding met productie
- conclusie van antwoord in het incident tot
verwijzing en het verzoek tot aanhouding met producties.
Partijen hebben vervolgens vonnis in het incident
gevraagd.
2.
De beoordeling van de incidentele
vordering
2.1
X heeft aangevoerd dat de rechtbank
onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Dexia en dat de zaak moet
worden verwezen naar de sector Kanton van de rechtbank. X voert daartoe aan
dat uit de tussen hem en de rechtsvoorgangster van Dexia op 6 juni 2000 gesloten
effecten-leaseovereenkomst, te weten "de WinstVerDriedubbelaar" en uit de
daarbij behorende bijzondere voorwaarden blijkt dat deze overeenkomst beschouwd
moet worden als een huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7a:1576h van het
Burgerlijk Wetboek (hierna: "BW").
2.2
Dexia heeft gemotiveerd verweer gevoerd en
zich op bet standpunt gesteld dat de tussen partijen op 6 juni 2000 gesloten
overeenkomst niet gekwalificeerd moet worden als koop op afbetaling en om die
reden ook niet als een huurkoopovereenkomst.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de
overeenkomst die onderwerp is van geschil aangemerkt moet worden als een
huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7a:1576h BW, zodat de zaak op grond
van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna:
"Rv") door de kantonrechter dient te worden behandeld en beslist en overweegt
daartoe als volgt.
2.4
Uit artikel 7a:1576 lid 5 BW vloeit voort
dat titel 5a van boek 7a BW, welke titel primair handelt over koop op afbetaling
en huurkoop van zaken, van overeenkomstige toepassing is op
vermogensrechten.
Dit brengt mee dat effecten, die als vermogensrechten zijn
aan te merken, onderwerp kunnen zijn van koop op afbetaling en huurkoop in de
zin van die titel. De overeenkomst voldoet naar het oordeel van de rechtbank op
grond van het hierna volgende voorts aan alle vereisten voor een
huurkoopovereenkomst zoals die volgen uit de artikelen 7a:1576h lid 1 BW jo
7a:1576 lid 1 BW.
2.5
In de eerste plaats voorziet de
overeenkomst in de verkrijging van de eigendom van de effecten door X door
vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat X
uit hoofde van de overeenkomst verschuldigd is. Uit artikel 5 van de
overeeDkomsten artikel 2 van de bijzondere voorwaarden volgt immers
uitdrukkelijk dat de eigendom van de effecten automatisch en van rechtswege
overgaat op het moment dat 'lessee' aan al zijn verplichtingen uit de
overeenkomst heeft voldaan.
2.6
In de tweede plaats kunnen de effecten
reeds voorafgaand aan deze mogelijke eigendomsoverdracht als afgeleverd in de
zin van artikel 7a:1576 lid 1 BW worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat
levering van een aandeel in een verzameldepot niet in stoffelijke vorm
plaatsvindt, maar ingevolge artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (hierna:
"Wge") door middel van bijschrijving op naam van de verkrijger in de
administratie van.de betrokken instelling. Uit artikel 2 van de bijzondere
voorwaarden volgt dat een dergelijke bijschrijving onverwijld na aanschaf van de
effecten door Dexia geschiedt.
2.7
In de derde plaats heeft X vanaf het
sluiten van de overeenkomst het voor huurkoop kenmerkende gebruiksrecht van het
huurkoopobject verkregen. Uit de artikelen 3 en 4 van de bijzondere voorwaarden
volgt in dit verband dat X het economisch risico met betrekking tot de
koersverschillen van de effecten draagt, hem het dividend en de andere baten van
de effecten
toekomen en hij degene is die in het geval van een keuzedividend
de keuze bepaalt.
2.8
In de vierde en laatste plaats voorziet de
overeenkomst in het betalen van de koopprijs in termijnen, hetgeen volgt uit het
in artikel 3 van de overeenkomst opgenomen betalingsschema. Hierbij is de totale
leasesom als koopprijs in de zin van artikel 7a:1576 lid 1 BW aan te merken,
waarbij niet van belang is dat genoemde som is opgebouwd uit een bedrag waarvoor
Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente. Het is
immers de totale leasesom die moet worden voldaan ter verkrijging van de
effecten.
2.9
De rechtbank zal derhalve de zaak ter
verdere behandeling en beslissing naar de sector kanton van deze rechtbank
verwijzen. Hierbij wijst de rechtbank erop dat in het vervolg van de procedure
partijen niet vertegenwoordigd door een procureur, maar in persoon of bij
gemachtigde kunnen verschijnen.
2.10
Gelet op het voorgaande zal de
incidentele vordering worden toegewezen en Dexia zal als de in het ongelijk
gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van dit incident.
3.
De
beslissing
De rechtbank:
3.1
verwijst de zaak in de stand waarin deze
zich bevindt naar de rolzitting van de sectorkanton van deze rechtbank van
woensdag 21 april 2004, welke zitting zal worden gehouden in het gebouw van deze
rechtbank, nevenvestigingsplaats sector kanton, locatieUtrecht, aan het
Janskerkhof 13/13A te Utrecht;
3.2
bepaalt dat partijen op de hiervoor
vermelde rolzitting niet behoeven te verschijnen, aangezien eerst zal worden
bezien of een comparitie van partijen als bedoeld in artikel 87 of artikel 88 Rv
in de zaak zal worden gelast;
3.3
bepaalt dat partijen in het vervolg van de
procedure niet vertegenwoordigd door een procureur maar in persoon of bij
gemachtigde kunnen verschijnen;
3.4
veroordeelt Dexia in de kosten van het
incident,tot aan dit vonnis aan de zijde van X begroot op € 331,-- voor
salaris procureur;
3.5
verklaart onderdeel 3.4 van dit
vonnisuitvoerbaarbij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver
en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 24 maart 2004.
w.g.
griffier
w.g. rechter