Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 816666 DX EXPL
06-3027
Vonnis van: 25 juni 2008 (bij vervroeging)
F.no,: 581
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiseres,
nader te noemen [X],
gemachtigde: dw. J.
Nijstad,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te
noemen Dexia,
gemachtigde: dw. P. Swier.
Procedure
Het volgende processtuk is
ingediend:
- de dagvaarding van 4 maart 2005, met
producties.
Daarna is bij rolmededeling van 26 april 2005 de
zaak voor enige tijd aangehouden, waarop [X] bij akte tot voortzetting heeft
geconcludeerd, Dexia bij akte heeft gereageerd en de kantonrechter vervolgens
bij rolbeschikking van 19 juli 2005 heeft beslist dat in de zaak diende te
worden voortgeprocedeerd.
Vervolgens is ingediend:
-
de conclusie van antwoord, met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de
procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM).
Bij rolmededeling van 29 november 2005 is vastgesteld dat de procedure is
geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het
gerechtshof te Amsterdam heeft [X] een afschrift overgelegd van een brief van
notaris Kielstra waaruit blijkt dat [X] hem een opt-out verklaring als bedoeld
in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gezonden, waarin zij
verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar
aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt
hervat.
Bij tussenvonnis van 21 november 2007 is een
comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Verschenen zijn [X]
in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Meijer, advocaat te Haarlem, en namens
Dexia de heer R.J.F.M. Paap bijgestaan door mr. S.M.E. Hirdes, advocaat te
Amsterdam. Van hetgeen besproken is ter comparitie heeft de griffier aantekening
gehouden. Tijdens de comparitie heeft [X] haar eis gewijzigd. Voorafgaand aan
deze comparitie zijn door [X] op 28 februari 2008 en door Dexia op 10 juni 2008
aanvullende stukken ingediend, welke thans tot de gedingstukken
behoren.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
1.
Feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast;
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster
onder algemene titel van Bank Labouchere N,V. (hierna: Labouchere). Waar hierna
sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede
begrepen.
1.2. De heer [Y] (hierna: [Y]) heeft
de volgende lease-overeenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond
vermeld, met als wederpartij Labouchere (hierna: de
lease-overeenkomsten):
Nr. Contractnr.
Datum Naam
overeenkomst
Leasesom Looptijd
Termijnbedrag
I. 12404836 19/10/2001
Korting-Koers lease-service €15,311,82 120 mnd. €
127,60
II. 12404837 19/10/2001 Korting-Koers
lease-service €15,311,82 120 mnd. € 127,60
1.3. Op de lease-overeenkomsten zijn
de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van toepassing.
1.4. De eerste termijn betalingen op
de lease-overeenkomsten zijn door [Y] verricht op 27 november 2001,
1.5. Voor wat betreft het in totaal
aan Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende
dividenden en andere gegevens per lease-overeenkomst wordt verwezen naar de aan
dit vonnis gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
1.6. Ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomsten waren [X] en [Y] met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 22
juni 2006 ontbonden door inschrijving van de echtscheidïngsbeschikking in de
registers van de burgerlijke stand.
1.7. [X] heeft aan [Y] geen
schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomsten.
Bij brief van 11 februari 2005 heeft [X] met een beroep op artikel 1:89 BW de
nietigheid ingeroepen van de lease-overeenkomsten.
1.8, Onder de stukken bevindt zich
een brief van [X], gedateerd 6 januari 2008, waarin zij, voor zover thans van
belang, het volgende schrijft.
"(...) Ik herinner me vaag dat er op een
keer iemand langs zou komen, maar het kan ook in verband met iets anders zijn
geweest. (...) Ik verkeerde in de veronderstelling dat alles nog steeds in de
onderhandelingsfase was en kan me trouwens best voorstellen dat Herman in zijn
omstandigheid nadacht over financiële zekerheden in de toekomst. Nog voor dat er
iets definitief besloten of ondertekend zou gaan worden kwam er al bericht dat
er betalingen gedaan moesten worden. Maar wij waren er nog niet uit, of hadden
het nog niet eens besproken, want wij hielden per maand geen cent over
(...)"
2.
Conventie
Vordering
2.1. [X] vordert thans na wijziging
van haar eis en op gronden als vermeld in de processtukken bij vonnis, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te
verklaren voor recht dat de lease-overeenkomsten te kwalificeren zijn
als
overeenkomsten van koop op afbetaling in de zin van artikel 1:88 lid 1
sub d BW en
dat op deze lease-overeenkomsten van toepassing is het bepaalde
in de artikelen 1:88
en 1:89 BW;
- te
verklaren voor recht dat de lease-overeenkomsten zonder dat beide
echtgenoten
deze hebben ondertekend, dan wel hebben toegestemd in de
totstandkoming van de
effecten lease-o verereen komsten, vernietigd althans
vernietigbaar zijn op grond van
het bepaalde in artikel 1:89
BW;
- te verklaren voor recht dat de
lease-overeenkomsten rechtsgeldig door [X]
vernietigd zijn en dat dit
impliceert dat Dexia geen enkele toewijsbare vordering
jegens [Y] en [X] kan
instellen uit hoofde van de (vernietigde)
effectenlease-overeenkomsten;
- Dexia te
veroordelen tot betaling van het tot en met heden onverschuldigd door
[Y] aan
Dexia betaalde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente per
datum
afboeking tot aan de dag der algehele
voldoening;
- Dexia te gebieden om binnen 7
dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting
Bureau Krediet
Registratie schriftelijk te melden dat geen betalingsachterstanden
bestaan op
basis van genoemde lease-overeenkomsten,op straffe van verbeurte van
een
dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat Dexia zou nalaten
aan
deze veroordeling te voldoen, met een maximum van €
10.000,00.
Verweer
2.2. Dexia voert gemotiveerd verweer
tegen de vorderingen van [X].
3. Beoordeling
van de vorderingen
3.1. Voor zover voor de beoordeling
van belang zal hierna nader worden ingegaan op de stellingen van partijen.
Geoordeeld wordt als volgt
3.2. In het arrest van de Hoge Raad
van 28 maart 2008, LJN BC2837 is zijn voor soortgelijk geschil geoordeeld dat
lease-overeenkomsten als de onderhavige moet worden aangemerkt als huurkoop. De
kantonrechter is derhalve bevoegd,
3.3. Voorts wordt geoordeeld dat [X]
de bevoegdheid had om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de
lease-overeenkomsten wegens het ontbreken van de in artikel 1:88 lid 1 en onder
d BW bedoelde toestemming daarvoor, Dexia heeft een beroep gedaan
op
verjaring van dit vernietigingsberoep. De verjaringstermijn is driejaar en
vangt aan op het moment dat de echtgenoot bekend wordt met het bestaan van de
lease-overeenkomsten. Partijen strijden over de vraag wanneer [X] voor het eerst
bekend werd met het bestaan van de lease-overeenkomsten.
3.4. Dexia stelt dat [X] van de
aanvang af bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomsten. Daarbij
verwijst zij naar de onder 1.7 genoemde brief van [X], waaruit volgens haar
blijkt dat [X] wist dat [Y] een afspraak had met iemand over de
lease-overeenkomsten. Voorts blijkt volgens Dexia uit de brief dat [X] vanaf het
begin wist dat er betalingen ten behoeve van de lease-overeenkomsten moesten
worden verricht. In het stuk schrijft [X] voorts: "...wij waren er nog niet
uit...". Dit alles duidt erop dat [X] van aanvang af op de hoogte was van het
bestaan van de leaseovereenkomsten, aldus Dexia.
3.5. [X] stelt dat zij tot medio 2004
niet bekend was met het bestaan van de leaseovereenkomsten. Zij voert daartoe
aan dat zij en [Y] een gescheiden financiële huishouding voerden en dat zij
daardoor geen weet had van de lease-overeenkomsten. Zij was er weliswaar van op
de hoogte dat [Y] bezig was een pensioenvoorziening te treffen en dat hij in dat
verband een bespreking had met een tussen persoon maar verder werd zij door [Y]
overal buiten gehouden. Bovendien ging zij destijds erg op in haar studie, zodat
zij ook daarom geen zicht had op de financiën van [Y], aldus [X].
3.6. De kantonrechter overweegt als
volgt.
Naar [X] ter comparitie heeft gesteld wist zij vlak voor de
totstandkoming van de lease-overeenkomsten dat [Y] een pensioenvoorziening wilde
treffen en dat hij in dat verband een bespreking met een tussenpersoon heeft
gehad. Voorts blijkt uit de onder 1.7 genoemde brief dat [X] wist dat [Y] in dit
verband eerste betalingen diende te verrichten. Hieruit moetworden afgeleid dat
[X] vanaf de eerste betaling op de hoogte was van het feït dat [Y] een
voorziening (ten behoeve van zijn pensioen) had getroffen in de vorm van een of
meer via een tussenpersoon gesloten overeenkomsten, hetgeen tot gevolg heeft dat
de verjaringstermijn van het hier bedoelde vemietigingsberoep op dat moment een
aanvang heeft genomen. De omstandigheid dat [X] mogelijk niet precies wist dat
deze pensioenvoorziening de onderhavige lease-overeenkomsten betrof, kan haar
niet baten. Volgens vaste jurisprudentie is het voor de aanvang van de
verjaringstermijn niet noodzakelijk dat degene die het vernietigingsberoep doet,
bekend was met de juridische kwalificatie van de overeenkomst (vgl. HR 5 januari
2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771).
Nu de verjaringstermijn een aanvang
heeft genomen op of omstreeks het moment van de eerste termijnbetaling, was het
beroep op de vemietigingsgrond van artikel 1:89 BW reeds verjaard op het moment
dat [X] dit bij brief van 11 februari 2005 deed.
3.7. De vorderingen van [X] zijn alle
gegrond op de stelling dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd.
Nu deze stelling faalt, ontbreekt de grondslag voor deze vorderingen, reden
waarom deze worden afgewezen,
5.10. Gelet op de uitslag van de procedure
dient [X] te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Beslissing
De kantonrechter:
I. wijst het gevorderde
af;
II. veroordeelt [X] in de
kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot
op € 437,50, voor salaris van gemachtigde, een en ander, voor zover
verschuldigd, inclusief btw;
III. verklaart de
proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. O.J. van
Leeuwen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni
2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL