Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 84725 ha za 07-259
datum vonnis:
14 november 2007 (mij)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige
kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[X] en
[Y],
echtelieden,
wonende te
[woonplaats],
eisers,
verder te noemen: [X] (enkelvoud),
procureur: mr.
E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur:
mr. J. Sleeswijk Visser.
Het procesverloop
[X] heeft bij inleidende
dagvaarding van 12 maart 2007 gedagvaard. Daarna is achtereenvolgens
geconcludeerd voor antwoord, repliek (tevens akte vermeerdering/wijziging van
eis) en dupliek. Tot slot is vonnis verzocht.
Waarvan kan worden
uitgegaan
1. [X] is in oktober/begin
november 1999 telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select B.V.,
een clientenremisier van Dexia, die [X] voorhield producten te verkopen,
waarmede aan vermogensopbouw kon worden gedaan. Die medewerker heeft [X] in
vervolg Op dat gesprek ook aan huis bezocht.
2. Op 11 november 1999 sloot
[X] een Capital Effect af onder nummer 21600299 met een maandbetaling van €
67,39 (bijlage 3 bij conclusie van eis). Op deze overeenkomst heeft [X] 61
termijnen betaald, te weten in totaal €4.110,79.
3. Het aankoopbedrag van de
(achterliggende) aandelen bedroeg in totaal € 6319,04, de totaal te betalen
rente tijdens de overeengekomen looptijd van de overeenkomst van 240 maanden
bedroeg € 9.854,56, zodatde totaal overeengekomen leasesom bedroeg
€
16.173,60.
4. Verdere voorwaarden (voor
zover van belang):
2. Deze lease-overeenkomst
wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf
de aankoopdag van de waarden.....
3. Lessee kan deze
lease-overeenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddelijke ingang en zonder
annuleringskosten beëindigen, onder betaling of verrekening van de
restant-hoofdsom....
(....").
4. De lease-som bedraagt
het totaal van 240 gelijke termijnen van € 67,39.
Deze eerste maandtermijn
dient te worden voldaan op of omstreeks de lc van de maand volgend op ds
aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of omstreeks de le van de
daaropvolgende maand.
("....").
7. Zodra lessee al
datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens dese leaseovereenkomst
en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease
verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar
van de waarden geworden.
5. In de eerste helft van 2006
is [X] opgehouden aan zijn betalingsverplichting te. voldoen. Dexia heeft
vervolgens per 13 juni 2006 de overeenkomst Capital Effect beëindigd. De
opbrengst van de aandelen bleek echter niet toereikend om de lening te voldoen.
Reden waarom Dexia de eindafrekening heeft opgemaakt die als bijlage 4 is
gevoegd bij de conclusie van eis. De aldus berekende restschuld bedraagt €
1.207,51. Dit bedrag is door [X] aan Dexia voldaan.
6. [X] had recht op € 813,19
aan dividend. Naar zeggen van Dexia is dit bedrag uitgekeerd dan wel betaald
door verrekening.
7. Bij twee brieven van 12 juni
2006 heeft [X] Dexia aansprakelijk gesteld, de Capital Effect buitengerechtelijk
ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van de inleg met
toepassing van een door deze rechtbank in enige andere zaken gehanteerde
billijkheidsformule (bijlage 5 en 6 bij conclusie van eis). Het voorgaande
baseert [X] onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze
toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de
benodigde vergunning ex artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de
aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746
e.v.).
8. [X] heeft een verklaring
afgelegd zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven
dat hij niet aan de Duisenberg-regeling gebonden, wil zijn.
De standpunten van
partijen
9. [X] vordert (na
wijziging/vermeerdering van eis bij conclusie van repliek):
I. Voor rechtte verklaren dat
de overeenkomst Capital Effect nietig is,
II. Dexia te veroordelen aan [X] te
voldoen tegen bewijs van kwijting; € 5.009,52.
III. Voornoemd bedrag vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden deelbetalingen zijn
verricht, althans de dag dat Dexia in verzuim verkeert (29 februari 2007) tot
aan de dag van de betaling.
IV. Dexia te veroordelen in de
proceskosten.
V. Het vonnis uitvoerbaar bij
voorraad te verklaren.
10. Bij repliek vult [X] de grondslag
van zijn vordering aan met de stelling dat Dexia
jegens hem onrechtmatig
heeft gehandeld vanwege het feit dat het optreden van Spaar Select als zodanig
is te kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, zulks in de zin
van meer vergelijkbare uitspraken van deze rechtbank en vermeerdert de eis
(onder L) bij wijze van alternatief, met verklaring voor recht dat Dexia
onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, en met
verklaring voor recht dat de restschuld van [X] is vervallen verklaard althans
om deze vervallen te verklaren.
11. Dexia stelt dat de
aandelenleaseovereenkomst Capital Effect is afgesloten via de
assurantietussenpersoon Spaar Select B.V. die [X] ter zake heeft geïnformeerd en
geadviseerd. Na getoonde interesse van [X], heeft Spaar Select hem een
aanvraagformulier (bijlage 3 bij conclusie van antwoord) verschaft en de Bank
heeft dat door [X] ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de
overeenkomst aan Spaar Select verstuurd. Dexia stelt daarmede aan haar
zorgplicht ten opzichte van [X] te hebben voldaan.
12. Voor dit contract wordt voorzien
in aflossing van de aankoopsom en diende [X] uit hoofde van deze overeenkomst
gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing
over de aankoopsom van de portefeuillej aan de Bank te voldoen.
Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij, na het verstrijken van de
looptijd van deze overeenkomst, geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts
in het geval deze tussentijds wordt beëindigd, hetgeen in casu het geval is
geweest, bestaat de mogelijkheid dat [X] nog een bedrag verschuldigd
is.
13. [X] heeft uit hoofde van de
overeenkomst recht verkregen op een bedrag van € 813,19 aan dividend, welk
bedrag naar zeggen van Dexia is uitgekeerd of verrekend.
14. Dexia doet voor alles een beroep
op het niet inachtnemen door [X] in de dagvaarding van de substantiëringsplicht
ex artikel 111 lid 3 Rv.
Voorts betwist Dexia hier de toepasselijkheid van de
Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in voorkomend geval eerst
verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de orde is, verzet zich
tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van de vordering van
[X].
15. Ten aanzien van het optreden van
Spaar Select als effectenbemiddelaar zodanig dat die met (meer) was vrijgesteld
van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht
effectenverkeer 1995,zulks vanwege de omstandigheid dat Spaar Select niet enkel
[X] als klant bij de Bank heeft aangebracht, maar zich ook heeft beziggehouden
met advisering en /of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia
dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst
zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het
handelen van de tussenpersoon.
16. Het ontbreken van een vergunning
op basis van de Wck acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1
januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële
Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en
mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning
repareert.
17. Naar aanleiding van de door [X]
nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia dat alleen al de
tekst van de overeenkomst duidelijk maakt, dat het hier niet om een spaarvorm
gaat maar over een geldlening, de door [X] ingeroepen bepalingen van
NR 99
omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten
van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk
onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft
plaatsgevonden.
18, Betreffende de schade wijst Dexia
erop dat [X] niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in
zijn vordering, zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het
onrechtmatig handelen ontbreekt.
De beoordeling
Wet
Consumenten krediet
19. De rechtbank handhaaft haar
standpunt dat de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) op
aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is als na te melden. De
rechtbank oordeelt de WCK op deze overeenkomst Capital Effect van toepassing nu
geen sprake is van overschrijding (leasesom; € 16,173,60) van het hier voor de
toepassing van de WCK geldende "beschermingsplafond" Van €
22.652,--,
20.1. In de WCK, die door de rechtbank ambtshalve
is toe te passen, wordt onder krediettransactie onder meer verstaan elke
overeenkomst en elk samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of
vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art,
1 aanhef en sub a onder 1 WCK),
20.2. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich
onder meer hierdoor dat Dexia [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld,
waarover [X] periodiek rente diende te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst
aan bovengenoemde definitie.
20.3. In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet
staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van
consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving
wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan
bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van
ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische
werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II 1986 1987, 19 785, nr. 3, blz.
68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan,
geldt deze wet.
20.4. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen
niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan [X]
kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat,
wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelenïng, ervoor heeft gekozen
deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening
niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus
geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper
is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
onderhavige.
20.5. De hiertegenover staande opvatting, die
blijkt uit de beantwoording van kamervragen
door de Minister van Financiën op
6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en
uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb- 2001, 669,
tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27
869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder.h
WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt
namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de
memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste
opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken
van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
20.6. Hier verdient overweging dat ook
richthjnconfonne interpretatie van art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK noopt tot
toepasselijkheid van deze wet. Blijkens de tiende overweging van de considerans
en artikel 14 leden 1 en 2 van richtlijn 87/102 (hierna: de richtlijn) dient het
begrip "kredietovereenkomst" in art. 1 van de richtlijn ruim te worden
geïnterpreteerd en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te
worden toegepast. Het kan ook niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn
kan worden ontgaan met een beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia door de
duidelijke bewoordingen van de richtlijn had kunnen en moeten weten, dat de WCK
van toepassing is op de onderhavige overeenkomst. Zie Hof van Justitie 4 oktober
2007, C-429-05, Celex 62005J0429.
20.7. Uit het gepubliceerde vonnis van 2 februari
2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746), is de rechtbank
ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan
van de onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9
WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft.
21. Dit brengt ingevolge art. 3:40
lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd met een dwingende
wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend
ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst, In de memorie
van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27)
wordt hieromtrent immers gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in
aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te
zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten,
geruggensteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden
krediet kunnen opnemen" Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK
(kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de
markt kunnen betreden.
22. Dit vergunningenstelsel is dus
blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de
toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten, met als
achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor
een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze
bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van
het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II
2003-2004, 29 507, nr, 3, par, 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de
zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en
transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK
al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
23. Hierbij is verder in aanmerking
genomen, dat het kredietdéel van de overeenkomst in onverbrekelijk verband staat
met de rest van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter beschikking
gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art- 3:41
BW).
24 De omstandigheid dat Dexia
inmiddels per 1 januari 2006 een vergunning ex artikel 10 Wfd heeft verkregen
repareert, anders dan Dexia stelt, niet de bij het afsluiten van de onderhavige
overeenkomst ontbrekende vergunning ex artikel 9 WCK; de overgangsregeling van
artikel 102 Wfd voorziet niet in de situatie dat die vergunning als zodanig
ontbroken heeft.
Zorgplicht/onrechtmatige daad/Spaar Select
25, Mede omdat de uitspraken omtrent
al of niet toepasselijkheid van de WCK nog immer niet in hoogste instantie zijn
getoetst, ziet de rechtbank aanleiding ook de nader gestelde onrechtmatige daad
als grondslag voor de vordering van [X] te bezien.
26. Met betrekking tot de gedragingen
van Spaar Select en de aansprakelijkheid van Spaar Select voor de schade van
[X], overweegt de rechtbank het volgende:
a. Spaar Select is een
zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een
effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van
artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld
van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar
activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel
genoemde instellingen.
b. Dat Dexia een instelling als
bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie.
Nagegaan moet derhalve slechts worden of Spaar Select zich beperkt heeft tot het
aanbrengen van [X] als klant bij Dexia of dat Spaar Select verdere, voor een
cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is
het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt
verstaan,
c. Een wettelijke
definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop
gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afin.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit
Financiële Markten (AFM), Daar is, voor zover hier van belang, te lezen:
Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effectenmstellingen
die een vergunning hebben van de AFM Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen
vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten
onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere
cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een
aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel,
obligatie, ejfectenleaseproduct etc, beroeps- of bedrijfsmatig
adviseren.
d. Uitgaande van deze uitleg
-en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze
uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan Spaar Select toegestaan om
[X] te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van
beleggmgscategoriën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om [X] te
adviseren.
e. Een andere voorwaarde is dat
de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die
voortvloeien uit bet Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de
NR, in dit geval de NR 991 Dat zijn, voor zover in
deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en
de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt
kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling
voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van
zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor
de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die
diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde "cold calling" i.e,
een verbod om hen, die nog geen cliënt zijn,telefonisch of persoonlijk te
benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan
wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt
aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te
verschaffen.
f. Op grond van de op dit punt
ongenoegzaam weersproken gebleven stellingen van [X], moet worden aangenomen dat
Spaar Select het cold calling verbod heeft overtreden en zich niet, althans
volstrekt onvoldoende, verdiept heeft in de beleggingsdoelstellingen van [X],
diens financiële positie, bcleggingsdoelstelling(en) en beleggingservaring en
aldus ook niet in diens belang gehandeld heeft,
g. Met betrekking tot het
totstandkomen van het contact met Spaar Select is door [X] immers onweersproken
gesteld, dat hij door Spaar Select (in de persoon van Sonsbeek) ongevraagd is
benaderd en hem vervolgens een beleggingsconstructie is gepresenteerd en
geadviseerd waarmede het vermogen snel kon worden vergroot. Dat is een ander
eerste contact dan op grond van een schriftelijke of elektronische uitnodiging,
dan wel een contact naar aanleiding van het verschaffen van schriftelijke of
elektronische informatie aan [X],
h. Met betrekking tot hetgeen
verricht is door Spaar Select om zich een beeld te vormen van [X], diens
financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door [X],
naast hetgeen reeds onder g hierboven is weergegeven, onweersproken gesteld dat
hij, [X], aan de medewerker van Spaar Select naar aanleiding van diens vragen
verteld heeft dat hij wilde sparen (via een spaarloonregeling). Schriftelijke
productinformatie, van Spaar Select zegt hij niet gekregen te hebben en naar
aanleiding van vragen bij het tekenen van de overeenkomst werd verwezen naar de
looptijd van 240 maanden, dat hem nooit duidelijk is geweest dat hij een lening
heeft aangegaan, dat hij daar niet op gewezen is, dat hij dat uit de tekst van
de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat weliswaar over een maandbedrag,
maar met over leasen, koersdaling en over een restschuld nooit gesproken is, dat
ook nooit aan de orde is geweest dat hij alles kon kwijtraken; het zou zonder
enig risico zijn.
i. Deze hiervoor onder h
weergegeven stellingen van [X] zijn weliswaar, naar uit de overgelegde
producties en dan met name de overeenkomst Capital Effect en het
aanvraagformulier moet worden afgeleid, niet allemaal juist, maar niettemin kan
er de conclusie uit getrokken worden dat [X] niet begrepen heeft wat hem is
voorgehouden alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is.
Onjuist is
immers dat er niet over leasen gesproken is, want de door [X] ondertekende
overeenkomst is een leaseovereenkomst, evenals dat [X] niet uit de overeenkomst
had
______________
1 Het gaat hier om de
NR 1999 en derhalve de tekst van vóór de wijziging van september
2001
kunnen opmaken dat er sprake van een lening was,
want er is immers sprake van rente in die overeenkomst, dat OYer een maandbedrag
anders dan een spaarbedrag, niet gesproken is, want dat maandbedrag is in de
overeenkomst vermeld.
Dat de voorlichting tekortgeschoten is, blijkt
genoegzaam nit het feit dat Spaar Select, naar niet dan wel onvoldoende
onweersproken gesteld is> in de vooraf mondelinge aan [X] verstrekte
informatie er kennelijk geen aandacht aan het break-evenrendement geschonken is
en de omstandigheid dat [X], die geen/onvoldoende beleggingservaring had, van de
hele opzet kennelijk niets begrepen heeft zoals uit zijn persoonlijke statements
die bij de stukken zijn gevoegd blijkt en gezien zijn opleidingsniveau
(LBQ/VMBO) en inkomensniveau op mmimumloonniveau ook niet verwonderlijk is. Dat
er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst concreet gewezen is op de
mogelijkheid van verlies, is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt
daarvan niets uit de door [X] overgelegde stukken afkomstig van Spaar Select,
waaronder het "Aanvraagformulier Labouchere Effectenlease" (bijlage 3 bij de
conclusie van antwoord).
j. Uit dat aanvraagformulier
van 8 november 1999 dat voorafgegaan is aan deze overeenkomst Capital Effect van
11 november 1999 blijkt, dat er toen uit zes alternatieven al een keuze is
gemaakt voor deze beleggingsconstructie. Op dat formulier afkomstig van Spaar
Select met de naam van haar adviseur Sonsbeek en de handtekening van [X], is
namelijk vermeld dat [X] gekozen heeft voor een Capital Effect, met
maandbetaling van NLG 150,-.
De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit
dat er geen daaraan voorafgaande correspondentie tussen [X] en Labouchere is
overgelegd af, dat Spaar Select degene is die geadviseerd heeft over de wijze
van beleggen en tot welk bedrag. Dat levert een handelen in strijd met de
Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aanbrengen en is als beroeps- of
bedrijfsmatig adviseren aan te merken,
k. De conclusie tot zover is
dat Spaar Select in haar relatie tot [X] niet alleen onrechtmatig gehandeld
heeft door te handelen in strijd met de voorschriften van de
Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet
gedragen heeft als een goed Opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel
7 :7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam
vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook
weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. Spaar Select is daarmee
aansprakelijk voor de door [X] als gevolg van haar onrechtmatig handelen
opgekomen schade.
27. Daarmee komt de rechtbank toe aan
de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar
eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor
gedragingen van Spaar Select. Dienaangaande wordt het volgende
overwogen:
a. De rechtbank stelt voorop
dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument
voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen)
zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cföëntenremisier
gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd
nu op dil punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning
van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de
selectie van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten
accepteert.
b. Een en ander blijkt ook uit
het bepaalde in artikel 41NR 99 dat de efiecteninstelling onder andere gebiedt
om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde
effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten
van effectentransacties voor deze instellingen. Spaar Select zou, indien zij
zich aan de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van
die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden
heeft behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een
effecteninstellhig die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel
7, eerste lid Wte (categorie i).
c. De vraag is nu of Dexia
voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van [X] als klant,
c.q, het contracteren met [X] op basis van wat door Spaar Select aan haar
omtrent [X] en hetgeen de inhoud van de door [X] gewenste overeenkomst met haar
" geweest zou zijn, is medegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank
ontkennend. Het aanvraagformulier van 8 november 1999, waarop Dexia zich
beroept, geeft geen informatie omtrent de financiële positie van [X], noch
omtrent diens beleggingservaring of beleggingsdoelstelling.
Op dit van Spaar
Select afkomstige aanvraagformulier aandelenlease, in de tijd voorafgaand aan de
overeenkomst Capital Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen
[X] en Dexia, is uit zes aandelenleaseproducten de keuze gemaakt voor Capital
Effect met maandbetaling van € 67,39/NLG 150,-. Daaraan kan alleen verboden
advisering door Sonsbeek (medewerker van Spaar Select) die het formulier heeft
ingevuld, en van zijn/haar adviseursnummer (594) heeft voorzien, ten grondslag
gelegen hebben, Dexia had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van
contracteren met [X] op basis van dit advies moeten onthouden. Door dat na te
laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR 99 is de overeenkomst
tussen [X] en Dexia nietig, immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte
ten grondslag als aan artikel 7 Wte, namelijk een adequate werking van de
financiële markten en de positie van de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook
onrechtmatig jegens [X] gehandeld en is zij daardoor ook aansprakelijk voor de
door [X] als gevolg van het complex van onrechtmatige handelingen geleden
schade,
d. Los van bovenstaande kan
tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden
aangenomen aan Spaar Select provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de
hulp van Spaar Select bij het tot stand brengen van de overeenkomst met [X] en
daarmee tevens voor de gedragingen van Spaar Select aansprakelijk is. De
vordering, voor zover toewijsbaar is derhalve ook tegen Dexia
toewijsbaar.
28. Gelet op de conclusies dat de
overeenkomst Capital Effect op beide gronden nietig is, is het gevolg daarvan
dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte
prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen
dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde
van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Dat betekent.dat de aandelen voor
rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van
[X] en hetgeen door [X] aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan
hem terug moet betalen. Het onder I gevorderde is derhalve in principe
toewijsbaar.
29. Met betrekking tot onderdeel II
wordt daarbij overwogen dat het zoals door [X] zelf reeds in zijn dagvaarding
onder ogen is gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele
van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de
overeenkomst met door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen
gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het
bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van het door [X] aan
Dexia betaalde onder aftrek van door hem. ontvangen dividend door Dexia aan [X]
moet worden terugbetaald. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat het bedrag van
€ 813,19 inderdaad aan [X] is uitbetaald en niet is betaald via verrekening,
omdat uit niets blijkt (ook niet uit de eindafrekening) dat hier geheel of
gedeeltelijke verrekening heeft plaatsgevonden.
30. De rechtbank relateert deze
aanpak speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld
behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging)
niet de verwachte opbrengst heeft gebracht. Toegewezen wordt derhalve: €
4.110,79 (het totaal van de betaalde maandbedragen) + € 1.207,51 (de betaalde
restschuld) : 2 - € 2.659,15 minus € 813,19 = € 1.845,96.
31. Door Dexia is nog een beroep op
eigen schuld van [X] gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia
dat de schade mede aan [X] moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder
enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en
zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een
voor hem duister avontuur gestort.
32. Toch verbindt de rechtbank daar
niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig
tekortgeschoten in haar de jegens [X] betamende zorg, dat de rechtbank daarin
aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van
artikel 6:101 eerste lid BW, over de partijen te verdelen als onder 28 en 29
hierboven overwogen2.
33. Hetgeen partijen verder verdeeld
houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking.
34. Als ieder gedeeltelijk in het
ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te
dragen.
RECHTDOENDE
I. Verklaart voor recht dat de
tussen partijen gesloten overeenkomsten Capital Effect met nummer 21600299
nietig is.
II. Veroordeelt Dexia om aan [X] te
betalen een bedrag van € 1.845,96 (achttienhonderd envijfenveertig euro en
zesennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 29
februari 2007 tot de dag van betaling.
III. Compenseert de proceskosten in die zin
dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
IV. Verklaart het onderdeel II van
het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J.
Koopmans en op 14 november 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid
van de griffier.
______________
2 Commissie van Beroep
DSI27-01-2005
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL