De voorts in dit verband relevante bepalingen van de
Bijzondere Voorwaarden luiden als
volgt:
"1. Het deelnemingsrecht dat de
cliënt onder deze overeenkomst van AEGON in lease
neemt
betreft de in een aantal participaties
uitgedrukte vordering die Aegon heeft op de
Stichting
Beleggingsgiro (de Stichting). De
participaties zelf zullen door de Stichting worden
gehou-
den.
2. AEGON blijft eigenaresse van
de deelnemingsrechten totdat de cliënt haar al
datgene
heeft betaald wat hij haar krachtens de
RenteRetour Vliegwiel-overeenkomst verschuldigd is.
AEGON draagt het risico van het verloren gaan van deze vordering totdat deze
eigendom
van cliënt zal zijn geworden. Koersrisico
's komen echter voor rekening van de cliënt.
3. Alle baten en
waardeveranderingen van de deelnemingsrechten komen cliënt toe. De fondsen
ke-
ren stockdividend uit. AEGON zal deze
participaties kosteloos verkopen en de opbrengst zo
spoe-
dig mogelijk aan de cliënt doen toekomen,
zulks eventueel onder aftrek van wettelijk
verplichte
inhoudingen.
4. Het
beleggingsrisico, waaronder begrepen het risico van een waardedaling van de
aangekochte
participaties, waaraan het
deelnemingsrecht is gekoppeld, alsmede het uitblijven van
opbrengsten
daarvan, is voor rekening van cliënt.
Met AEGON RenteRetour Vliegwiel wordt belegd met ge-
leend geld in AEGON Optimum Fondsen. De cliënt loopt kans zijn inleg te
verliezen
(...)
10. Cliënt zal niet om de
uitlevering van de deelnemingsrechten vragen en stemt er mee in
dat
de deelnemingsrechten op naam van AEGON
geadministreerd blijven totdat AEGON ver-
plicht is
tot rechtstreekse levering van de deelnemingsrechten aan cliënt."
11. Aan het
eind van de RenteRetour Vliegwiel-overeenkomst, nadat cliënt aan al zijn
ver-
plichtingen uit de RenteRetour Vlieg
wiel-overeenkomst heeft voldaan, zal AEGON de
deelnemingsrechten leveren aan de cliënt op een AEGON Be leggings rekening via
AEGON
Bank N.V, tenzij cliënt alsdan schriftelijk
meedeelt de voorkeur re geven aan verkoop van
de
participaties. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Aegon aan cliënt worden
uit-
betaald. De verkoop vindt plaats op de eerste
handelsdag na opdracht daartoe."
9. Uit deze bepalingen van de overeenkomst en de
Bijzondere Voorwaarden, in samenhang
met de daarop
door Aegon bij conclusie van antwoord (§§ 7.4 tot en met 7.17) en
conclu-
sie van dupliek (§§5.1 tot en met 5.5)
gegeven toelichting, begrijpt de kantonrechter dat
de RenteRetour Vliegwiel-constructie het volgende inhoudt;
Er is een aandelenfonds met de naam Aegon Optimum Wereld
Aandelenfonds (verder te
noemen: het Fonds), dat
eigenares is van een hoeveelheid aandelen. De
eigendomsrechten
op deze aandelen zijn onderverdeeld
in zogenaamde participaties, die op naam gesteld
zijn van en gehouden worden door de Stichting Aegon Beleggingsgiro (hierna: de
Stich-
ting). Aegon "koopt" ten behoeve van de
cliënt-belegger een x-aantal van die participa-
ties van
de Stichting. Wat hier "koop" genoemd wordt is echter geen koop in die zin
dat
Aegon daardoor eigenares wordt van die participaties,
maar houdt in dat Aegon een vor-
dering krijgt op de
Stichting tot betaling van een geldsom die bestaat uit de eventuele
op-
brengsten van de betreffende participaties en de
waarde daarvan bij eventuele toekomsti-
ge verkoop.
Deze vordering geeft zij in lease uit aan de cliënt-belegger en de
aanspraken
die de cliënt-belegger uit dien hoofde
verwerft worden in de overeenkomst "deelnemings-
rechten"
genoemd,
In essentie komt het er dus op neer dat de
cliënt-belegger nimmer houder, bezitter of
eigenaar
van de onderliggende aandelen of participaties wordt, maar "slechts" een
geld-
vordering op Aegon krijgt waarvan de hoogte
bepaald wordt door de opbrengst van on-
derliggende
participaties gedurende de looptijd van de overeenkomst en waarde van
die
participaties bij toekomstige verkoop. Op de keper
beschouwd heeft de overeenkomst dus
betrekking op
lease van een vorderingsrecht van de cliënt-belegger op Aegon tot
betaling
van een geldsom waarvan de hoogte (mede)
afhankelijk is van de waarde van de onder-
liggende
participaties, waarvan de waarde klaarblijkelijk weer afhankelijk is van die
van
de onderliggende aandelen.
10. De kantonrechter verwerpt echter het betoog van
Aegon, ertoe strekkende dat in deze
constructie geen
sprake is van huurkoop, en overweegt daartoe het
volgende.
Hoe men het ook wendt of keert en wat er
zij van de wijze waarop volgens Aegon in de
praktijk
uitvoering aan de RenteRetour Vliegwiel-contructie wordt gegeven, uit de
bepa-
lingen van de overeenkomst en de Bijzondere
Voorwaarden blijkt dat de constructie is
opgezet als
gericht op en resulterende in de uiteindelijke eigendomsverkrijging door
de
cliënt-belegger van het aan hem in lease
uitgegeven vorderingsrecht (de deelnemings-
rechten)
op Aegon tot betaling van een geldsom. Voorts blijkt uit die bepalingen
alsook
uit de door Aegon gegeven toelichting op de
constructie dat de overeenkomst beoogt de
cliënt-belegger, mits aan de contractuele betalingsverplichting geheel is
voldaan, aan het
einde van de overeenkomst eigenaar
te doen worden van dat vorderingsrecht (de deelne-
mingsrechten). Dit vorderingsrecht is aan te merken als een
vermogensrecht.
Ook overigens voldoet de
overeenkomst naar het oordeel van de kantonrechter aan de
wettelijke definitie van huurkoop in artikel 7A:1576h juncto 1576 BW. Voor de
motive-
ring van dit oordeel verwijst de kantonrechter
mede naar het vonnis van de Rechtbank
Amsterdam van
14 april 2004, NJF 2004, 409, welke overwegingen de kantonrechter
hier
overneemt en tot de zijne maakt. Kort
samengevat is de kantonrechter van oordeel dat
huurkoop
op de voet van de artikelen 7:47 en 7A: 1576 lid 5 BW betrekking kan
hebben
op vermogensrechten. De stelling van Aegon, dat de
onderhavige overeenkomst geen
huurkoopovereenkomst
is omdat deze betrekking heeft op vermogensrechten, wordt
der-
halve verworpen. De overeenkomst voldoet voorts
aan de essentialia van huurkoop, al-
thans hebben
deze strekking. Zoals blijkt uit artikel 6 van de overeenkomst en artikel
11
van de Bijzondere Voorwaarden wordt [X] eerst nadat
zij aan al haar verplichtingen
uit de overeenkomst
voldaan heeft, van rechtswege eigenaar van de in de
overeenkomst
bedoelde deenemingsrechten (lees: het
vorderingsrecht) en is Aegon gehouden om deze
alsdan
aan [X] te leveren. Daaraan doet niet af dat [X] bij het einde van de
over-
eenkomst kan kiezen voor verkoop van deze
deelnemingsrechten (lees: het vorderings-
recht). Uit
artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden blijkt verder dat alle baten en
waar-
deveranderingen gedurende de looptijd van
overeenkomst aan [X] toekomen. Daar-
mede is voldaan
aan het vereiste van aflevering (in de zin van het feitelijk
verschaffen
van het genot) van de deelnamerechten
(lees: het vorderingsrecht) aan [X] bij aanvang van
de overeenkomst. Tenslotte blijkt uit artikel 3 van de overeenkomst dat de
leasesom (waar-
van de koopsom deel uitmaakt) in 180
termijnen betaald moet worden, zodat ook aan het ver-
eiste van twee of meer termijnen is voldaan.
Toepasselijkheid van de artikelen 1:88 en 89
BW
11. Nu blijkens het voorgaande de overeenkomst als een
huurkoopovereenkomst dient te
worden aangemerkt, was voor
het aangaan daarvan door [X] op grond van het bepaalde
in
artikel 1:88 lid 1 sub d BW de toestemming van [Y] vereist. Ingevolge
artikel
1:88 lid 3 BW moet die toestemming in geval
van een huurkoopovereenkomst schriftelijk
worden
verleend, aangezien voor de huurkoopovereenkomst een onderhandse of
authentieke
akte vereist is (artikel 7A:1576i lid 1 BW).
Niet in geschil is dat in het onderhavige
geval de
schriftelijke toestemming van [Y] ontbreekt.
12. Anders dan Aegon stelt, is de kantonrechter van
oordeel dat de in artikel 1:88 lid 1 sub d
vereiste
toestemming ook geldt voorkoop op afbetaling en huurkoop van
vermogens-
rechten. De kantonrechter verwijst voor dat
oordeel naar rechtsoverweging 9 van het
vonnis van de
kantonrechter te Amsterdam d.d. 25 augustus 2004 (rolnummer
03-5323,
te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN AQ
7412). De overwegingen in dat vonnis
worden hier
overgenomen en bevestigd. Er is geen aanleiding om in de onderhavige
zaak
tot een ander oordeel te komen. De
beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste
van
artikel 1;88 lid 1 sub dBW dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke
rege-
ling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de
in artikel 7A: 1576 lid 5 bedoelde
vermogensrechten
zoals die van de in de onderhavige overeenkomst genoemde
participa-
ties c.q.
deelnemingsrechten.
Verjaring
13. Aegon heeft verder aangevoerd dat de bevoegdheid van
[Y] om de overeenkomst wegens het
ontbreken van haar
toestemming te vernietigen, is verjaard.
14. Ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub d BW verjaart de
rechtsvordering tot vernietiging van een
rechtshandeling door het verloop van driejaar nadat "de bevoegdheid om deze
vemieti-
gingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze
bevoegdheid toekomt, ten dienste is
komen te staan". Uit
de parlementaire geschiedenis (vide Parlementaire
Geschiedenis
Boek 3, pagina's 235 en 236) blijkt dat
van "ten dienste komen te staan" sprake is op het
moment waarop degene, aan wie de bevoegdheid tot het inroepen van de
vernietigings-
grond in te roepen, bekend is
geworden, of redelijkerwijs geacht moet worden bekend te
zijn geworden met de feiten die de reden vormen voor het inroepen van de
vemietigings-
grond; anders gezegd: op het moment waarop
de belanghebbende de feiten leende en op
grond
daarvan de vemietigingsgrond kon inroepen (vgl. HR 31 oktober 2003, NJ
2006,
112). Vast staat dat [Y] eerst bij brief van
27 juni 2005 een beroep gedaan heeft
op deze
vemietigingsgrond. Er was toen reeds meer dan drie jaar verstreken sedert
het
aangaan van de overeenkomst door [X]. Derhalve staat
de vraag ter beantwoording op welk
moment [Y] wist of
geacht moet worden geweten te hebben dat [X] de overeenkomst met
Aegon
had gesloten.
15. Bij de beantwoording van deze vraag moet voorop
gesteld worden dat het op de weg ligt
van degene die een
beroep op de vemietigingsgrond doet - in casu [Y] om concrete
feiten
te stellen, die de conclusie rechtvaardigen dat
het beroep op de vemietigingsgrond tijdig
is
geschied.
16. [X] en [Y] hebben dienaangaande aangevoerd dat [X]
gelijktijdig met het aangaan van de
onderhavige
overeenkomst met Aegon een andere aandelenleaseover-eenkomst heeft
gesloten
met (de rechtsvoorgangster van) Dexia N.V.
en dat de periodieke betalingen voor beide
overeenkomsten
door middel van een incassomachtiging werden afgeschreven van haar
eigen
Postbankrekening, die zij zelf beheert. Daarnaast
had [Y] eveneens een eigen Postbankre-
kening die
door hem beheerd werd. Voorts heeft [X] aangevoerd dat zij de onderhavige
over-
eenkomst en die met Dexia is aangegaan omdat
zij meende daarmee een op termijn een kapitaal-
tje
op te bouwen als toekomstig appeltje voor de dorst, waarmee zij haar man [Y]
wilde ver-
rassen. Daarom heeft zij [Y] destijds
niet over de overeenkomsten geïnformeerd. Zij stelt
[Y] daarover eerst geïnformeerd te hebben nadat deze in april 2005 van de
postbode
een aangetekende brief van Dexia in ontvangst
had genomen waarin betaling werd ver-
langd van een
bedrag van ruim € 7.000,-- op grond van de door [X] met Dexia gesloten
overeen-
komst. Mede gelet op de betrekkelijk
geringe omvang van de maandelijkse financiële last uit
de
onderhavige overeenkomst, acht de kantonrechter deze verklaring niet
ongeloofwaardig.
Behoudens door Aegon te leveren
tegenbewijs acht de kantonrechter daarom voldoende door
[X]
en [Y] aannemelijk gemaakt dat eerst in april
2005 met het bestaan van de overeenkomst bekend
is
geworden. Door Aegon is dienaangaande evenwel geen concreet tegenbewijs
aangeboden, zodat
haar verweer op dit punt als
onvoldoende gemotiveerd dient te worden gepasseerd. Het
door
Aegon gedane beroep op verjaring wordt derhalve
verworpen.
17. De conclusie is derhalve dat de overeenkomst door
[Y] bij brief van 27 juni 2005 buitengerech-
telijk
is vernietigd wegens het ontbreken van zijn op grond van het bepaalde in artikel
1 :88
BW vereiste toestemming tot het aangaan van de
overeenkomst door [X].
18. Aegon heeft voorts nog aangevoerd dat, nu [Y]
inmiddels overleden is, [X] geen belang meer
heeft
bij een beroep op de bescherming van artikel 1:88 BW. Aegon ziet er daarbij
echter aan
voorbij dat de overeenkomst door [Y]
reeds vernietigd is voordat hij kwam te overlijden.
Die
vernietiging wordt niet ongedaan gemaakt door
het overlijden van [Y]. Voorts is de uit die
vernietiging voortvloeiende rechtsvordering tot ongedaanmaking aan te merken als
een vermo-
gensrecht dat door het overlijden van [Y]
over gegaan is op diens erfgenamen. Niet weersproken
is [X] erfgename is van [Y]. Zij kan derhalve de vordering tot ongedaanmaking
jegens Aegon gel-
dend maken. Dat zou overigens
evenzeer het geval zijn geweest als [Y] niet overleden
was.
Weliswaar kan op grond van artikel 1:89 lid 1
BW slechts de andere echtgenoot een beroep doen
op
de vernietigingsgrond, doch geen wettelijke bepaling verzet zich er tegen dat
vervolgens de
echtgenoot-contractspartij een beroep
doet op de rechtsgevolgen van die vernietiging. Ware
dat
anders dan zou daardoor de met de artikelen 1:88
en 89 BW beoogde gezinsbescherming illusoir
zijn.
Omvang restitutieverplichting
19. Het voren overwogene leidt ertoe dat op Aegon de
verplichting rust tot restitutie van het-
geen [X]
uit hoofde van de vernietigde overeenkomst aan haar heeft voldaan. Het gaat
daar-
bij om een bedrag van € 2.200,-.
20. Aegon heeft een beroep gedaan op verrekening van het
door [X] uithoofde van de overeenkomst
ontvangen
dividend ten bedrage van € 25,10. [X] heeft bij conclusie van repliek (§
11.1)
aangegeven dit niet onredelijk te achten en
zich dienaangaande te refereren. Deze verreke-
ning
zal derhalve worden gehonoreerd.
21. Het beroep van Aegon op de artikelen 6:2 en 6:248 BW
ten betoge dat (volledige) resti-
tutie naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, wordt
door
de kantonrechter verworpen. Aegon had het
risico van vernietiging van de overeenkomst op
grond
van de artikelen 1:88 en 89 BW op eenvoudige wijze kunnen vermijden door de
over-
eenkomst mede door [Y] te doen ondertekenen.
De overeenkomst voorziet er ook in dat deze
mede
ondertekend wordt door de andere echtgenoot/partner. Dat Aegon in het
onderhavige ge-
val van die mede ondertekening
afgezien heeft, is een omstandigheid die geheel voor
haar
risico komt. De kantonrechter ziet geen enkele
grond om de gevolgen van die nalatigheid van
Aegon
geheel of ten dele af te wentelen op [X] en [Y] en op die manier de vernietiging
van
de overeenkomst feitelijk geheel of ten dele op
te heffen. Om dezelfde redenen bestaat even-
min
grond voor toepassing van artikel 6:101 BW.
22. Het beroep van Aegon op toepassing van artikel 6:278
BW wordt eveneens verworpen.
Daartoe wordt overwogen
dat die bepaling eerst dan toepassing kan vinden, indien
aan
een tweetal voorwaarden is voldaan. In de eerste
plaats moet ter uitvoering van de over-
eenkomst een
prestatie zijn verricht die als gevolg van ontbinding, vernietiging, of
nietig-
heid ongedaan moet worden gemaakt. In de
tweede plaats moet blijken dat voor degene
die kiest
voor het rechtsmiddel dat restitutie meebrengt, deze keuze door wijziging van
de
waarde van de prestatie aantrekkelijker is
geworden dan zij dadelijk na de uitvoering van
de
overeenkomst was en dat de keuze juist door deze omstandigheid is ingegeven
(zie
Toelichting Meijers bij art. 6:278 BW, Pari.
Gesch. Boek 6, p. 1039, tweede volle alinea).
Zowel
ten aanzien van het eerste als ten aanzien van het tweede aspect rusten de
stelplicht
en eventuele bewijslast op de partij die
zich van art. 6:278 BW wenst te bedienen, in casu
Aegon. (vgl. Commissie van Beroep DSI, uitspraak van 27 januari 2005, te vinden
op
www.dsi.nl onder "uitspraken": KCHB
2005 nr. 91). Uit de eigen stellingen van Aegon
volgt evenwel dat zij de litigieuze deelnemingsrechten (lees: het
vorderingsrecht) nimmer
aan [X] heeft geleverd,
zodat van een prestatie in de zin van voormelde bepaling geen
sprake
is.
Voorts is de
kantonrechter van oordeel dat de gevolgen van toepassing van artikel
6:278
BW zich niet verdragen met de door de wetgever
beoogde, in de artikelen 1:88 en 89 BW
vormgegeven
bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst
en
daarvoor evenmin toestemming heeft
gegeven.
23. De wettelijke rente over het per saldo door Aegon
aan [X] en [Y] terug te betalen bedrag
is
toewijsbaar vanaf het verstrijken van de in de brief van Van der Vos d.d. 27
juni
2005 genoemde termijn van 14 dagen, derhalve
vanaf 11 juli 2005.
BKR-registratie
24. Aegon heeft gesteld dat zij terzake
Vliegwiel-producten niet aangesloten is bij het BKR,
zodat de hierop betrekking hebbende vordering van [X] en [Y] niet kan worden
toegewezen.
25. In artikel 12 van de Bijzondere Voorwaarden is
evenwel bepaald:
" AEGON zal
het Bureau Kredietregistratie (B.K.R.) te Tiel informeren over de
RenteRetour
Vliegwiel-overeenkomst en eventuele betalingsachterstanden van
cliënt."
Het door Aegon ten processe ingenomen
standpunt spoort niet met deze bepaling in haar
Bijzondere Voorwaarden.
26. Niettemin zal de hierop betrekking hebbende
vordering van [X] en [Y] worden afgewezen,
nu
gesteld noch gebleken is dat Aegon daadwerkelijk bij het BKR melding heeft
gemaakt
van de onderhavige overeenkomst en eventuele
betalingsachterstanden van A uit hoofde
van de
overeenkomst. Dat neemt niet weg dat, indien bedoelde stellingen van Aegon
on-
juist mochten blijken te zijn, [X] zonodig
alsnog zal kunnen vorderen dat Aegon doet
wat nodig
is om de betreffende registratie bij het BKR ter zake de onderhavige
over-
eenkomst te doen opheffen.
Slotsom en kosten
27. Het voorgaande leidt tot slotsom dat de primaire
vordering als omschreven in alinea 3
onder I
toewijsbaar is. Eveneens toewijsbaar is de vordering als omschreven in alinea
3
onder II voor zover het de ongedaanmakingsverplichting
van Aegon betreft.
Aangezien hetgeen
partijen verder nog hebben aangevoerd niet tot een andere
uitkomst
leidt, behoeven die stellingen geen verdere
bespreking.
28. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal
Aegon worden veroordeeld in de pro-
ceskosten aan de
zijde van [X] en [Y] zoals hierna vermeld.
Beslissing
De kantonrechter:
1. verklaart voor recht dat de overeenkomst bij
brief van 27 juni 2005 door [Y]
buitengerechtelijk
is vernietigd;
2. veroordeelt Aegon tot (terugbetaling aan [X] en [Y]
van een bedrag groot
(€ 2.200,-- minus € 25,10=) €
2.174,90 vermeerderd met de wettelijke rente
daarover
vanaf 11 juli 2005 tot de dag der
voldoening;
3. veroordeelt Aegon in de proceskosten aan de zijde van
[X] en [Y] tot op heden in
totaal vastgesteld op €
580,87 en veroordeelt Aegon mitsdien te voldoen:
a. aan de griffier van
de sector Kanton, locatie 's-Gravenhage:
1. €
147,-- voor in debet gesteld griffierecht,
2. € 84,87 voor
kosten van de dagvaarding,
3. € 300,-- voor salaris van de
gemachtigde van [X] en [Y]
in totaal derhalve € 531,87, met welk bedrag de griffier
zal dienen te handelen over-
eenkomstig het bepaalde in
artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
b. aan [X] en [Y]
€ 49,-- voor niet in debet gesteld griffierecht;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
en wijst af wat meer of anders gevorderd is.
Dit
vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda, kantonrechter, en uitgesproken ter
openbare
terechtzitting van 25 oktober
2006.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL