Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende,
hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- de dagvaarding van 12 december 2003 voor
de Sector Civiel Recht van deze Rechtbank;
- de conclusie van
antwoord in conventie, eis in reconventie;
- het vonnis van de
Sector Civiel Recht van deze Rechtbank d.d. 23 juni 2004, rol- nummer 04/311,
houdende verwijzing van de zaak naar de Sector Kanton
van deze Rechtbank;
- de conclusie van repliek in conventie,
antwoord in reconventie, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van
eis
in conventie;
- de conclusie van dupliek in conventie,
repliek in reconventie; -de conclusie van dupliek in reconventie;
- de door partijen in het geding gebrachte producties.
Feiten
2. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is
gesteld en blijkt uit overgelegde stukken, een en ander voorzover niet of
onvoldoende weersproken en in deze zaak van belang, kan van het volgende worden
uitgegaan:
a. Dexia is rechtsopvolgster onder algemene
titel van de te Amsterdam gevestigde Bank Labouchère N. V.,
mede handelende onder de naam
"Legio-Lease", die op haar beurt rechtsopvolgster was van Legio Lease B.V.
Uit dien hoofde is
Dexia met betrekking tot de hierna vermelde overeenkomst in alle rechten en
verplichtingen van Bank Labouchère
N.V. en Legio-Lease B.V. getreden. Beide rechts- voorgangers worden hierna
eveneens aangeduid als Dexia.
b. Gedagtekend 11 juli 2000 hebben Dexia
en [X] een aandelenlease-overeenkomst gesloten met de
naam "WinstVerDriedubbelaar",
contractnumrner 74...... (hierna: de overeenkomst).
c. Op de overeenkomst zijn de Bijzondere
Voorwaarden Effecten Lease (hierna: de Bijzondere Voorwaarden)
van toepassing.
d. De overeenkomst had een looptijd van 36
maanden en hield het volgende in:
[X] leasde van Dexia drie pakketten aandelen (in de overeenkomst aangeduid als "de
waarden") van telkens 21 aandelen ABN AMRO, 21 aandelen Ahold
en 21 aandelen ING, waarvan het eerste pakket is aangekocht direct na
totstandkoming van de overeenkomst, het tweede pakket 12 maanden later en het
derde pakket 24 maanden later, voor een totaalbedrag van driemaal € 2.644,32 =
€ 7.932,96. De totale leasesom, inclusief € 1.664,64 aan rente, bedroeg €
9.597,60 en diende door [X] te worden betaald als volgt:
-36 gelijke
maandelijkse termijnen van € 46,24 (de inleg, in totaal gelijk aan
de
verschuldigde rente), de eerste per 1 augustus 2000 en de volgende telkens één
maand later,
-een bedrag van € 45,38 (de eerste aflossingstermijn) op of
omstreeks de 35ste
maand,
-een bedrag ad € 7.887,58 (de restant
hoofdsom) bij het einde van de overeenkomst.
e. Gedurende de looptijd van de overeenkomst
heeft [X] de verschuldigde maandtermijnen voldaan.
f. Na het einde van de looptijd van de overeenkomst
heeft Dexia het aandelenpakket verkocht en aan [X] een eindafrekening
toegestuurd. Volgens deze eindafrekening diende [X] nog een bedrag ad €
4.497,82 (de zogenaamde restschuld) aan Dexia te voldoen.
g. [X] heeft deze restschuld niet voldaan.
Vordering en verweer in conventie en in
reconventie
3. Dexia vordert de veroordeling van [X] tot betaling
van € 5.371,97 vermeerderd met
de contractuele rente ad 0,96% per maand
althans de wettelijke rente, over € 4.497,82 vanaf 23 september 2003 tot de dag
der algehele voldoening, en proceskosten. Naast de voren vermelde feiten legt
zij daaraan - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [X] ondanks
aanmaning en sommatie in gebreke is gebleven met de voldoening van het
eindbedrag volgens de hem toegezonden afrekening. Zij heeft [X] aangeboden het
verschuldigde bedrag zonder rente en kosten te voldoen, maar [X] is daar niet
op ingegaan. Vervolgens heeft zij haar vordering aan haar incassogemachtigde
uithanden gegeven. Behalve het volgens de eindafrekening verschuldigde bedrag
vordert zij een bedrag ad € 85,18 wegens contractuele rente vanaf 10 juli 2003
tot en met 22 september 2003 en een bedrag ad € 788,97 (inclusief BTW) wegens
buitengerechtelijke incassokosten.
4. [X] heeft in conventie geconcludeerd tot afwijzing
van de vordering met veroordeling van Dexia in de kosten. Daartoe heeft hij
- kort zakelijk samengevat - aangevoerd Dexia bij het aangaan van de overeenkomst
een onjuiste voorstelling van zaken beeft gegeven, waardoor hij gedwaald heeft
ten aanzien van de aard van de overeenkomst en de daaraan verbonden risico's.
Voorts heeft hij aangevoerd dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft
gehandeld door gebruik te maken van misleidende reclame, waardoor hij schade
heeft geleden.
Tevens heeft hij aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht jegens
hem niet nagekomen is en aldus onrechtmatig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar
tekortgeschoten, waardoor hij schade heeft geleden.
5. Op grond van zijn verweer in conventie
vordert [X] in reconventie - kort zakelijk weergegeven - primair de
vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en de veroordeling van Dexia tot
terugbetaling van de door hem betaalde inleg, venneerderd met de wettelijke
rente daarover. Subsidiair vordert hij de ontbinding van de overeenkomst op
grond van toerekenbare tekortkoming van Dexia in de nakoming van haar zorgplicht
en schadevergoeding ten bedrage van € 1.664,64 met de wettelijke rente daarover.
Meer subsidiair vordert hij schadevergoeding ten bedrage van € 1.664,64 met de
wettelijke rente daarover op grond van onrechtmatig handelen van Dexia. Tevens
vordert hij de veroordeling van Dexia in de proceskosten.
6. Naar aanleiding van het verweer van [X] heeft
Dexia, voor het geval haar vordering in conventie mocht worden afgewezen en de
vordering van [X] in reconventie tot vernietiging of ontbinding van de
overeenkomst mocht worden toegewezen, haar eis (voorwaardelijk) gewijzigd, aldus
dat [X] in dat geval zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag
gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de
overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van
de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, met veroordeling van [X] in
de proceskosten. Hieraan heeft zij - kort zakelijk weergegeven - ten grondslag
gelegd dat [X], indien de overeenkomst vernietigd of ontbonden mocht worden, op
grond van artikel 6:278 BW gehouden is bedoeld waardeverschil te
vergoeden.
Beoordeling
7. De vorderingen in conventie en in reconventie lenen
zich voor gezamenlijke beoordeling en beslissing.
8. Het beroep van [X] op bedrog, misbruik van
omstandigheden en dwaling wegens - kort gezegd - misleidende, onjuiste, dan wel
niet of onvoldoende informatieverstrekking door Dexia bij het aangaan van de
overeenkomst wordt verworpen. In het voetspoor van de vonnissen van de
Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni en 7 juli 2004 (NJF 2004, nummers 410 en 411),
welk oordeel hier wordt overgenomen, is de kantonrechter van oordeel dat de
reclame-uitingen van Dexia niet als misleidend kunnen worden aangemerkt, zodat
in zoverre van onrechtmatig handelen van Dexia geen sprake is en het beroep op
dwaling op deze grond niet kan slagen. Voorts is de kantonrechter van oordeel
dat de aan [X] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst verstrekte
brochure en fiscale opinie, alsmede de Bijzondere Voorwaarden en de inhoud van
de overeenkomst zelf voor de gemiddeld oplettende lezer voldoende informatie
bevatten omtrent de aard van de overeenkomst en de eventuele daaraan eventuele
verbonden financiële risico's. Dit brengt mee dat, voorzover er aan de zijde
van [X] al sprake mocht zijn geweest van dwaling daaromtrent, deze voor
zijn rekening en risico dient te blijven.
9. Wel doel treft daarentegen het verweer van [X]
dat Dexia zich niet naar behoren gekweten heeft van de op haar rustende
zorgplicht.
10. Bij dit oordeel stelt de kantonrechter voorop dat
volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (23 mei 1997 NI 1998 m. 192 en 9
januari 1998 NI 1999 m. 285) banken zoals Dexia, gelet op hun maatschappelijke
functie, een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële)
cliënten zoals . Weliswaar zagen deze arresten niet op
aandelenlease-constructies, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst
verbonden (en gebleken) grote risico's bestaat er geen aanleiding om in dit
soort gevallen anders te oordelen.
11. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de
Rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004 m. 410, en de Klachtencommissie
DSI d.d. 5 februari 2004, NJF m. 446, alsmede de uitspraak van de Commissie van
Beroep DSI d.d. 27 januari 2005 (te vinden op www.dsi.nl onder "uitspraken": KCHB nr. 91), is de kantonrechter van oordeel
dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease
met name gehouden was aan artikel 28 van de toepasselijke versie van de Nadere
Regeling Toezicht Effectenverkeer (in casu de versie 1999, hierna: de NR) waarin
voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd. Dat Dexia een
kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood, doet daar niet aan
af. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is, treft geen doel, alleerst
al omdat de daarin neergelegde regels ook reeds volgen uit de bijzondere
zorgplicht zoals geformuleerd in de voormelde vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening, waarop
de NR niet let, niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de
overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. Een cliënt zal
immers veelal verliezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar
ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te
financieren.
12. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia op de voet
van art. 28 NR had behoren na te gaan of [X] als haar potentiële wederpartij
naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om
aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te
voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal
personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met
beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds
gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht
dat potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend
werden gewezen op de daaraan verbonden risico's, te meer omdat destijds bij
velen de verwachting heerste dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend
zouden blijven stijgen. Daartoe noopte ook de aard van dit product.
13. [X] heeft met betrekking tot zijn financiële
situatie bij het aangaan van de overeenkomst aangevoerd dat hij toen 61 jaar
oud was en slechts een WAO-uitkering genoot, met een klein aanvullend
arbeidsongeschiktheidspensioen, en dat zijn financiële situatie ontoereikend was
om de aan de overeenkomst verbonden financiële risico's (in het slechtste geval
€ 9.597,60) te dragen. In zijn financiële situatie is sindsdien geen relevante
wijziging gekomen. In deze stellingen ligt besloten dat [X] ook niet over enig
relevant vermogen beschikte. Dexia heeft deze stellingen van [X] niet, althans
onvoldoende gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan
moet worden. Uit de stellingen van Dexia volgt immers dat zij van mening is dat
op haar niet de verplichting rustte om te onderzoeken of [X] de aan de
overeenkomst verbonden financiële risico's zou kunnen dragen en dat zij kon
volstaan - gelijk zij heeft gedaan - met te onderzoeken of [X] geregistreerd
stond bij het BKR.
De kantonrechter is van oordeel dat deze financiële
situatie van dien aard was, dat Dexia - indien zij daarvan kennis had gedragen
- op grond daarvan in het kader van de op haar rustende bijzondere
zorgplicht [X[ had behoren te weerhouden van het aangaan van de overeenkomst.
14. Dexia heeft zich echter, zo volgt uit haar
stellingen, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in het geheel niet
verdiept in de financiële situatie van [X] en diens bereidheid om een
aanzienlijk financieel risico te lopen. Zij heeft zich er niet van vergewist of
deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie en doelstellingen
van [X] en of deze bereid en in staat was om een eventuele aanzienlijke
restschuld te betalen. Ook heeft Dexia niet ingegrepen of gewaarschuwd toen de
aandelenkoersen zodanig daalden dat er (anders dan de in de brochure vooral
voorgespiegelde winsten) een negatief saldo dreigde te ontstaan. De
omstandigheid dat de overeenkomst een vaste looptijd had doet daaraan niet af.
Het is immers duidelijk dat de schade beperkt had kunnen worden wanneer
tussentijds was ingegrepen door verkoop van de aandelen.
15. Door de hiervoor omschreven nalatigheden is Dexia
naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten in haar zorgplicht
jegens [X] in de fase die voorafging aan
de totstandkoming van de
overeenkomst. Aldus heeft Dexia jegens [X] onrechtmatig gehandeld en is zij
aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [X] ondervonden nadeel.
Daarbij'"dient echter tevens in aanmerking te worden genomen da [X] ook
..een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van zijn
keuze tot deelname aan de WinstVerDriedubbelaar. Immers heeft hij in het risico
van een negatieve afloop van de overeenkomst - waarop hij blijkens de overgelegde
brochure, zij het summier en in versluierde bewoordingen, wel gewezen is
- blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien, of tenminste
nadere inlichtingen in te winnen over de risico's. Beide partijen hebben aldus
bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia
als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere
maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter echter
aanmerkelijk zwaarder dan die van [X] als consument.
16. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking
genomen, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia naar de maatstaven van
redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op betaling door [X] van
(enig deel van) de restschuld. Voorts dient Dexia in beginsel de door [X]
betaalde inleg ad € 1.664,64 terug te betalen. Daarbij dient echter in
aanmerking genomen te worden dat ervan uitgegaan mag worden dat [X] bereid was
het bedrag van zijn inleg in aandelen te beleggen en dat hij zich er ook van
bewust dat hij door dit bedrag in aandelen te beleggen koersrisico zou lopen.
Daarom brengt de billijkheid naar het oordeel van de kantonrechter mee dat de
door Dexia aan [X] te betalen schadevergoeding (de restitutie van het
inlegbedrag) aldus wordt gecorrigeerd, dat deze beperkt wordt tot 75 % van het
inlegbedrag en dat het restant voor rekening van Dexia blijft.
20. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van
Dexia in conventie zal worden afgewezen en dat de vordering in reconventie zal
worden toegewezen tot een bedrag ad € 1.248,48. De wettelijke rente over dit
bedrag is toewijsbaar vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie,
zijnde 26 mei 2004, nu gesteld noch gebleken is dat de wettelijke rente over dat
bedrag reeds tegen een eerdere datum aangezegd is.
Uit het voorgaande volgt
dat, nu de overeenkomst niet vernietigd of ontbonden zal worden, niet voldaan is
aan de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in conventie heeft gewijzigd,
zodat die gewijzigde eis niet aan de orde komt.
21. Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal
Dexia worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [X] zoals hierna
vermeld.
In het kader van deze proceskostenveroordeling dient nog aan de
orde te komen of de WinstVerDriedubbelaar is aan te merken als huurkoop, in welk
geval geoordeeld moet worden dat Dexia nodeloos kosten heeft veroorzaakt
door [X] ten onrechte voor de Sector Civiel Recht van deze Rechtbank te
dagvaarden. Met betrekking tot deze vraag is de kantonrechter van oordeel dat de
overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in artikel
7A:1576 h juncto 1576 BW. Voor de motivering van dit oordeel sluit de
kantonrechter zich aan bij de overwegingen van het vonnis van de Rechtbank
Amsterdam van 14 april 2004, NJF 2004, 409, welke overwegingen de kantonrechter
hier overneemt en tot de zijne maakt. Dit oordeel brengt mee dat de hiervoor
bedoelde nodeloze kosten die [X] heeft moeten maken voor rekening van Dexia
dienen te komen. Het gaat daarbij om het ten laste van [X] berekende griffierecht
ten bedrage van € 245,00. Het verschil tussen het door de sector civiel
berekende (door Dexia betaalde) griffierecht en het bij juiste indiening bij de
sector kanton verschuldigde griffierecht ad € 162,00 dient eveneens voor
rekening van Dexia te komen.
Beslissing
De kantonrechter, in conventie en in reconventie:
1. veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan [X] te betalen de
somma van € 1.248,48 vermeerderd met de
wettelijke rente daarover vanaf 26 mei 2004 tot de dag der voldoening;
2. veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van
, tot op deze uitspraak vastgesteld op € 245,00 wegens nodeloos griffierecht bij
de Sector Civiel Recht en € 810,-- wegens salaris gemachtigde, en veroordeelt
Dexia mitsdien te voldoen: a. aan de griffier van de Rechtbank' s-Gravenhage,
Sector Kanton, locatie 's-Gravenhage:
-€ 122,50 voor in debet gesteld
griffierecht bij de Sector Civiel Recht van deze Rechtbank aan de zijde van ,
-€ 810,-- wegens salaris van de gemachtigde van ,
in totaal derhalve €
932,50 met welk bedrag de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in
art. 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
b. en aan : €
122,50 voor niet in debet gesteld griffierecht bij de Sector Civiel Recht van
deze Rechtbank aan de zijde van ;
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en
wijst af wat meer of anders gevorderd
is.
Dit
vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda, kantonrechter, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 16 februari 2005.