Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
zaak/rolnr.: 139535/04-2664
vonnis van de kantonrechter d.d. 1
november 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in
conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder te noemen:
Dexia,
gemachtigde: Maas-Delta Deurwaarders
tegen:
[X]
wonende te
[woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in
reconventie,
verder te noemen: [X]
gemachtigde: mr. E.
Oversier.
het verloop van de
procedure
De procedure is als volgt verlopen:
-
dagvaarding van 7 november 2003;
- de conclusie in het incident van [X]
-
de conclusie van antwoord in het incident;
- het vonnis in het incident van
24 maart 2004 van de civiele sector in deze rechtbank houdende verwijzing naar
de sector kanton;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis (deels
voorwaardelijk) in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie,
tevens (voorwaardelijke) wijziging van eis, en van antwoord in reconventie;
-
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie; de
conclusie van dupliek in reconventie; de rolbeschikking van 24 maart 2005;
-
de akte van Dexia van 15 december 2005 tot schorsing van de procedure conform
artikel 1015 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering;
- akte
uitlating van Dexia van 22 juni 2006;
- akte uitlating van Dexia van 30
november 2006;
- akte uitlating van Dexia van 27 september 2007.
de beoordeling van de
zaak
in conventie en in
reconventie:
1. Dexia is de rechtsopvolgster van
bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de naam Legio, op haar beurt
rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. Deze rechtsvoorgangsters worden hierna ook
Dexia genoemd.
2. Partijen hebben op 29 mei 2000 een
overeenkomst gesloten met het opschrift:
"WinstVerDriedubbelaar
Lease-overeenkomst nummer
74488838"
Blijkens de tekst ervan hield de overeenkomst in
dat [X] als "lessee" een aantal in de tekst aangeduide aandelen van Dexia
"leasde" met een aankoopwaarde van in totaal 11.690,22, waartegenover [X] een
leasesom van in totaal 14.142,90 (de aankoopwaarde vermeerderd met een rente
van 2.452,68) zou betalen aan Dexia. De looptijd van de overeenkomst was 36
maanden.
[X] diende krachtens de artikelen 3 en 4 van de overeenkomst de
genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van
de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een
maandtermijn van
68,13 via automatische incasso te betalen op of omstreeks de eerste
dag van
iedere maand;
- f. 100, ( 45,38) op of omstreeks de 35e maand;
-
11.644,84 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe
te
verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
De overeenkomst hield ook in dat [X] eigenaar van
de aandelen zou worden, zodra zij al hetgeen zij uit de overeenkomst aan Dexia
verschuldigd was of zou worden zou hebben voldaan.
3. Naar het oordeel van de
kantonrechter dient de overeenkomst te worden aange-
merkt als huurkoop (en
derhalve ook als koop op afbetaling). De overeenkomst voldoet aan de definitie
van huurkoop in art. 7A:1576h BW, heeft althans dezelfde strekking. Voor de
motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar de overwegingen in het
arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1. maart 2007 (LJN: AZ9721), welke
overwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de zijne maakt. Kort
samengevat is de kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de art.
7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de
onderhavige). De afnemer heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen,
waarvan twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd.
Hierbij is niet relevant of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en
evenmin welke omvang zij hebben.
4. De overeenkomst is door het
verstrijken van de looptijd geλindigd. Dexia heeft de onderliggende aandelen
tegen de koers per 26 mei 2003 verkocht en in verband daarmee [X] een
eindafrekening toegezonden ingevolge welke zij een bedrag van 7.396,38 aan
Dexia dient te voldoen. Dit bedrag behelsde de termijn van 45,38 die omstreeks
de 35e maand moest worden betaald, aan onbetaald gebleven maandtermijnen in
totaal 545,04 en de hoofdsom van 11.644,84 verminderd met de opbrengst uit
de verkoop van de aandelen van 4.838,88. Het bedrag van de eindafrekening is
door [X] ondanks aanmaning niet betaald.
5. Bij inleidende dagvaarding heeft
Dexia in conventie gevorderd dat [X] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt
veroordeeld om aan Dexia te betalen genoemd bedrag van 7.396,38 met rente en
kosten.
6. [X] heeft deze vordering bestreden
en daartoe als meest ver strekkend verweer aangevoerd dat de overeenkomst nietig
is wegens het ontbreken van de daarvoor ingevolge artikel 1: 88 van het
Burgerlijk Wetboek vereiste toestemming van haar echtgenoot. Dexia heeft dit
verweer gemotiveerd bestreden.
7. De kantonrechter overweegt
hieromtrent als volgt:
7.1. Tussen partijen staat vast dat de echtgenoot
van [X] voor het aangaan van de overeenkomsten geen schriftelijke toestemming
heeft verleend en dat hij bij brief van 30 april 2003 op grond daarvan de
nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen.
7.2. Dexia heeft allereerst aangevoerd dat het
niet aan de echtgenoot van [X] is om de nietigheid van de overeenkomst op grond
van artikel 1: 88 van het Burgerlijk Wetboek in te roepen, omdat deze echtgenoot
geen partij is in de onderhavige procedure. De kantonrechter verwerpt dit
verweer. Artikel 1: 89 van het Burgerlijk Wetboek maakt nu juist de echtgenoot
die geen toestemming heeft gegeven bij uitstek bevoegd de nietigheid wegens het
ontbreken van die toestemming in te roepen en in dit geval hoeft de echtgenoot
van [X] daarvoor geen partij in deze procedure te zijn. [X], die wel partij is
in deze procedure, mag zich er natuurlijk op beroepen dat haar echtgenoot de
nietigheid heeft ingeroepen.
De vraag zou dan kunnen rijzen of het inroepen
van de nietigheid van de overeenkomst uitsluitend gevolgen heeft voor de
echtgenoot die de nietigheid heeft ingeroepen of dat ook de andere echtgenoot,
in dit geval dus [X], daaraan rechten kan ontlenen jegens de wederpartij in de
overeenkomst.
Het laatste is het geval; artikel 1: 89 van het Burgerlijk
Wetboek behelst de vernietigbaarheid als sanctie op de gezinsbeschermende
bepalingen van art. 88. Dat betekent dus geen nietigheid zonder meer, maar
alleen vernietiging door de andere echtgenoot. De in strijd met art. 1:88
verrichte rechtshandeling is geldig totdat zij door de andere echtgenoot wordt
aangetast. Is met vrucht een beroep gedaan op de vernietigbaarheid, dan treedt
daardoor ongeldigheid van de rechtshandeling in jegens eenieder. Ook de
gehandeld hebbende echtgenoot, temeer nu deze ook deel uitmaakt van het gezin
waarop de bescherming van artikel 88 zich richt, kan zich daarop
beroepen.
7.3. Dexia heeft verder aangevoerd dat het
bepaalde in artikel 1: 88 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is voor
overeenkomsten als de onderhavige effectenleaseover-eenkomsten.
7.4. De kantonrechter sluit zich aangaande dit
punt aan bij het oordeel daarover in het voormelde arrest van het gerechtshof te
Amsterdam (r.o. 2.12 en 2.12.1). Die overwegingen in dat arrest worden hier
overgenomen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van
toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling,
met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW vermelde vermogensrechten, zoals de
aandelen/effecten in deze zaak. De kantonrechter volgt Dexia niet in de
voorgestelde restrictieve interpretatie van art. 1:88, lid 1 onder d.
BW.
7.5. Uit het voorgaande volgt dat de echtgenoot
van [X] bevoegd was om bij de
brief van 30 april 2003 tot vernietiging van de
in het geding zijnde overeenkomst over te
gaan, waaruit volgt dat Dexia aan
die overeenkomst geen rechten kan ontlenen.
Het gevolg daarvan is dat de op
deze overeenkomst gebaseerde vordering van Dexia moet
worden afgewezen.
Op
de overige verweren behoeft dan niet te worden ingegaan.
Dat geldt ook voor de reconventionele vordering,
voor zover deze is gericht op het verkrijgen van vergoeding nader op te maken
bij staat van schade die [X] meent te hebben geleden door toerekenbare
tekortkoming van Dexia in de nakoming van de overeenkomst, alsmede het
voorwaardelijke deel van de reconventionele vordering van [X] gericht op het ter
beschikking krijgen van de opnames die van telefoongesprekken zouden zijn
gemaakt, waarmee [X] wil aantonen dat zij bij de totstandkoming van de
overeenkomst misleidend is bejegend zijdens Dexia. Deze onderdelen van de
reconventionele vordering zijn immers alleen relevant indien ervan uitgegaan
moet worden dat de overeenkomst in stand is gebleven, terwijl hiervoor is
vastgesteld dat deze (ver)nietig(d) is.
8. In reconventie heeft [X] op
diverse primaire en subsidiaire gronden betaling gevorderd van 2.498,08,
zijnde net bedrag dat zij in het kader van de overeenkomst in totaal aan
inleg/premie aan Dexia heeft betaald.
De kantonrechter leest in het beroep
dat [X] ook voor wat betreft haar reconventionele vordering heeft gedaan op het
ontbreken van de toestemming van haar echtgenoot voor het aangaan van de
overeenkomst een beroep op het - vanwege de ingeroepen nietigheid van de
overeenkomst - onverschuldigd betaald zijn van de inleg.
Nu uit het
voorgaande volgt dat de overeenkomst als (ver)nietig(d) moet worden aangemerkt
is al hetgeen [X] ingevolge die overeenkomst aan Dexia heeft betaald
onverschuldigd betaald, zodat [X] om die redenen recht heeft op (terug)betaling
van haar inleg. Reeds op die grond is de reconventionele vordering toewijsbaar,
zodat op de andere gronden, wat daarvan ook zij, niet behoeft te worden
ingegaan.
9. Dexia heeft bij wijziging van eis
voorwaardelijk, voor het geval dat haar bij dagvaarding ingestelde primaire
vordering zou worden afgewezen en de vordering in reconventie (deels) zou worden
toegewezen, veroordeling van [X] gevorderd tot betaling van een bedrag gelijk
aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in het geding zijnde effecten en
de waarde op de datum van verkoop. Dexia heeft zich daarvoor beroepen op artikel
6: 278 van het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter wijst deze vordering en het
beroep op artikel 6: 278 van het Burgerlijk Wetboek af. Weliswaar draagt ook
afnemer een eigen verantwoordelijkheid voor de door hem gekozen belegging, maar
dat kan er niet toe leiden dat op de restitutieplicht van Dexia naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid gekort behoort te worden. Aan art. 1:89 BW ligt
de gedachte ten grondslag dat de partner, c.q. het gezin, beschermd dient te
worden tegen verplichtingen als bedoeld in art. 1:88 BW die zonder toestemming
van de ene partner door de ander zijn aangegaan. Hiermee is niet te verenigen
dat op de restitutieplicht van Dexia gekort zou worden op grond van
omstandigheden die niet aan enige gedraging van die andere partner toegerekend
kunnen worden (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart
2007, LJN: AZ9721).
10. Uit het voorgaande volgt dat de
vordering in conventie moet worden afgewezen.
De reconventionele vordering
voorzover gericht op het vernietigen van de overeenkomst
tussen partijen moet
worden afgewezen, nu in het voorgaande al is vastgesteld dat deze overeenkomst
(ver)nietig(d) is door het inroepen van de nietigheid ervan door de echtgenoot
van [X] in diens brief van 30 april 2003. Hierboven is al met zoveel woorden
overwogen dat de reconventionele vordering tot vergoeding van schade nader op te
maken bij staat ook niet kan slagen, evenmin als de voorwaardelijke
reconventionele vordering tot het overleggen van bandopnames van
telefoongesprekken.
De reconventionele vordering tot (terug)betaling van het
bedrag van 2.498,08 is wel toe-wijsbaar evenals de daarbij gevorderde
wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 april 2004, de datum waarop deze
vordering (bij conclusie van antwoord/eis) is ingesteld.
11. Dexia moet als de grotendeels in het
ongelijk gesteld partij worden veroordeeld
in de proceskosten. Tot die kosten
moet aan de zijde van [X] ook worden gerekend het griffierecht dat deze
verschuldigd is geworden doordat nij aanvankelijk als gedaagde moest verschijnen
voor de sector civiel van deze rechtbank.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
wijst de vorderingen van Dexia af;
in reconventie:
veroordeelt Dexia tot betaling aan [X] van
2.498,08 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2004 tot
aan de dag der voldoening;
wijst het meer of anders gevorderde
af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt Dexia in de kosten van dit geding
welke aan de zijde van [X] tot aan dit moment worden begroot op 230,- wegens
verschuldigd griffierecht en 740,- wegens gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P.
Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1
november 2007 in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL