Het gebruik maken van deze uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON -LOCATIE AMSTERDAM
 
Kenmerk: CV 04-21012
Datum: 1 september 2005
 
251
 

Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
 

1.  [X]                               t e g e n              DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
2.  [X]-.......                                                            gevestigd te Amsterdam
wonende te [woonplaats]
3.  [X]                                                        gedaagde in conventie
4.  [X]-............                                           eiseres in (voorwaardelijke) reconventie
wonende te [woonplaats]
5.  [X]                                                        hierna te noemen Dexia
6.  [X]-... ... .......
wonende te [woonplaats]                              gemachtigde: mr. G.P. Roth
7.  [X]
8.  [X]-.......

wonende te [woonplaats]
9.  [X]
10.[X]-.. ...

wonende te [woonplaats]
11. [X]
12. [X]-.........

wonende te [woonplaats]
13. [X]
14. [X]-.........

wonende te [woonplaats]
15. [X]
16. [X]-.........

wonende te [woonplaats]
17. [X]
18. [X]-.......

wonende te [woonplaats]
19. [X]-........
20. [X]

wonende te [woonplaats]
21. [X]
22. [X]-........

wonende te [woonplaats] (Gld.)
 
eisers en eiseressen in conventie
gedaagden in (voorwaardelijke) reconventie
nader ook te noemen [X etc.]
 
gemachtigde: mr. P.A. aan de Kerk
 

VERLOOP VAN DE PROCEDURE
 
De volgende processtukken zijn ingediend:
 
-  de dagvaarding van 21 juli 2004 inhoudende de vordering van eisers
-  de conclusies van antwoord in conventie en van eis in (voorwaardelijke) reconventie van Dexia
   met bewijsstukken
 
Bij tussenvonnis van 9 december 2004 is bepaald dat er schriftelijk kon worden
voortgeprocedeerd. Vervolgens zijn ingediend:
-  de conclusies van repliek in conventie en antwoord in reconventie van eisers
-  de conclusies van dupliek in conventie en repliek in reconventie van Dexia met bewijsstukken
-  de conclusie van dupliek in reconventie van eisers
 
Daarna is vonnis bepaald.
 

GRONDEN VAN DE BESLISSING
 
in conventie en reconventie
 
de feiten
 
1. Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
 
   1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de naamloze vennootschap Bank
         Labouchère N.V. te Amsterdam. Bank Labouchère N.V., hierna te noemen "de Bank",
         was op haar beurt de rechtsopvolgstervan de besloten vennootschap Legio Lease B.V.
         en handelde onder andere onder de naam "Legio Lease".
 
   1.2. Eisers en eiseressen zijn met elkaar gehuwd. De eisers sub 1,3,5,7,9,11,13,15,17,20 en
         21 en de eiseressen sub 10 en 19 hebben met de Bank in de periode 1997 tot 2002
         effectenlease-overeenkomsten voor bepaalde tijd van diverse types gesloten, waarop
         verschillende algemene voorwaarden van toepassing waren c.q. zijn.
 
   1.3. De effecten lease-overeenkomsten hielden in dat:
 
        a. eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,15,17, 19,20 en 21 een geldsbedrag van
           de Bank leenden waarvoor de Bank bepaalde effecten - vaak in drie tranches - ten
           behoeve van hen aankocht;
        b. eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,15,17, 19,20 en 21 verplicht waren de
           over het geleende bedrag verschuldigde rente en een heel klein deel van de
           aankoopsom na de aankoop van de (eerste tranche) effecten in maandelijkse
           termijnen gedurende de looptijd van de overeenkomst aan de Bank af te betalen;
        c. de Bank verklaarde direct na de aankoop van de (eerste tranche) effecten deze aan
           de betreffende eiser of eiseres over te dragen onder de opschortende voorwaarde dat
           de betreffende eiser of eiseres aan al zijn c.q. haar verplichtingen uit hoofde van de
           overeenkomst zou hebben voldaan;
        d. bij het einde van de overeenkomst eisers en eiseressen verplicht waren de
           aankoopsom van de effecten aan de Bank te vergoeden, waarna zij geacht werden
           rechthebbenden van de effecten te zijn en waartoe de effecten werden verkocht zodat
           de aankoopsom met de opbrengt daarvan - voor zover mogelijk geheel of ten dele -
           verrekend zou kunnen worden.
 
   1.4. Alle toepasselijke algemene voorwaarden van de Bank, genaamd "Bijzondere
         Voorwaarden Labouchère Effecten Lease" of "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease",
         op een na, kennen in artikel 2 of artikel 3 de bepaling dat alle baten en
         waardeveranderingen van de effecten de lessee toekomen en in geval van een
         keuzedividend de keuze van de Bank bepaald zal worden door de lessee (voorzover niet
         anders is overeengekomen). De Bijzondere voorwaarden Effecten Lease, welke van
         toepassing is op de door [X], eiser sub 15, op 15 maart 2000 gesloten
         overeenkomst ALL Round Effect, nr. 39......, kent een dergelijke bepaling niet.
 
   1.5. Verschillende van deze overeenkomstenzijn door de echtgenotes van de eisers sub
         1,3,5,7,9,11,13,15,17,20 en 21 bij brief vernietigd wegens het ontbreken van hun
         schriftelijke toestemming aan eisers voor het aangaan van deze overeenkomsten. De
         eiseressen sub 10 en 19 hebben eveneens effectenlease-overeenkomsten, die hun
         echtgenoten met de Bank gesloten hadden, op dezelfde grond bij brief vernietigd. Naast
         de vernietiging van de betreffende overeenkomsten hebben de echtgenotes c.q.
         echtgenoten in hun brieven Dexia verzocht en voorzover gesommeerd terug te betalen
         wat op grond van de overeenkomsten aan de Bank c.q. Dexia betaald was.
 
   1.6. Door [X], eiser sub 1, zijn gesloten:
 
        a. Capital Effect nr. 01......, op 21 januari 1997, waarop van toepassing zijn c.q.
           waren de Bijzondere Voorwaarden Labouchère Effecten Lease;
        b. Capital Effect nr. 20......, op 8 april 1998, waarop van toepassing zijn c.q. waren
           de Bijzondere Voorwaarden Labouchère Effecten Lease;
        c. Profit Effect Vooruitbetaling nr. 56......, op 3 januari 2001, waarop van toepassing
           zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        d. Profit Effect Vooruitbetaling nr. 56......, op 3 januari 2001, waarop van toepassing
           zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
   1.7. Bij aangetekende brief d.d.13 april 2003 heeft eiseres sub 2 de nietigheid ingeroepen van
         deze overeenkomsten.
 
   1.8. Door [X], eiser sub 3, zijn gesloten:
 
        a. Beleggen met korting, nr. 90......, op 11 december 1997;
        b. Direct Rendement Effect nr. 25......, op 28 december 1998;
        c. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......,op 19 mei 2000, waarop van toepassing zijn
            c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        d. WinstVerDriedubbelaar nr. 29......, op 11 december 2000, waarop van toepassing
            zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
   1.9. Bij aangetekende brief d.d. 13 maart 2003 heeft eiseres sub 4 de nietigheid ingeroepen
         van deze overeenkomsten.
 
   1.10.Door [X], eiser sub 5, zijn gesloten op 24 februari 2000 elf Korting Kadoovereenkomsten
          met de contractnummers 59184711 tot en met 59184721, waarop van
          toepassing zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
   1.11.Bij aangetekende brief d.d. 3 februari 2003 heeft eiseres sub 6 de nietigheid ingeroepen
          van deze overeenkomsten.
 
   1.12.Door [X], eiser sub 7, zijn gesloten:
 
        a. WinstVerDriedubbelaar nr. 72......,op 14 november 1996, waarop van toepassing
           waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        b. Spaarleasen, nr. 36......, op 19 februari 1998, waarop van toepassing waren de
           Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        c. Spaarleasen, nr. 36......, op 19 februari 1998, waarop van toepassing waren de
           BijzondereVoorwaardenEffectenLease; .
        d. Spaarleasen, nr. 36......, op 19 februari 1998, waarop van toepassing waren de
           Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        e. WinstVerDriedubbelaar nr. 29...... op 15 november 2000, waarop van toepassing
           zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
 
   1.13.Bij aangetekende brief d.d. 5 mei 2003 heeft eiseres sub 8 de nietigheid ingeroepen van
          de overeenkomst WinstVerDriedubbelaar nr. 29...... d.d.15 november 2000.
 
   1.14.Door [X], eiser sub 9, zijn gesloten:
 
        a. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 27 februari 1998, waarop van toepassing
           waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        b. WinstVerDriedubbelaar nr. 29......, op 18 maart 2001, waarop van toepassing zijn
           c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
 
   1.15.Door [X]-.. ..., eiseres sub 10, zijn gesloten:
 
        a. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 27 februari 1998, waarop van toepassing
           waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        b. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 11 maart 2001, waarop van toepassing zijn
           c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
 
   1.16.Bij aangetekende brief d.d. 8 februari 2003 heeft eiser sub 9 die nietigheid ingeroepen
          van de overeenkomst WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, die op 18 maart 2001 door
          eiseres sub 10 met de Bank geslotenwas en heeft eiseres sub 10 de nietigheid
          ingeroepen van de overeenkomst WinstVerDriedubbelaar nr. 29......, die eiser sub 9
          op 11 maart 2001 had gesloten.
 
   1.17.Door [X], eiser sub 11, zijn gesloten:
 
        a. WinstVerDriedubbelaar nr. 73......, op 30 mei 1997,waarop van toepassing waren
           de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        b. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 20 november 1998, waarop van toepassing
           waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        c. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 8 juni 1999,waarop van toepassing waren
           de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
        d. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 6 juli 1999, waarop van toepassing waren
           de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease en welke verlengd is op 8 juli 2001 voor
           een periode van 36 maanden;
        e. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 6 juli 1999, waarop van toepassing waren
           de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease en welke verlengd is op 8 juli 2001 voor
           een periode van 36 maanden;
        f. Korting Kado, nr. 59......, op 14september 1999, waarop van toepassing waren de
           Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
      1.18.Bij aangetekende brief d.d. 18 maart 2003 heeft eiseres sub 12 de nietigheid ingeroepen
             van de overeenkomsten WinstVerDriedubbelaar nr. 74...... en nr. 74...... d.d. 6 juli
             1999.
 
      1.19.Door [X], eiser sub 13, zijn gesloten:
 
           a. Korting Kado, nr. 59......, op 16 november 2000, waarop van toepassing zijn c.q.
           waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
           b. Korting Kado, nr. 59......, op 16 november 2000, waarop van toepassing zijn c.q.
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
      1.20.Bij aangetekende brief d.d. 18 maart 2003 heeft eiseres sub 14 de nietigheid ingeroepen
             van deze overeenkomsten.
.
      1.21.Door [X], eiser sub 15, is op 15 maart 2000 gesloten AURound Effect, nr.
             39......, waarop van toepassing zijn c.q. waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten
             Lease.
 
      1.22.Bij aangetekende brief d.d. 28 februari 2003 heeft eiseres sub 16 de nietigheid
             ingeroepen van deze overeenkomst.
 
      1.23.Door [X], eiser sub 17, zijn gesloten:
 
           a. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 4 oktober 2000, waarop van toepassing
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
           b. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 4 oktober 2000, waarop van toepassing
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
      1.24.Bij aangetekende brief d.d. 10 februari 2003 heeft eiseres sub 18 de nietigheid
             ingeroepen van deze overeenkomsten.
 
      1.25.Door [X]-........, eiseres sub 19, is gesloten WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op
             15 maart 2000, waarop van toepassing waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten
             Lease;
 
      1.26.Bij aangetekende brief d.d. 3 februari 2003 heeft eiser sub 20 de nietigheid ingeroepen
             van deze overeenkomst.
 
      1.27.Door [X], eiser sub 20, zijn gesloten:
 
           a. Triple Effect nr. 51......, op 12 december 1998, waarop van toepassing waren de
              Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
           b. WinstVerDriedubbelaar nr. 76......, op 30 oktober 2000, waarop van toepassing
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
      1.28.Bij aangetekende brief d.d. 3 februari 2003 heeft eiseres sub 19 de nietigheid ingeroepen
            van de overeenkomst WinstVerDriedubbelaar nr. 76...... d.d. 30 oktober 2000.
 
      1.29.Door [X], eiser sub 21, zijn gesloten:
 
           a. WinstVerDriedubbelaar nr. 74......, op 27 maart 1998,waarop van toepassing
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease;
           b. WinstVerDriedubbelaar nr. 29......, op 29 november 2000, waarop van toepassing
              waren de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease.
 
      1.30.Bij aangetekende brief d.d. 14 maart 2003 heeft eiseres sub 22 de nietigheid ingeroepen
           van deze overeenkomsten.
 

in conventie
 
de vordering
 
2.  Eisers en eiseressen vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 
     a. primair voor recht zal verklaren dat de door eisers en eiseressen sub
        1,3,5,7,9,10,11,13,15,17,19,20 en 21 met de Bank gesloten effectenleaseovereenkomsten
        op grond van artikel 1:89 BW bij aangetekend schrijven door hun
        echtgenoten c.q. echtgenotes zijn vernietigd;
 
     b. subsidiair voor recht zal verklaren dat de door eisers en eiseressen sub
        1,3,5,7,9,10,11,13,15,17,19,20 en 21 met de Bank gesloten effectenleaseovereenkomsten
        zijn vernietigd wegens misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW;
 
     c. meer subsidiair voor recht zal verklaren dat de door eisers sub 1,3,5,7,9,
        10,11,13,15,17,19,20 en 21 met de Bank gesloten effectenlease-overeenkomsten zijn
        vernietigd wegens dwaling ex artikel 6:228 BW;
 
     d. op grond van de vernietigingals bedoeld onder a, b of c dan wel op grond van
        onrechtmatig handelen van Dexia jegens hen terzake van misleidende reclame of
        schending van de zorgplicht Dexia zal veroordelen tot vergoeding van de door eisers
        geleden schade nader op te maken bij staat onder meer betreffende de door hen betaalde
        inleg c.q. termijnen, verhoogd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum
        van de dagvaarding tot de datum der algehele voldoening;
 
     e. Dexia zal veroordelen tot ongedaanmaking van de registratie bij het BKR te Tiel van
        voormelde overeenkomsten;
 
     f. Dexia zal veroordelen tot betaling aan eisers van de kosten van juridische bijstand van
        € 1.500,-- exclusief BTW per kwestie dan wel tot betaling van de eigen bijdrage aan eisers
        welke procederen op basis van een toevoeging;
 
     g. Dexia zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
 
3.  Aan hun primaire vordering onder a hebben eisers ten grondslag gelegd dat de betreffende
     effectenlease-overeenkomsten in de rechtspraak aangemerkt worden als overeenkomsten
     van huurkoop en derhalve vallen binnen het toepassingsgebied van de artikelen 1:88 en 1:89
     BW. Op grond van artikel 1:88 behoefden de eisers sub 1,3,5,7,0,10,11,13,15,17,19,20 en 21
     toestemming van hun echtgenotes c.q. echtgenoten. De overeenkomsten zijn evenwel door
     deze echtgenoten c.q. echtgenotes niet mede-ondertekend.
 
4.  Bij brief hebben deze echtgenotes c.q. echtgenoten dit aan Dexia meegedeeld en hebben zij
     de overeenkomsten op grond van artikel 1:89 BW vernietigd waarbij zij Dexia hebben
     gesommeerd om de reeds betaalde termijnen te restitueren.
 
5.  Dexia is gehouden om de reeds betaalde termijnen aan eisers te restitueren. Dit heeft Dexia
     ondanks de sommaties van eisers geweigerd. Bij brief d.d. 30 juni 2004 is de onderhavige
     procedure namens eisers aan Dexia aangekondigd en is aanspraak gemaakt op vergoeding
     van de wettelijke rente en van de buitengerechtelijke kosten.
 
het verweer
 
6.  Dexia verweert zich tegen deze vordering. Zij bestrijdt gemotiveerd dat de effectenleaseovereenkomsten
     huurkoopovereenkomstenzijn. De eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,
     10,11,13,15,17,19,20 en 21 behoefden dan ook niet de toestemming van hun echtgenoten
     c.q. echtgenotes. Mocht die toestemming niettemin vereist zijn, dan kan het niet anders zijn
     dan dat de echtelieden wel degelijk van de overeenkomsten op de hoogte waren en geacht
     moeten worden hun toestemming te hebben verleend. Dexia stelt dat die toestemming ook
     mondeling verleend kon worden.
 
7.   In bepaalde gevallen beroept Dexia met betrekking tot de primaire vordering onder a zich
     gemotiveerd op verjaring.
 
8.   Dexia betwist ook gemotiveerd en gedocumenteerd dat de Bank misbruik van
     omstandigheden heeft gemaakt, er sprake geweest is van dwaling en de Bank zich schuldig
     gemaakt heeft aan misleiding en tekortgeschoten is in haar zorgplicht jegens eisers en
     eiseresseli sub 1,3,5,7,9,10,11,13,15.17,19,20 en 21 en daardoor onrechtmatig jegens hen
     heeft gehandeld.
 
9.  Dexia stelt dat de vordering tot vergoeding van de kosten van juridische bijstand niet voor
     toewijzing in aanmerking komt. Deze kosten vallen onder de proceskosten en zijn derhalve
     begrepen in een eventuele proceskostenveroordeling. Bij gebreke van wetenschap betwist
     Dexia dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
 
10. Dexia verzet zich tegen een eventuele haar veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad
     verklaard zal worden, waarbij zij zich onder meer beroept op het groot aantal soortgelijke
     vorderingen waarmee zij geconfronteerd wordt en het restitutierisico. Subsidiair verzoekt zij in
     dit kader de kantonrechter aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te
     verbinden dat eisers zekerheid stellen voor de aan Dexia te betalen bedragen.
 
     in (voorwaardelijke) reconventie
 
11. Dexia vordert dat de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 
     a. de gedaagden sub 1,3,5,7,9,10,11,13,15,17,19,20 en 21 zal veroordelen tot betaling van
        de bedragen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke zij uit
        hoofde van vorenbedoelde, met hen gesloten en nog lopende overeenkomsten te
        vorderen heeft.
 
     b. onder de voorwaarde dat de kantonrechter oordeelt dat vorenbedoelde overeenkomsten
        moeten worden vernietigd, gedaagden zal veroordelen tot betaling van bedragen gelijk
        aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomsten
        genoemde effecten minus de verkoopwaarde van die effecten, te vermeerderen met de
        wettelijke rente vanaf 25 november 2004 tot de dag der voldoening;
 
     c. gedaagden zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
 
12. Aan haar onvoorwaardelijke vordering legt Dexia de betreffende effectenleaseovereenkomsten
     ten grondslag en aan haar voorwaardelijke vordering het bepaalde in artikel
     6:278 BW.
 
13. Gedaagden in reconventie betwisten het bestaan van de effectenlease-overeenkomsten in
     kwestie. Tegen de voorwaardelijke vordering voeren zij met name het bezwaar dat als die
     vordering zou worden toegewezen, Dexia de vruchten zou plukken van haar eigen falen.
 
Beoordeling
 
in conventie en reconventie
 
14. Als de effectenlease-overeenkomsten waarom het in deze procedures gaat,
     huurkoopovereenkomstenzijn dan moeten ingevolge artikel 93 van het Wetboek van
     Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de onderhavige zaken door de kantonrechter te Amsterdam
     behandeld en beslist worden. Zijn die overeenkomsten geen huurkoopovereenkomsten dan
     behoort deze taak tot die van de sector civiel van de rechtbank Amsterdam.
 
15. Krachtens artikel 71 lid 3 Rv dient de kantonrechter de vraag of verwijzing nodig is, voor zover
     daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, te beantwoorden aan de hand van zijn
     voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
 
16. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moeten de effectenlease-overeenkomsten in
     kwestie geacht worden huurkoopovereenkomsten te zijn. De vorderingen met betrekking tot
     die overeenkomsten, zijn vorderingen als bedoeld in artikel 93 onder c Rv. De onderhavige
     zaken zal dus door de kantonrechter behandeld en beslist dienen te worden.
 
17. Als eerste dient bezien te worden of de onderhavige overeenkomsten overeenkomsten van
     koop en afbetaling zijn en -zo ja - vervolgens of die overeenkomsten
     huurkoopovereenkomsten zijn.
 
18. Volgens artikel 7A:1576 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is koop en verkoop op
     afbetaling de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald
     in termijnen, waarvan er twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is
     afgeleverd.
 
19. Zijn partijen bij een koop en verkoop op afbetaling overeengekomen dat de verkochte zaak
     niet door de enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door de vervulling van de
     opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat de koper uit hoofde van de
     koopovereenkomst verschuldigd is, dan is er ingevolge artikel 7A:1576h lid 1 BW sprake van
     huurkoop.
 
20. In artikel 7A:1576 lid 5 BW staat dat het in titel 5A van Boek 7A BW bepaalde
     overeenkomstige toepassing vindt op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor
     zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht.
 
21. De bepalingen van titel 5A van Boek 7A BW beogen de koper op afbetaling in bepaalde
     opzichten te beschermen tegen de verkoper. Deze wettelijke bescherming van de koper op
     afbetaling van effecten moet geacht worden met de aard van effecten in overeenstemming te
     zijn evenzeer als dat het geval is bij koop op afbetaling van zaken, zoals goud, schilderijen of
     andere kostbaarheden die men ter belegging koopt.
 
22. Krachtens de overeenkomsten met de Bank kochten de eisers en eiseressen sub
     1,3,5,7,9,10,11,13,15,17,19,20en 21 de in de contracten genoemde effecten voor een
     koopprijs - bestaande uit de aankoopsom van de effecten en rente - die door hen werd betaald
     in termijnen waarvan er meerdere verschenen, nadat de (eerste portie) effecten door de Bank
     ten behoeve van de eisers waren verkregen. Bij de overeenkomsten kwamen de eisers met
     de Bank overeen dat de effecten eerst door vervulling van de opschortende voorwaarde van
     algehele betaling van wat zij uit hoofde van die overeenkomsten aan de Bank verschuldigd
     waren, in eigendom aan deze eisers over zouden gaan. De overeenkomsten beoogden dus
     verkrijging van de effecten door deze eisers, waaraan niet afdoet dat partijen tevens waren
     overeengekomen dat de effecten direct na die verkrijging verkocht zouden worden.
 
23. Op die overeenkomsten is titel 5A van Boek 7A BW van overeenkomstige toepassing als er
     vóór het tijdstip dat er twee of meer termijnen verschenen waarin de koopprijs voor de effecten
     betaald moest worden, "aflevering" van de effecten had plaatsgevonden. Onder "aflevering" in
     de zin van artikel 7A:1576 lid 1 BW van effecten moet verstaan worden het bewerkstelligen
     dat de koper van de effecten in economische zin daarvan rechthebbende wordt.
 
24. Blijkens de overeenkomsten beoogde de Bank de effecten direct na de aankoop aan eisers
     over te dragen, zij het onder voormelde opschortende voorwaarde. Krachtens artikel 2 c.q.
     artikel 3 van de bijzondere voorwaarden die op de overeenkomsten met de eisers en
     eiseressen sub 1,3,5,7, 9,10,11,13,17,19,20 en 21 toepasselijk waren, kwamen direct na de
     aankoop van de effecten alle baten en waardeveranderingen van de effecten aan deze eisers
     en eiseressen toe en werd in geval van een keuzedividend de keuze van de Bank bepaald
     door deze eisers en eiseressen, behoudens voor zover in de overeenkomsten niet anders was
     bepaald. Op deze gronden moet geoordeeld worden dat eisers en eiseressen sub
     1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 dus direct na de aankoop van de effecten in economische
     zin rechthebbenden van de effecten werden.
 
25. Dit geldt niet voor de overeenkomst die eiser sub 15 met de Bank sloot. De op die
     overeenkomst toepasselijke Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease kennen niet een
     dergelijke bepaling als vorenbedoelde artikel 2 c.q. artikel 3 van de op de overeenkomsten
     met eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 toepasselijke bijzondere
     voorwaarden.
 
26. De overeenkomsten van de Bank met eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20
     en 21 moeten dan ook gekwalificeerd worden als huurkoopovereenkomsten in de zin van
     artikel 7A:1576h lid 1 BW, waarop de bepalingen van titel5A van Boek 7A BW van
     overeenkomstige toepassing zijn, voor zover dat met de aard van aandelen in
     overeenstemming is.
 
27. Vraag is nu, of de echtgenotes c.q. echtgenoten van eisers en eiseressen sub
     1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 voor het aangaan van de overeenkomst toestemming
     behoefde, zoals artikel 1:88 lid 1 onder d BW aan echtgenoten voorschrijft voor het aangaan
     van "overeenkomsten van koop op afbetaling", die niet kennelijk uitsluitend of hoofdzakelijk
     strekken ten behoevevan de normale uitoefening van hun beroep of hun bedrijf.
 
28. Uit de parlementaire geschiedenis zou met enige goede (of kwade) wil opgemaakt kunnen
     worden dat de minister indertijd bij artikel 1:88 lid 1 onder d BW alleen overeenkomsten van
     koop op afbetaling van zaken en niet ook van vermogensrechten voor ogen had, waarmee
     dan nog niet gezegd is dat dat de bedoeling van de wetgever was. Hoe dat ook zij, er is geen
     reden om aan te nemen dat koop op afbetaling van vermogensrechten niet onder de werking
     van artikel 1:88 lid 1 onder d valt. De tekst van artikel 1:88 lid 1 onder d BW geeft daartoe
     geen enkele aanleiding en er is geen grond om in geval van koop op afbetaling van
     vermogensrechten de gezinnen van de koper op afbetaling van vermogensrechten de
     bescherming te onthouden welke de wet in artikel 1:88 lid 1 onder d BW hen beoogt te bieden.
 
29. Eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 hadden dan ook ingevolge artikel
     88 lid 1 onder d BW toestemming voor de overeenkomsten met de Bank van hun echtgenotes
     c.q. echtgenoten nodig. Vraag is nu of zij die toestemming schriftelijk hadden moeten geven.
 
30. Op grond van artikel 1:88 lid 3 BW moet de toestemming door de echtgenoot schriftelijk
     worden verleend, indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm
     voorschrijft. Ingevolge artikel 7A:1576i lid 1 BW moet huurkoop aangegaan worden bij
     authentieke of onderhandse akte, waarvan de inhoud moet voldoen aan de bepalingen van
     artikel 7A:1576j BW. Dat artikel 7A:1576j lid 3 BW op het niet naleven van het voorschrift dat
     de akte aan de bepalingenvan artikel 7A:1576j BW moet voldoen, niet de sanctie van
     nietigheid van de overeenkomst stelt, is niet relevant. De sanctie die op niet naleving van het
     voorschrift van artikel 7A:1576i lid 1 BW gesteld is, betreft de inhoud van de akte en niet de
     vorm die voor het aangaan van de huurovereenkomst door de wet is voorgeschreven. De
     toestemming door de echtgenoot dient dan ook bij akte, dus schriftelijk, verleend te worden.
 
31. De door de echtgenotes c.q. echtgenoten van eisers en eiseressen sub
     1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten
     die deze eisers en eiseressen met de Bank zonder schriftelijke toestemming van hun
     echtgenotes c.q. echtgenoten sloten, zijn vernietigd, dient daarom te worden toegewezen.
     tenzij het beroep van Dexia op verjaring opgaat.
 
32. In geval van een vernietigingsgrond, als bedoeld in artikel 89 juncto artikel 1:88 lid 1 onder d
     BW, verjaart ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub d BW een rechtsvordering tot vernietiging van een
     rechtshandeling drie jaren nadat de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen,
     aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan. Ingevolge
     artikel 3:52 lid 2 BW kan na de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de
     rechtshandeling deze niet meer op dezelfde vernietigingsgrond door een buitengerechtelijke
     verklaring worden vernietigd.
 
33. Voor de vraag wanneer de bevoegdheid tot het inroepen van de vernietigingsgrond iemand
     ten dienste is komen staan, is niet bepalend het tijdstip waarop de vernietigbare
     rechtshandeling verricht is, maar het moment dat de betrokkene wist of geweten moet hebben
     dat de rechtshandeling verricht is. Vanaf dat moment moet de betrokkene, bijzondere
     omstandighede daargelaten, geacht worden in staat te zijn de bevoegdheid van vernietiging
     in te roepen.
 
34. Met Dexia acht de kantonrechter het binnen de gebruikelijke Nederlandse gezinsverhoudingen
     onaannemelijk dat door de ene echtgenoot overeenkomsten worden aangegaan waaruit
     aanzienlijke, langdurige (maandelijkse) financiële verplichtingen voortvloeien, zonder dat de
     andere echtgenoot daarvan weet heeft.
 
35. Wanneer tussen de datum van de overeenkomst en het tijdstip dat een echtgenoot van een
     partij bij een dergelijke overeenkomst de nietigheid van die overeenkomst heeft ingeroepen
     meer dan drie jaar verlopen is, zal de echtgenoot, indien de wederpartij ten verweer tegen de
     ingeroepen nietigheid bestrijdt dat de echtgenoot niet bekend was met het feit dat zijn
     wederhelft een dergelijke overeenkomst aanging, daarom ter weerlegging van dat verweer
     dienen aan te geven tot welk tijdstip hij onwetend was en voorts feiten en omstandigheden
     dienen te stellen die op zijn minst aannemelijk maken dat hij inderdaad tot dat tijdstip geen
     weet van de overeenkomst had. Dit geldt temeer wanneer de wederpartij niet volstaan heeft
     met een blote bestrijding, maar daarvoor deugdelijke argumenten heeft aangevoerd, zoals
     Dexia gedaan heeft.
 
36. De echtgenotes c.q. echtgenoten van eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en
     21 hebben met betrekking tot de overeenkomsten die zij bij hun brieven stelden te vernietigen
     en die meer dan drie jaar daaraan voorafgaande aangegaan waren met de Bank, niet
     aangegeven tot welk tijdstip zij onbekend met die overeenkomsten waren en ook geen feiten
     en omstandigheden gesteld die op zijn minst aannemelijk maken dat zij inderdaad tot die
     tijdstippen geen weet van die overeenkomsten hadden. Aangenomen moet daarom worden
     dat zij met die overeenkomsten bekend waren op de tijdstippen dat eisers die aangingen. Op
     de tijdstippen dat zij die overeenkomsten beoogden te vernietigen, was hierdoor ingevolge
     artikel 3:52 BW de rechtsvordering tot vernietiging van die overeenkomsten op grond van
     artikel 1:89 BW juncto artikel 1:88 lid 1 sub d BW verjaard. Ingevolge artikel 3:52 lid 2 BW
     konden na de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van die overeenkomsten deze
     door de echtgenotes c.q. echtgenoten van eisers en eiseressen sub
     1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 niet meer op dezelfde vernietigingsgrond door een
     buitengerechtelijke verklaring worden vernietigd.
 
37. Het verweer dat Dexia ten deze gevoerd heeft, slaagt daarom met betrekking tot de volgende
     overeenkomsten:
 
    a. de door [X], eiser sub 1, gesloten overeenkomsten, vermeld onder 1.6.a en 1.6.b;
 
    b. de door [X], eiser sub 3, gesloten overeenkomsten, vermeld onder 1.8.a en 1.8.b;
 
    c. de door [X], eiser sub 21, gesloten overeenkomst, vermeld onder 1.29.a.
 
38. Het verweer dat Dexia ten deze gevoerd heeft, slaagt daarom niet met betrekking tot de
     overige door eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 met de Bank
     gesloten overeenkomsten die door hun echtgenotes c.q. echtgenoten vernietigd zijn. Dexia
     heeft met betrekking tot diverse van die overeenkomsten gesteld, dat de vorderingen van de
     betreffende eisers en eiseressen verjaard waren, aangezien zij niet binnen zes maanden na
     de tijdstippen van de brieven waarbij de nietigheid van die overeenkomsten ingeroepen was,
     de rechtsvordering ingesteld hadden. Dit is onjuist. Dexia ziet over het hoofd dat door de
     brieven tot het inroepen van de nietigheid zelf de betreffende overeenkomsten
     buitengerechtelijk vernietigd werden.
 
39. Met betrekking tot de hiervoor onder 36 genoemde overeenkomsten alsmede de door
     [X], eiser sub 15, op 15 maart 2000 gesloten ALL Round Effect-overeenkomst is door de
     betrokken eisers niet gesteld - en ook anderszins is niet gebleken -, wanneer en hoe die
     overeenkomsten wegens misbruik van omstandigheden en lof dwaling buitengerechtelijk door
     hen zijn vernietigd, zodat alleen nog onderzocht en beslist dient te worden of door of vanwege
     die overeenkomsten Dexia onrechtmatigjegens betrokken eisers gehandeld heeft, waarbij
     dan tevens eventueel aan de orde zal komen, wat eisers bij repliek nog over de Wet op het
     consumentenkrediet en over de vergunning van de Autoriteit Financiële Markten aangevoerd
     hebben. Dat zal in een later stadium van de procedure geschieden.
 
40. De buitengerechtelijke vernietiging van de hiervoor onder 37 bedoelde overeenkomsten heeft
     tot gevolg dat alles wat de eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 uit
     hoofde van die overeenkomsten aan Dexia betaald mochten hebben, onverschuldigd door hen
     aan Dexia betaald is en door Dexia in beginsel aan deze eisers en eiseressen volledig
     terugbetaald had moeten worden en zal moeten worden.
 
41. Dexia heeft voor dit geval zich in voorwaardelijke reconventie beroepen op artikel 6:278 BW
     uit hoofde waarvan haar, naar haar mening, een verrekeningsrecht toekomt op grond waarvan
     zij de door haar terug te betalen bedragen kan verrekenen met de bedragen welke haar op
     grond van artikel 6:278 BW toekomen. Nu eisers betwisten dat aan de voorwaarden voor een
     beroep op artikel 6:278 BW is voldaan, moet dat onderzocht worden.
 
42. In artikel 6:278 BW is een verplichting opgenomen voor een partij bij een wederkerige
     overeenkomst die de stoot tot ongedaanmaking van de overeenkomst geeft, om de andere
     partij een bijbetaling te geven ter correctie van een inmiddels ten gunste van haar opgetreden
     wijziging in de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties, die na de ongedaanmaking
     door hen over en weer verricht moeten worden. De verplichting tot bijbetaling geldt volgens de
     parlementaire geschiedenis niet alleen, wanneer het gaat om een reeds uitgevoerde
     overeenkomst, maar ook - door analogische toepassing van artikel 6:278 BW- als een
     overeenkomst gedeeltelijk is uitgevoerd, zoals in dit geval.
 
43. De eerste voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat bedoelde wijziging in de
     waardeverhouding van de wederzijdse prestaties is opgetreden en de tweede voorwaarde dat
     aannemelijk is dat de partij in kwestie geen ongedaanmaking van de overeenkomst gekozen
     zou hebben, als die wijziging in de waardeverhouding niet opgetreden zou zijn.
 
44. Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een wijziging in de waardeverhouding ten
     gunste van de partij die de overeenkomstongedaan maakte, dient men blijkens de
     parlementaire geschiedenis van artikel 6:278 BW als volgt te werk te gaan. Eerst moet men
     vaststellen tot welke prestaties beide partijen op grond van de wettelijke
     ongedaanmakingsregels na de ongedaanmaking van de overeenkomst gehouden zijn om
     vervolgens daarmee te vergelijken de prestaties waartoe zij op grond van diezelfde regels
     gehouden zouden zijn geweest, indien restitutie dadelijk na de uitvoering van de
     overeenkomst was geschied. Bij een gedeeltelijke uitvoering van de overeenkomst moet men
     bij de vergelijking van de beide waardeverhoudingen bij de waarde van hetgeen de partij die
     het minst heeft ontvangen, moet restitueren, bijtellen hetgeen de wederpartij nog zou hebben
     moeten presteren.
 
45. Als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan gemaakt wordt, treedt, voor zover dit
     redelijk is, op grond van artikel 6:240 lid 2 BW vergoeding van de waarde van de prestatie op
     het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien - onder meer - het aan de ontvanger
     is toe te rekenen dat de prestatie is verricht of de ontvanger erin had toegestemd een
     tegenprestatie te verrichten.
 
46. Bij een vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties zou geconstateerd moeten
     worden dat door de vernietiging door de echtgenotes c.q. echtgenoten van eisers en
     eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 van de overeenkomsten een wijziging in de
     waardeverhouding van de wederzijdse prestaties ten gunste van deze eisers is opgetreden,
     als bij die vergelijking de waarden van de prestaties van de eisers jegens Dexia gesteld
     zouden moeten worden op de waarde van de voor haar aangekochte effecten bij de aanvang
     van de overeenkomst en op de waarde van die effecten ten tijde van de vernietiging van de
     overeenkomst.
 
47. In aanmerking nemende hoe krachtens de wet bij toepassing van artikel 6:278 BW de
     vergelijking van de waarden van de wederzijdse prestaties dient te geschieden en gelet op de
     aard van de onderhavige overeenkomsten kunnen de prestaties van de echtgenoten van
     eisers jegens Dexia niet op die waarden gesteld worden. Het beroep van Dexia op artikel
     6:278 BW gaat daarom niet op.
 
48. Dit betekent nog niet dat eisers en eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 recht
     erop hebben dat Dexia terugbetaalt al hetgeen zij na de vemietiging van de betrokken
     overeenkomsten onverschuldigd uit hoofde van die overeenkomsten van deze eisers en
     eiseressen ontvangen mocht hebben en tevens al hetgeen vóór de vernietiging op grond van
     die overeenkomsten door hen aan haar betaald is. Mede gezien het beroep van Dexia op
     artikel 6:278 BW dient de kantonrechter ambtshalve te bezien of ten aanzien van wat vóór de
     vernietiging van de overeenkomsten terzake rente aan haar betaald is, Dexia niet beschouwd
     moet worden als een ontvanger te goeder trouw. Als dat zo is, behoren die rentetermijnen
     haar krachtens artikel 6:206 juncto artikel 3:120 BW toe.
 
49. In geval van onverschuldigde betaling maakt de wet onderscheid tussen de ontvanger te
     goeder trouwen te kwader trouw. Op grond van artikel 6:206 BW is onder meer artikel 3:120
     BW van overeenkomstige toepassing omtrent de afgifte van vruchten. In artikel 3:120 BW lid 1
     is bepaald dat aan een bezitter te goeder trouw de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar
     geworden burgerlijke vruchten toebehoren. Burgerlijke vruchten zijn volgens de definitie van
     artikel 3:9 BW rechten die volgens verkeersopvattingen als vruchten van goederen worden
     aangemerkt.
 
50. Alvorens een definitieve beslissing in deze te nemen, stelt de kantonrechter partijen in de
     gelegenheid zich over dit vraagpunt uit te laten. Bij die gelegenheid dienen eisers en
     eiseressen sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 opgave te doen van wat zij vóór en wat zij
     na de vernietiging van de betreffende overeenkomsten aan Dexia betaald hebben.
 
51. Uit het vorenstaande volgt dat over de onderdelen sub a,b en c van de vordering in conventie
     en de voorwaardelijke vordering in reconventie nu al beslist kan worden, maar over de overige
     onderdelen van de vordering in conventie en de onvoorwaardelijke vordering in reconventie
     nog niet.
 
52. Het komt de kantonrechter zinvol voor nu eerst comparities van partijen te gelasten ter
     verkrijging van inlichtingen met name over wat hiervoor onder 47 en 48 overwogen en
     opgemerkt is en ter beproeving van minnelijke regelingen.
 
53. Omdat over de juridische geschillen van partijen geen duidelijke eenstemmigheid in de
     jurisprudentie bestaat en voor zover deze er is, niet uitgesloten kan worden dat daarover in
     hogere instanties anders geoordeeld zal worden, komt het de kantonrechter juist voor partijen
     de mogelijkheid te geven nu al van dit vonnis in beroep te gaan.
 
54. Bovendien geeft de kantonrechter om diezelfde reden partijen in overweging te proberen
     (onderling) hun geschillen in der minne te regelen.
 
55. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
 

Beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie
 
I.    verklaart voor recht dat bij vorenbedoelde aangetekende brieven van de echtgenotes c.q.
      echtgenoten van eisers sub 1,3,5,7,9,10,11,13,17,19,20 en 21 op grond van artikel 1:89
      BW juncto artikel 1:88 lid 1 onder d BW vernietigd zijn:
 
      a. de door [X], eiser sub 1, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd onder 1.6.c
         en 1.6.d;
 
      b. de door [X], eiser sub 3, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd onder 1.8.c
         en 1.8.d;
 
      c. de door [X], eiser sub 5, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd onder 1.10;
 
      d. de door [X], eiser sub 7, gesloten overeenkomst, hiervoor genoemd onder
         1.12.e;
 
      e. de door [X], eiser sub 9, gesloten overeenkomst, hiervoor genoemd onder
         1.14.b;
 
      f. de door [X]-.. ..., eiseres sub 10, gesloten overeenkomst, hiervoor
         genoemd onder 1.15.b;
 
      g. de door [X], eiser sub 11, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd
         onder 1.17.d en 1.17.e;
 
      h. de door [X], eiser sub 13, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd onder
         1.19.a en 1.19.b;
 
      i. de door [X], eiser sub 17, gesloten overeenkomsten, hiervoor genoemd
         onder 1.23.a en 1.23.b;
 
      j. de door [X]-........, eiseres sub 19, gesloten overeenkomst, hiervoor genoemd
         onder 1.25;
 
      k. de door [X], eiser sub 20, gesloten overeenkomst, hiervoor genoemd onder 1.27.a en
         1.27.b;
 
      I. de door [X], eiser sub 21, gesloten overeenkomst, hiervoor genoemd onder
         1.29.b;
 
II.   wijst de subsidiaire en meer subsidiaire vordering, hiervoor weergegeven onder 2.b en 2.c
      af;
 
in (voorwaardelijke) reconventie:
 
III.  wijst de voorwaardelijke vordering af;
 
in conventie en in reconventie:
 
IV.   gelast een comparitie van partijen ter verkrijging van inlichtingen en ter beproeving van een
      minnelijke regeling;
 
V.    verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 29 september 2005 om 10.00 uur,
       teneinde van partijen opgave te krijgen van dagen in november en december 2005, waarop
       eisers per paar en Dexia in elf zittingen van één uur vallende op twee dagen zullen kunnen
       verschijnen;
 
VI.   bepaalt dat daarna plaats, dag en uur voor de comparities zullen worden vastgesteld;

VII.  bepaalt dat partijen nu al van dit vonnis in beroep kunnen komen;
 
VIII. houdt iedere verdere beslissing aan.
 
 
 
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M. Strengers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 1 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL