VERLOOP VAN DE
PROCEDURE
Ter terechtzitting van 18 oktober 2006 heeft eiseres,
verder te noemen [X], gesteld en
gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan
dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde,
verder te noemen Dexia, heeft
verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na
verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
GRONDEN VAN DE
BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende
feiten.
a. De echtgenoot van [X], heeft op 16 september
1999
met (de rechtsvoorgangster van) Dexia een zogenoemde
WinstVerdriedubbelaar
lease-overeenkomst gesloten.
b. Na het verstrijken van de contractuele looptijd van
drie jaar heeft Dexia de aandelen
verkocht, waarna een restschuld van €
7.241,31 overbleef.
c. In oktober 2002 heeft [X] ter afbetaling van de
restschuld met Dexia een
betalingsregeling afgesproken. Op dit moment
bedraagt de restschuld € 1.593,91.
d. Nadat door bemiddeling van W.F. Duizenberg
overeenstemming is bereikt in het
effectenlease-conflict heeft Dexia bij
brief van 14 november 2005
aan een
voorstel gedaan gebaseerd op deze Duizenberg-regeling, inhoudende
dat 66,67
% van de restantschuld wordt kwijtgescholden. heeft dit voorstel niet
geaccepteerd.
e. Bij brief van 13 december 2004 van mr. Westerveld
heeft [X] de tussen
en Dexia gesloten lease-overeenkomst vernietigd, op grond
van het ontbreken van de in
artikel 1:88 van het Burgerlijk Wetboek vermelde
toestemming. Daarbij heeft zij
terugbetaling gevorderd van alle bedragen die
op basis van de overeenkomst in het
verleden aan Dexia zijn
voldaan.
f. Op enig moment in 2005 is [X] gestopt met het
afbetalen van de schuld, waardoor een
achterstand is ontstaan. Naar
aanleiding van die achterstand heeft Dexia [X] met een
A-codering aangemeld
bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR).
g. Op 6 maart 2006 is [X] een bodemprocedure bij deze
rechtbank gestart
strekkende tot terugbetaling van al hetgeen uit hoofde van
de tussen [X] en Dexia
gesloten overeenkomst is betaald en tot het
ongedaanmaking van de A-codering bij het
BKR. De behandeling van deze zaak is
aangehouden tot 3 okober 2007.
h. Bij e-mailbericht van 7 maart 2006 aan mr. Westerveld
heeft Dexia het volgende bericht, voor zover hier van belang:
"Ter voorkoming
van een langdurige en kostbare juridische procedure is de bank bereid Uw cliënte
het
aanbod te doen de zaak in der minne te regelen en wel volgens de
Duisenberg Regeling, hetgeen neerkomt
op het volgende:
• De bank betaalt aan Uw cliënt € 2.500,00
• De
gehele BKR-registratie op haar man's naam wordt verwijderd
• e.e.a. tegen
wederzijdse finale kwijting en onder geheimhouding"
Dexia heeft aan dit
voorstel de voorwaarde verbonden dat het moet worden aanvaard vóór
de rechter
uitspraak doet in de door [X] aanhangig gemaakte zaak als vermeld
onder 1 g.
Dit voorstel is (nog) niet door [X] geaccepteerd.
i. Nadat [X] de achterstand in afbetalingen had ingelost
heeft Dexia op 2 februari 2006
de A-codering bij het BKR laten wijzigen in
een H-codering.
2. [X] vordert, kort gezegd, Dexia te veroordelen om de
aanmelding van de A-
codering van [X] bij het BKR ongedaan te maken, op
straffe van een dwangsom en
om tot de uitspraak in de bodemprocedure zich te
onthouden van aanspraken op
uit hoofde van de gesloten
lease-overeenkomst.
3. [X] heeft daartoe primair gesteld dat zij nooit van
het bestaan van de tussen haar
echtgenoot en Dexia gesloten overeenkomst en
de overeengekomen betalingsregeling
heeft geweten. Met het zonder haar
toestemming aangaan van deze schuld ten laste van de
tussen [X] bestaande
gemeenschappelijke huishouding kan
zich niet verenigen en zij heeft dan ook
op grond van artikel 1:88 van het
Burgerlijk Wetboek de overeenkomst
vernietigd. Dat betekent dat al hetgeen in het kader
van de overeenkomst aan
Dexia is voldaan als onverschuldigd betaald dient te worden gerestitueerd. Het
door Dexia aan [X] gedane voorstel op basis van de Duizenberg-
regeling heeft
[X] niet geaccepteerd omdat zij van mening is dat alle betaalde
bedragen
terugbetaald dienen te worden, terwijl de Duizenberg-regeling erop
neerkomt
dat door Dexia slechts een gedeelte zal worden terugbetaald. Wat de
uitkomst van de nog
lopende procedures in het kader van het effecten-lease
conflict en de door
gestarte bodemprocedure ook zal zijn, vaststaat dat Dexia
óf het volledig betaalde bedrag
óf een gedeelte daarvan terug zal moeten
betalen. In dit verband heeft
desgevraagd nog verklaard dat in het geval De
Duizenberg-regeling door het Hof niet
algemeen verbindend zal worden
verklaard en het beroep van [X] op de
vernietigbaarheid van de overeenkomst
wordt afgewezen zij nog altijd kan terugvallen op
het door Dexia aan [X]
gedane voorstel van 7 maart 2006. Onder die omstandigheden
brengt de
redelijkheid en billijkheid die Dexia in het maatschappelijk verkeer betaamt
met
zich dat Dexia ten tijde van het ontstaan van de betalingsachterstand
geen aanspraak meer
kon maken op het doen van verdere betalingen door [X]. De
aanmelding van die A-
codering van [X] bij het BKR is dan ook niet
gerechtvaardigd, zodat deze zo snel
mogelijk ongedaangemaakt moet worden, nu
deze vermelding belemmert in het verkrijgen van een hypotheek. Omdat [Y] als
echtgenote van [X] door de BKR vermelding net zo wordt getroffen als [X], zelf
handelt Dexia ten opzichte van haar onrechtmatig. In afwachting van de uitkomst
van de thans nog lopende procedures heeft [X] zijn betalingsachterstand volledig
ingelopen en heeft hij
nadien alle maandelijkse termijnen voldaan. Er is dan
ook geen enkel belang bij een handhaving van de melding van de
betalingsachterstand bij het BKR.
4. Dexia heeft tegen de vordering verweer gevoerd, dat
voor zover van belang hierna, onder
de beoordeling van het geschil, aan de
orde zal komen.
Beoordeling van het geschil
5. De vraag die beantwoord dient te worden is of, alle
omstandigheden in aanmerking nemende, Dexia in alle redelijkheid tot aanmelding
bij het BKR van de betalingsachterstand
van [X] had mogen
komen.
Vaststaat dat de afbetalingsverplichting van [X] uit hoofde van de
overeenkomst door
Dexia nooit is opgeheven en dat het schikkingsvoorstel van
Dexia op basis van de Duizenberg-regeling (nog) niet is geaccepteerd. Op grond
van de BKR-regels was Dexia dan ook gehouden een in 2005 ontstane achterstand in
betalen bij het BKR te laten registreren waardoor [X] een
A-codering kreeg. Dit zou slechts anders zijn indien ten tijde van het
ontstaan van de achterstand in de maandelijkse betalingen reeds vaststond dat [X] al
meer had betaald dan hij uiteindelijk verschuldigd zou kunnen worden. [X] stelt
zich op het standpunt dat dit het geval was. Het standpunt van [X] houdt echter
geen rekening met de mogelijkheid dat de Duizenberg-regeling door het Hof niet
algemeen verbindend wordt verklaard en het beroep van [Y] op de
vernietigbaarheid van de overeenkomst in de door haar aanhangig gemaakte
bodemprocedure wordt afgewezen zonder dat het voorstel van Dexia is aanvaard. In
dat geval zal Dexia, zo heeft zij verklaard, aanspraak maken op het volledige
van [X] te vorderen bedrag. In dit verband is nog van belang dat niet valt in te
zien waarom Dexia aan het door haar aan [X] op 7 maart 2006 gedane voorstel niet
de voorwaarde zou mogen stellen dat het voorstel vóór de uitspraak in de
bodemprocedure dient te worden geaccepteerd. Dat [X] in het bovenstaande geval
alsnog kan terugvallen op het voorstel van 7 maart 2006 is voorshands dan ook
niet aannemelijk. Het voorgaande brengt met zich dat niet zonder meer gezegd kan
worden dat [X] in alle gevallen al meer aan Dexia heeft betaald dan hij
verschuldigd is. Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen niet
toewijsbaar.
6. [X] wordt als de in het ongelijk gestelde partij
veroordeeld in de kosten van dit geding.
BESLISSING IN KORT
GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Veroordeelt [X] in de kosten van dit geding, tot
heden aan de zijde van Dexia begroot op:
- € 248,= aan vastrecht en
- €
816,= aan salaris procureur.
3. Verklaart deze kostenveroordehng uitvoerbaar bij
voorraad.
Gewezen door de vice president mr. M.Y.C. Poelmann,
voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank te Amsterdam, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 2 november 2006, in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL