Procesverloop
De bij tussenvonnis van 17 oktober 2007 bevolen
comparitie van partijen is op
29 november 2007 gehoudent het daarvan
opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de
stukken.
Direct na de
comparitie is de zaak naar de rol verwezen voor het wijzen van
vonnis.
De verdere beoordeling van het geschil en de
motivering van de beslissing
In conventie
De vorderingen van [X] (kort
samengevat)
1. In de maand juni 2000 is de familie [X]
benaderd door Spaar Select B.V. en heeft met Labouchère N.V., rechtsvoorganger
van Dexia, een tweetal aan delen leaseovereenkomsten, genaamd Allround Effect
onder nummers 39785021 ( [Y]) en 39785017 ([X]) d.d. 3 juli 2000 gesloten
(productie 2 en 3 dagvaarding). De looptijd was 240 maanden, de totaal
overeengekomen lease-som bedroeg € 16,336,08 respectievelijk € 10.890,72 en de
maandelijkse termijnverplichting € 68,07 respectievelijk €45,38.
Betreffende
dat laatste voldeed [X] 55 termijnen op beide overeenkomsten oftewel
€
3.743,85 en € 2.495,90 = € 6.239,75
Beide overeenkomsten voorzagen in het
leasen van Labouchère AEX Plus Certificaten.
2. Voordien had [X] in 1997 door
bemiddeling van Verzekerd Spaarplan Nederland al een overeenkomst Capital Effect
onder nummer 20002506 d.d. 1 augustus 1997 gesloten (productie 4 dagvaarding).
De totaal overeengekomen leasesom daarvan bedroeg f27.102,60, de looptijd 180
maanden en de maandelijkse termijnverplichting f 150,57. [X] voldeed hierop 79
termijnen oftewel € 5.397,72.
[X] heeft deze overeenkomst in maart 2004
beëindigd en van Dexia een bedrag ontvangen van € 157,32. In totaal leed [X] een
verlies hierop van € 5,240,40. Begin 2005 werd [Y] gewaar dat zij voor het
aangaan van deze Capital Effect schriftelijke toestemming aan [X] had moeten
geven, hetgeen niet het geval is geweest, en heeft zij bij brief van 17 januari
2005 deze Capital Effect buitengerechtelijk vernietigd (productie 5
dagvaarding).
3. [X] heeft vanwege (dreigende)
restschuldverplichtingen bij brief van 3 maart 2005 Dexia aansprakelijk gesteld,
de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en Dexia gesommeerd
tot terugbetaling van zijn inleg (productie 6 dagvaarding).
4. Dexia heeft vervolgens de aandelen
verkocht en [Y] bij brief van
28 september 2005 aangeslagen voor de
restschuld ad € 2.096,10, volgens eindafrekening per
29 september 2005
(productie 8 dagvaarding) en [X] bij brief d.d. 15 september 2005 aangeslagen
voor de restschuld ad € 1.450,11, volgens eindafrekening per 12 september 2005
(productie 9 dagvaarding).
5. [X] had ten tijde van het aangaan
van deze overeenkomsten als chauffeur een minimuminkomen en zeven minderjarige
kinderen te zijnen laste.
6. [X] stelt dat de overeenkomsten
alle op grond van bepalingen van de Wet Consumenten Krediet (WCK) nietig zijn en
vordert op die grond:
I. Verklaring voor recht dat de
overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigd zijn, althans deze te vernietigen,
althans deze nietig zijn.
II. Dexia te veroordelen aan [X] te voldoen
€ 3.743,85 zomede € 2,495,90 en €4.101,14.
III. Voornoemd bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente vanaf betalingsdatum der termijnen althans 1 februari c.q. 15
april 2005, althans de dag der dagvaarding.
IV. Dexia te veroordelen in de
proceskosten.
V. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad
te verklaren,
7. Bij conclusie van repliek
vermeerdert [X] zijn vordering met de (aangevulde) grond van een onrechtmatige
daad van Dexia voorafgaande en ten tijde van het aangaan van de Direct Rendement
Effect en de door Dexia geschonden normen van de WTe en daarop gebaseerde
regelingen.
Het verweer van Dexia (kort
samengevat)
Capital Effect
8. De eerste overeenkomst
Capital Effect d.d. 1 augustus 1997 is afgesloten door bemiddeling van Verzekerd
Spaarplan Nederland (VSN), die aan [X] de brochure en aanvraagformulier ter
beschikking hebben gesteld. Dat laatste is door de Dexia ontvangen, naar
aanleiding waarvan de overeenkomst tot stand is gekomen.
Uit hoofde van deze
overeenkomst diende [X] gedurende 180 maanden maandelijks een bedrag van f
150,57, bestaande uit rente en aflossing over de aankoopsom van de portefeuille,
aan Dexia te voldoen.
9. De Capital Effect had een looptijd
van 15 jaar en is door [X] tussentijds beëindigd op 12 maart 2005. De opbrengst
van de verkoop van de onderliggende aandelen was niet toereikend om de lening te
voldoen. Dexia heeft de eindafrekening opgemaakt en aan [X] verstuurd, volgens
welke [X] vervolgens € 48,48 aan Dexia heeft voldaan. Uit hoofde van de
overeenkomst is aan [X] een bedrag van € 1.093,59 aan dividend
uitgekeerd.
Allround Effect Maandbetaling
10. De
overeenkomsten Allround Effect Maandbetaling van [X] respectievelijk [Y] van 3
juli 2000 zijn afgesloten door bemiddeling van Spaar Select Nederland B.V., die
hen heeft geïnformeerd en geadviseerd betreffende dit product. Beide
overeenkomsten zijn door [Y] en [X] voortijdig voor het verstrijken van de
looptijd beëindigd met als gevolg dat restschulden voor hen zijn gebleven,
terwijl het hier een z.g. aflossingsproduct betreft met de eigenschap dat de
geleende hoofdsom aan het einde van de (gehele) looptijd volledig is afgelost en
er geen restschuld kan zijn.
Dexia vordert die restschulden in
reconventie.
11. Voor alles beroept Dexia zjch erop dat
[X] zich niet aan de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv heeft
gehouden, betwist de toepasselijkheid van de WCK op deze overeenkomst, verzet
zich tegen de gevorderde nietigverklaring.
De door [X] bij vermeerdering van
eis opgevoerde nadere grondslagen acht Dexia ondeugdelijk onderbouwd en in de
conclusie van antwoord reeds weerlegd.
12. Dexia is van mening dat
aandelenleaseovereenkomsten als de onderhavige niet onder (de bepalingen van)
huurkoop vallen en het beroep op vernietiging uit dien hoofde al niet opgaat en
daarnaast de mogelijkheid van dat beroep op zich al is veijaard.
In reconventie
13. Dexia vordert van [Y] het bedrag van €
2.096,10 en van [X] € 1.450,11 aan nog openstaande restschulden, zulks
vermeerderd met wettelijke rente en kostenveroordeling.
Volgens [X] stuit
deze vordering af op de conventionele vordering en lost die zich op in de toe te
passen restitutieformule.
De beoordeling
In conventie
14. De hierboven
onder (1) en (2) weergegeven overeenkomsten Capital Effect van I augustus 1997
en beide Allround Efïects van 3 juli 2000 staan tussen partijen vast.
Dit
geldt tevens voor de door [X] op de Capital Effect betaalde inleg ad € 5.397,72,
het door hem daarop ontvangen dividend ad € 1.093,59 en de na afloop van de
overeenkomst voor hem gebleven restschuld ad € 48,48, die door hem aan Dexia is
voldaan. Eveneens staat vast dat [Y] op de door haar gesloten Allround Effect
(in 55 termijnen) € 3,743,85 voldeed en haar een restschuld bleef van €
2,096,10, zomede [X] op zijn Allround Effect voldeed € 2.495,90 en hem een
restschuld daarop bleef van €1.450,11.
15. De rechtbank handhaaft haar eerder in
aandelenleasezaken als de onderhavige ingenomen standpunt dat de bepalingen van
de Wet op het Consumentenkrediet ten deze toepasselijk zijn.
16. Wet op het consumentenkrediet
(WCK)
16.1 In de WCK wordt onder krediettransactie onder
meer verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de
strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom
ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer
betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
16.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich
onder meer hierdoor dat Dexia [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld,
waarover [X] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X] aan het einde
van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan
bovengenoemde definitie.
16.3 In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet staat
het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van
consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving
wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan
bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van
ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische
werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68), Nu
ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK ïs voldaan, geldt deze
wet,
16.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderliggende
waarden niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in eigendom aan
[X] kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK
(kamerstukken 11 1986-1987, 19 785, nr. 3, bU. 40/41), waarin, kort samengevat,
wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen
deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening
niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus
geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper
is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de
onderhavige.
16.5 De hiertegenover staande opvatting, die volgt
uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli
1998 (aanhangsel handelingen IJ 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de
memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb, 2001, 669, tot
wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II2000-2001,27
869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstmcties onder art. 4 lid 1 onder h WCK
vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt
namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de
memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste
opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken
van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
16.6 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari
2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank
ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan
van de onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9
WCK beschikte.
16.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee
dat de overeenkomsten nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en
niet vernietigbaar zijn, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op
bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van
toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr, 3, blz, 27) wordt
hieromtrent immers gesteld: "Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in
aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te
zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten,
geruggensteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden
krediet kunnen opnemen." Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK
(kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een
zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de
markt kunnen betreden.
16.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de
wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond
dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed
functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere
doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken 11 2003-2004,
29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige
behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante
marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op
zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
16.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat
het kredietdeel van de overeenkomsten in onverbrekelijk verband staat met de
rest van de overeenkomsten, met name aangezien door middel van het ter
beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleased" (art,
3:41 BW).
17, Gevolgen
Zowel de overeenkomst
Capital Effect als de beide Allround Effects zijn nietig,
17.1 Als gevolg van de nietigheid van de
overeenkomsten is de rechtsgrond die ten
grondslag lag aan de wederzijds
verrichte prestaties, (met terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen.
Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomsten is betaald, dient als
onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 lid 1 BW). Het
uitgangspunt hierbij is dat beide partijen (financieel) hersteld dienen te
worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van die
overeenkomsten.
17.2 Die overeenkomsten bestaan uit het door Dexia
ter beschikking stellen van een geldsommen tegen rente aan [X] en het door Dexia
verwerven van bepaalde aandelen althans AEX-certificaat(aanspraken) ter waarde
van die geldsommen ten behoeve van [Y] c.q, [X], waarbij partijen hebben
afgesproken dat koersfluctuaties voor rekening van [Y] c.q. [X] komen. Dit
uitgangspunt brengt in beginsel met zich dat de aangekochte
aandelen/certificaten voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te
vorderen heeft van [Y] c.q, [X], nu de aankoopprijs van de aandelen/certificaten
gelijk is aan de ter beschikking gestelde geldsommen. Voorts dient Dexia de door
[Y] c.q. [X] betaalde rente en restschuld in beginsel als onverschuldigd terug
te betalen, evenzo [X] aan Dexia het door hem op de Capital Effect ontvangen
dividend.
17.3 In casu is het echter naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 lid 2 BW) dat de
overeenkomsten met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt
gedaan. Immers, aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomsten in rechte
niet aan de orde zou zijn gekomen, indien de waarde van de aandelen/certificaten
ten tijde van het expireren van de overeenkomst groter zou zijn geweest dan de
ter beschikking gestelde geldsommen. Tevens acht de rechtbank in deze van belang
dat hier z.g. aflossingsproducten aan de orde zijn, die bij inachtname van de
gehele overeengekomen looptijd geen restschulden geven.
Gelet hierop, in het
licht van artikel 6:278 lid 2 BW, zal iedere partij de helft van som van
de
restschulden voor [Y] en [X] verrekend met de door hen
betaalde
(rente)termijnen verminderd voor [X] met aan hem uitgekeerd dividend
ad € 1.093,59,
en door hem betaalde restschuld ad € 48,48, dienen te
dragen.
Dit betekent dat in conventie wordt toegewezen:
[Y]:
Allround
Effect: (€ 3.743,85 - € 2.096,10): 2 = € 823,88.
aan [X]:
Capital Effect:
(€ 5.397,72 + € 48,48): 2 = € 2.723,10 - € 1.093,59 =€ 1.629,51.
Allround
Effect: (€ 2.495,90 - € 1.450,11): 2 = € 522.90.
Het totaal dezer bedragen ad
€ 2.976.29 zal de rechtbank, gezien de wijze van formulering
van de
vordering(en), aan [X] en [Y] gezamenlijk toewijzen,
18. De overige gronden c.q. weren behoeven
met het oog op de nietigheid van de overeenkomsten geen bespreking.
19. Waar partijen over en weer in het
ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten
compenseren.
In reconventie
20. Gezien het in
conventie overwogene wordt aan die vordering van Dexia niet meer toegekomen en
wordt deze afgewezen met compensatie van de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie:
I.
Verklaart voor recht dat de overeenkomst Capital Effect nummer 20002506
d.d,
1 augustus 1997 respectievelijk Allround Effect nummer 39785021 en
nummer 39785017 d.d. 3 juli 2000 nietig zijn.
II. Veroordeelt Dexia tot betaling aan [X]
en [Y] gezamenlijk van een bedrag van € 2.976,29
(tweeduizendnegenhonderdzesenzeventig Euro en negenentwintig eurocent)
vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2005 tot aan de dag der
voldoening.
III. Compenseert de proceskosten, des dat iedere
partij de hare drage.
IV. Verklaart het vonnis onder (II.)
uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
In reconventie;
VI.
Wijst af de vordering van Dexia.
VII. Compenseert de proceskosten, des dat iedere
partij de hare drage.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van
der Veer en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid
van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL