Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
Rolnummer: 825629 DX EXPL 06-3700
Vonnis van: 19 maart 2008
F.no.: 592
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
nader te noemen [X],
gemachtigde: mr. P.A. Aan de Kerk,
 
tegen
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden GDW.
 
Procedure
 
Het volgende processtuk is ingediend:
-    de dagvaarding van 15 november 2006, met producties.
 
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 28 november 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het gerechtshof te Amsterdam heeft [X] een afschrift overgelegd van de opt-out verklaring als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin hij verklaart niet aan de verbindendverklaring gebonden te willen zijn. Naar aanleiding daarvan is beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
 
Vervolgens is ingediend:
-    de conclusie van antwoord van Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 24 oktober 2007 is een comparitie bepaald die heeft plaatsgevonden op
15 februari 2008  Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [X] per brief van 31
januari 2008 en door Dexia per fax van 12 februari 2008 aanvullende stukken ingediend, waarvan zij ter comparitie een verbeterde versie heeft overgelegd. Ter comparitie heeft [X] nog aanvullende stukken overgelegd.
 
Daarna is vonnis bepaald op heden.
 
Gronden van de beslissing
 
1.    Feiten
 
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
 
1.1.  Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V./Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere/Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorgangster(s) daaronder mede begrepen.
 
1.2.  [X] was bij het aangaan van de hieronder bedoelde lease-overeenkomsten gehuwd met [Y] (hiema: [Y]). [X] en [Y] verkeerden ten tijde van het aangaan van de hieronder bedoelde overeenkomsten in de volgende omstandigheden:
Leeftijd [X]: 49 jaar, leeftijd [Y]: 40 jaar.
Beroep [X]: rijksambtenaar, beroep [Y]: lerares Engels.
Opleiding [X]: MEAO, opleiding [Y]: MO-A Engels.
Netto (gezins)inkomen per maand: circa € 1660 p.m.
Relevante beleggings- of beroepservaring: geen.
[X] en [Y] beschikten niet over voor de toepassing van het hiema te noemen
categoriemodel relevant vermogen.
 
1.3.  [X] heeft de volgende, hierna met hun volgnummer aan te duiden leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Labouchere/Legio Lease:
 
Nr. Contractnr. Datum         Naam van de overeenkomst  Leasesom
1 507530         20-06-1995 Legio-Jubileumplan    Nlg 14.560,20 (€6.607,13)
2 70907269      12-07-1996 Winst Verdubbelaar   Nlg 13.047,75 (€5.920,81)
3 73051209      05-09-1997 Winst Verdubbelaar   Nlg 14.778,60 (€6.706,24)
 
1.4.  [Y] heeft aan [X] geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomsten. Bij brief van 4 oktober 2006 heeft de gemachtigde van [X] namens [Y] verklaart de lease-overeenkomsten te vernietigen met een beroep op artikel 1:88 jo. 1:89 BW.
 
1.5.  [X] en [Y] zijn op 26 juni 2002 gescheiden. In het kader van de boedelscheiding zijn de rechten en verplichtingen uit lease-overeenkomst 3 aan [X] toegedeeld.
 
1.6.  Bij brief van 29 augustus 1997 heeft Dexia aan [X] pro forma afrekeningen inzake lease-overeenkomsten 1 en 2 toegezonden en [X] aangeboden, kort gezegd, de lease-overeenkomsten 1 en 2 te beëindigen onder de voorwaarde dat [X] een boete zou betalen en tevens een nieuwe overeenkomst (zijnde overeenkomst 3) zou aangaan, waarvan de te betalen rente bij vooruitbetaling zou worden voldaan uit de opbrengst van de lease-overeenkomsten 1 en 2. Nadat [X] dit voorstel had geaccepteerd heeft Dexia begin september 1997 de lease-overeenkomsten beëindigd. Van de opbrengst is een gedeelte ad € 2.199,71 (Nlg 4.847,52) aangewend voor de vooruitbetaling van de inleg van leaseovereenkomst 3 en aan [X] is uitgekeerd in totaal € 3.215,01.
 
1.7.  Per 18 oktober 2002 is lease-overeenkomst 3 door het verstrijken van de overeengekomen looptijd beëindigd. Dexia heeft een eindafrekening op grond waarvan [X] nog een bedrag ad € 1.161,08 aan Dexia diende te voldoen. Op 18 november 2002 heeft [X] dit bedrag voldaan.
 
1.8.  Voor wat betreft het in totaal aan Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende dividenden en andere gegevens per lease-overeenkomst wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
 
2.    Vorderingen [X]
 
[X] vordert:
bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
 
1.    primair voor recht te verklaren dat alle lease-overeenkomsten door [Y] bij brief van 4 oktober 2006, althans door de dagvaarding, werden vernietigd op grond van artikel 1:89 BW;
 
2.    subsidiair voor recht te verklaren dat ten aanzien van de lease-overeenkomsten door [X] bij brief van 4 oktober 2006, althans bij dagvaarding, rechtsgeldig de nietigheid op grond van artikel 3:40 lid 2 BW - in verband met het ontbreken van een Wck-vergunning aan de zijde van Legio-Lease c.q. Dexia - werd ingeroepen;
 
3.    meer subsidiair voor recht te verklaren dat de lease-overeenkomsten door [X] bij brief van 4 oktober 2006, althans bij dagvaarding, werden vernietigd wegens dwaling respectievelijk misbruik van omstandigheden;
 
4.    meer subsidiair voor recht te verklaren dat - indien Dexia de door [X] onder punt 9.2. van de dagvaarding genoemde bescheiden niet overlegt - de leaseovereenkomsten door [X] zijn ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming;
 
5.    meer subsidiair voor recht te verklaren dat - indien Dexia de hiervoor genoemde bescheiden niet overlegt - de lease-overeenkomsten door [X] nimmer zijn aangevangen, dan wel tot stand gekomen;
 
6.    op grond van sub 1, sub 2, sub 3, sub 4 dan wel sub 5, dan wel op grond van handelen in strijd met het verbod op cold calling, dan wel wegens onrechtmatig handelen en/of schending van de zorgplicht, dan wel als gevolg van misleidende reclame, dan wel als gevolg van de ontbinding, dan wel als gevolg van het niet tot stand komen van de overeenkomsten, Dexia te veroordelen tot vergoeding van de door [X] geleden schade nader op te maken bij staat, onder meer betreffende de door hem betaalde inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf datum dagvaarding, tot aan de datum der algehele voldoening;
 
7.    Dexia te veroordelen tot (medewerking aan de ) ongedaanmaking van de (A-)registratie bij het BKR te Tiel;
 
8.    Dexia te veroordelen tot betaling aan [X] van de kosten van juridische bijstand;
 
9.    Dexia te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
 
3.    Standpunten [X] en [Y]
 
3.1.  [X] stelt dat de lease-overeenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A.1576 BW en dat [X] dus de toestemming behoefde van [Y] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat [Y] deze (schriftelijke) toestemming niet verleend heeft, heeft [Y] de lease-overeenkomsten rechtsgeldig kunnen vernietigen. [X] legt voorts aan zijn vorderingen hoofdzakelijk ten grondslag dat de leaseovereenkomsten nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 2 BW nu Dexia geen vergunning als bedoeld in artikel 9 WCK had. [X] stel dat Dexia haar (pré)contractuele zorgplichten, met name voortvloeiende uit de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR 99), heeft geschonden, onder andere door [X] onjuist, althans onvolledig voor te lichten over de aard en de risico's van de lease-overeenkomsten en door na te laten onderzoek te verrichten naar de financiële positie van [X], waarbij ook sprake is van misbruik van omstandigheden en misleidende reclame. [X] stelt dat hij door toedoen van Dexia heeft gedwaald, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [X] zijn de lease-overeenkomsten als gevolg daarvan nietig, althans vernietigbaar. [X] betwist voorts dat Dexia de leaseaandelen gekocht heeft.
 
3.2.  Volgens [X] is Dexia aansprakelijk voor de door hem geleden schade. De schade bestaat volgens [X] uit de door hem gevorderde bedragen, waarbij [X] tevens aanspraak maakt op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding.
 
4.    Standpunten Dexia
 
4.1.  Dexia betwist de vorderingen van [X] en voert - kort gezegd - aan dat de lease-overeenkomsten niet kunnen worden aangemerkt als huurkoop.
 
4.2.  Voorts voert Dexia aan dat geen sprake is van vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:89 BW omdat - kort gezegd - artikel 1:88 BW niet van toepassing is nu dit artikel geen betrekking heeft op vermogensrechten als de onderhavige, er geen sprake is van huurkoop bij gebrek aan aflevering en omdat partijen niet hebben beoogd om de afnemer de effecten te doen verkrijgen. Dexia stelt verder dat de huwelijkspartner de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming ook op andere wijze dan schriftelijk kan verlenen en dat [Y] dit ook gedaan heeft. Tenslotte is het recht om de lease-overeenkomsten op deze grond te vernietigen volgens Dexia verjaard.
 
4.3.  Dexia betwist dat de lease-overeenkomsten door dwaling tot stand zijn gekomen, dat zij tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en) of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld. Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de leaseovereenkomsten over alle relevante informatie. Er is geen sprake van misleidende reclame of misbruik van omstandigheden. Ook betwist Dexia dat zij de bepalingen - voor zover van toepassing - van de door [X] genoemde wetten en regelingen niet in acht zou hebben genomen. Dexia stelt de leaseaandelen wel gekocht te hebben. Tenslotte betwist Dexia de schade, althans betwist zij daarvoor aansprakelijk te zijn. Dexia doet daarbij een beroep op artikel 6:101 BW.
 
5.    Beoordeling van de vorderingen
 
5.1.  In het vonnis van deze rechtbank van 27 april 2007, LJN nummer BA 3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit geding met name van belang zijn:
 
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
artikel 1:88/1:89 BW (rov 8.2);
strijd met de WCK en/of andere wetten en regelingen (rov 8.3)
misleidende reclame (rov 8.4);
dwaling (rov 8.5);
aankoop effecten (rov 8.6);
toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR), (rov 8.8);
nakoming zorgplicht (rov 8.9);
verdeling van het nadeel (rov 9).
 
De kantonrechter neemt de overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. In het onderhavige geval komt dat neer op het volgende.
 
Huurkoop; bevoegdheid en artikel 1:88/l :89
 
5.2.  Lease-overeenkomsten als de onderhavige worden aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve bevoegd.
 
5.3.  Artikel 1:88 lid 1 onder d BW is op deze lease-overeenkomsten van toepassing. Nu volgens artikel 7A: 1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende de daar bedoelde toestemming voor de lease-overeenkomsten ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN: AZ9721, rov 2.12.3). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
 
5.4.  De verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW 3 jaar. Nu Dexia stelt dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW verjaard is, ligt de bewijslast daarvan bij Dexia. Dexia heeft daartoe aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet. [X] heeft deze stelling niet betwist, maar aangevoerd dat de verjaringstermijn eerst ging lopen op het moment dat [Y] wist van het bestaan van de door [X] gesloten lease-overeenkomsten én zij de aard daarvan wist te duiden als overeenkomsten van huurkoop. [X] heeft voorts aangevoerd dat [Y], tengevolge van onjuiste en onvolledige voorlichting en informatie van Dexia pas medio 2004 wist of behoorde te weten dat de lease-overeenkomsten huurkoop betroffen.
Dit betoog van [X] wordt niet gevolgd. Voor het doen ingaan van de verjaringstermijn is niet noodzakelijk dat degene aan wie het beroep op vernietigbaarheid ten dienste staat bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007, 68 en LJN: AY8771). [X] heeft de stellingen van Dexia verder niet weersproken zodat de door Dexia gestelde feitelijke grondslag van haar beroep op verjaring is komen vast te staan. Daarbij komt nog dat [X] ter comparitie heeft verklaard dat de uit lease-overeenkomst 3 voortvloeiende rechten en verplichtingen tussen hem en [Y] in 2002 aan de orde zijn geweest bij de verdeling van de boedel na hun echtscheiding. Dientengevolge moet worden geoordeeld dat het bij brief van 4 oktober 2006 gedane beroep op de hier bedoelde vernietigbaarheid niet binnen driejaar heeft plaatsgevonden nadat [Y] wetenschap omtrent de lease-overeenkomsten verkreeg. Het desbetreffende vernietigingsrecht van [Y] is derhalve verjaard, zodat de daarop gegronde vorderingen van [X] worden afgewezen.
 
Strijd met WCK
 
5.5.  Dexia beschikte niet over een vergunning krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de lease-overeenkomsten is bepleit. Bij zijn arrest van 15 november 2007 (LJN: BB7971) heeft het Gerechtshof te Amsterdam een oordeel gegeven over de toepasselijkheid van de WCK op effectenlease-overeenkomsten als de onderhavige en de eventuele gevolgen daarvan (rov 4.15 e.v.). De kantonrechter neemt de overwegingen van het hof hier over en maakt deze tot de zijne. Geoordeeld wordt dat de WCK in dit geval niet van toepassing is, zodat de daarop gebaseerde stellingen van [X] worden verworpen.
 
Misbruik van omstandigheden
 
5.6.  [X] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Dexia misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. Het enkele feit dat [X] geen ervaring had op beleggingsgebied is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Waar [X] in het bijzonder heeft aangevoerd dat Dexia bij de beëindiging van de lease-overeenkomsten 1 en 2 misbruik van omstandigheden heeft gemaakt, door aan die beëindiging de voorwaarde te verbinden dat hij een nieuwe lease-overeenkomst met Dexia zou aangaan, overweegt de kantonrechter dat de lease-overeenkomsten 1 en 2 niet voorzagen in een mogelijkheid tot voortijdige beëindiging. Omdat [X] niettemin te kennen gaf deze lease-overeenkomsten te willen beëindigen zijn [X] en Dexia een daartoe strekkende aanvullende overeenkomst aangegaan, waarbij Dexia ook voor haar gunstige voorwaarden mocht bedingen. [X] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat Dexia wist of moest begrijpen dat [X] door bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 BW tot het aangaan van die aanvullende overeenkomst werd bewogen ofschoon hetgeen Dexia wist of had moeten begrijpen haar van het aangaan van die overeenkomst had behoren te weerhouden. [X] heeft aangevoerd dat hij de lease-overeenkomsten 1 en 2 moest beëindigen omdat hij de maandelijkse rentetermijnen niet meer kon opbrengen. Ook dit is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Immers in het voorstel van Dexia werden de maandelijkse lasten van [X] verminderd nu de renteverplichtingen uit lease-overeenkomst 3 bij vooruitbetaling werden voldaan uit de winst die de lease-overeenkomsten 1 en 2 hadden gegenereerd. Uit het voorgaande volgt dat het verwijt van [X] dat Dexia bij de totstandkoming van lease-overeenkomst 3 misbruik van omstandigheden heeft gemaakt wordt verworpen.
 
Misleidende reclame
 
5.7.  Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende reclame is - kort gezegd -hetgeen kon worden begrepen door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij kennisneming van de betreffende reclame (HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000, 374).
 
5.8.  In het reclamemateriaal waarop [X] zich heeft beroepen, zijn bij de oplettende lezing door een consument zoals hiervoor bedoeld, de wezenlijke kenmerken van het aangeboden product te vinden, zodat van misleidende reclame geen sprake is. Dit laat onverlet dat Dexia in het kader van haar zorgplicht de verplichtingen had zoals hierna omschreven.
 
Dwaling
 
5.9.  Uit de inhoud van de lease-overeenkomsten en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease had [X] kunnen en moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van de hoofdsom. De lease-overeenkomsten geven bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [X] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Voor zover [X] onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst is aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet tot vernietiging van die overeenkomst wegens dwaling leiden. Ook dit laat de zorgplicht van Dexia overigens onverlet.
 
Aankoop effecten
 
5.10. Er zijn onvoldoende redenen om te twijfelen aan de feitelijke verwerving van de aandelen door Dexia. Het verwijt van [X] dat Dexia de aandelen niet gekocht zou hebben en de daarmee samenhangende stellingen worden derhalve verworpen.
 
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer CNR)
 
5.11. Dexia was bij het aanbieden van het onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
 
Nakoming zorgplicht en toerekening van het nadeel
 
5.12. [X] verwijt Dexia dat Dexia te zijnen opzichte de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen onder meer doordat Dexia niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico's van het onderhavige product. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had haar afnemers op niet mis te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De brochures en folders waar Dexia zich op beroept, houden een dergelijke waarschuwing niet in en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze informatieverplichting voldaan heeft. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen. In het midden kan blijven of Dexia in dit geval het "know-your-customer-beginsel" heeft geschonden, nu het antwoord op die vraag niet kan afdoen aan de hierna te noemen verdeling van het nadeel.
 
5.13. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27 april 2007 is het onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan [X] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomsten tot stand zouden zijn gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de leasesom en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden van [X] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en in hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Ook andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van [X] om de lease-overeenkomsten aan te gaan.
 
5.14. Zoals nader is toegelicht in het vonnis van 27 april 2007 onderscheidt de kantonrechter voor de toerekening van het nadeel aan ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal categorieën van afnemers. Qp basis van de omstandigheden zoals die hiervoor onder 1.2 bij de feiten zijn vermeld, is voor [X] categorie 3 van toepassing. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dient 40% van het nadeel voor rekening van Dexia te komen en het resterend percentage voor rekening van [X]. Bij de vaststelling van dit percentage is tevens rekening gehouden met het fiscaal voordeel en de te verrekenen dividendbelasting.
 
5.15. In het onderhavige geval komt het hierboven bedoelde nadeel per leaseovereenkomst neer op het bedrag dat in de bijlage achter het contractnummer van de betreffende overeenkomst onder 'in aanmerking te nemen termijnen' staat vermeld, te vermeerderen met het daarachter onder 'restant hoofdsom' vermelde restant van de hoofdsom van de geldlening en te verminderen met de vervolgens onder 'waarde/opbrengst' vermelde opbrengst/waarde van de geleasede effecten alsmede met het onder 'ontvangen + verrekende dividenden' vermelde bedrag wegens in verband met die overeenkomst ontvangen en (eventueel) verrekende dividenden en (eventuele) andere ontvangen en/of verrekende voordelen.
 
5.16. Het totale nadeel per lease-overeenkomst bedraagt derhalve het bedrag dat in de bijlage achter het contractnummer van de betreffende overeenkomst onder 'totaal nadeel' staat vermeld.
 
5.17. Inzake de lease-overeenkomsten 1 en 2, waar een negatief bedrag staat vermeld, is geen sprake van nadeel, omdat de opbrengst van de geleasede effecten hoger was dan de som van de termijnverplichtingen en de restant hoofdsom. Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen volgt dat hieraan niet afdoet dat [X] van de opbrengst van leaseovereenkomst 1 € 1.753,53 en van de opbrengst van lease-overeenkomst 2 € 1.461,48 kreeg uitgekeerd, terwijl de rest van de opbrengst werd aangewend ter voldoening van de verschuldigde boete wegens voortijdige beëindiging onderscheidenlijk aan zijn verplichtingen uit lease-overeenkomst 3.
 
5.18. Inzake lease-overeenkomst 3 bedraagt het nadeel € 3.355,02. Hiervan dient, gelet op het in 5.14 genoemde percentage, een bedrag voor rekening van [X] te blijven gelijk aan het daarachter onder 'voor rekening afnemer' genoemde bedrag.
 
5.19. Door [X] is in het kader van lease-overeenkomst 3 een bedrag betaald gelijk aan het achter het contractnummer van de betreffende overeenkomst onder 'betaald' vermelde bedrag. Hierop dienen in mindering te worden gebracht de ontvangen dividenden als vermeld onder 'ontvangen dividenden' en het hiervoor berekende bedrag dat voor rekening van [X] dient te blijven, zodat Dexia per saldo aan [X] dient te voldoen het onder 'te ontvangen' vermelde bedrag. Dexia zal derhalve worden veroordeeld aan [X] te betalen € 1.342,01.
 
Wettelijke rente
 
5.20. De wettelijke rente over het door Dexia te betalen bedrag is toewijsbaar als gevorderd, vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 15 november 2006.
 
Ontbinding
 
5.21. De door [X] gevorderde verklaring voor recht dat de lease-overeenkomsten zijn ontbonden wordt afgewezen. Nog daargelaten of het schenden van de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase als een (voor)contractuele tekortkoming kan worden geduid, zullen de gevolgen van zodanige ontbinding eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepaald dienen te worden en zal de beslissing daaromtrent niet tot een ander resultaat leiden dan waartoe binnen het hiervoor weergegeven kader is beslist. [X] heeft derhalve bij deze vordering geen belang.
 
Schadevergoeding
 
5.22. De overigens door [X] gevorderde schadevergoeding en kosten, althans verwijzing naar de schadestaatprocedure, wordt afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor [X] daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
 
Buitengerechtelijke kosten
 
5.23. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak.
 
BKR-registratie
 
5.24. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens Dexia meer heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen.
 
Overige stellingen
 
5.25. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling meer. Proceskosten
 
5.26. Gelet op de uitslag van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
 
Beslissing
 
De kantonrechter:
 
I.    veroordeelt Dexia om aan [X] te betalen € 1.342,01, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend daarover vanaf 15 november 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
II.   veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op:
 
voor verschuldigd griffierecht          €  196,00
voor het exploot van dagvaarding    €    84,87
voor salaris van gemachtigde          €   375,00
totaal                                         €   655,87
 
III.  veroordeelt Dexia om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [X] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft;
 
IV    verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
 
V.    wijst af het meer en anders gevorderde.
 

Aldus gewezen door mr. M.E.B. Terwee, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL