Het gebruik maken van deze uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
 
KANTONRECHTER te 's-HERTOGENBOSCH
 
Vonnis: 15 december 2005
Rolno : 3789/04
Zaakno: 346026
DK
 
VONNIS
 
In de zaak van:
 
de Naamloze Vennootschap Dexia Bank Nederland
N.V., rechtsopvolger onder algemene titel van Bank
Labouchere N.V., eveneens handelend onder de naam
Legio, en op haar beurt rechtsopvolger van Legio
Lease B.V
.
gevestigd te Amsterdam;
eiseres in conventie;
gedaagde in reconventie;
gemachtigde: Van Gompel en Van Ooijen
Gerechtsdeurwaarders;
 
en
 
[X];
gedaagde in conventie;
eiser in reconventie;
gemachtigde: mr. P J.M. Mommers;
 
en
 
[X-...];
gevoegde partij;
gemachtigde: mr. P.J.M. Mommers, advocaat en
procureur.
 
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "Dexia", "[X]" en "[X-...]".
 

1. DE PROCEDURE
 
Dexia heeft gesteld en gevorderd zoals vermeld in de inleidende dagvaarding met aangehechte
producties. De enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van deze rechtbank
heeft op 24 maart 2004 een vonnis gewezen, waarbij de zaak op grond van artikel 71 tweede lid Rv
naar de sector kanton van deze rechtbank is verwezen. [X] heeft geconcludeerd voor antwoord
waarbij hij tevens een tegenvordering (eis in reconventie) heeft ingediend. Dexia heeft vervolgens
een conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie tevens houdende akte
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie ingediend, waama de echtgenote van [X] ,
mevrouw [X-...] een incidentele conclusie tot tussenkomst heeft ingediend. Dexia heeft
geantwoord in het incident.
Bij brief van 9 maart 2005 heeft de kantonrechter [X] bericht dat zij voornemens is de zaak voor
onbepaald tijd aan te houden. Op de rolzitting van 7 april 2005 heeft [X] laten weten hiermee
niet akkoord te gaan.
 
Op 16 juni 2005 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan waarbij zij heeft bepaald dat [X-...]
zich mag voegen in de hoofdzaak.
 
[X] heeft vervolgens een conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in
reconventie geconcludeerd, waarna Dexia heeft gedupliceerd in reconventie. Tenslotte heeft Dexia een
antwoordconclusie na tussenkomst genomen.
 
De kantonrechter heeft vervolgens vonnis bepaald.
 
2. DE FEITEN
 
2.1. [X] is op [datum] in het huwelijk getreden met [X-...].
 
2.2. [X] heeft op of omstreeks 15 september 1999 een zogenoemde "WinstVerDriedubbelaar"
lease-overeenkomst gesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchere N.V. Op de
overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio-Lease van toepassing. De
tussen partijen overeengekomen leasesom bedraagt f 103.920,42 (€ 47.157,03) te betalen in 36 gelijke
maandtermijnen van f 500,64 (€ 227,18), op of omstreeks de 35e maand een bedrag van f 100,00 en
aan het einde van de lease-overeenkomst een bedrag van f 85.797,42 (€ 38.933,17), welk bedrag op
grond van het bepaalde in de overeenkomst in principe wordt verekend met de verkoopopbrengst van
de waarden. [X] heeft het contract van zijn handtekening voorzien.
 
2.3. Op of omstreeks 6 september 2002 heeft Dexia [X] eindafrekening gestuurd ten belope
van € 14.140,82.
 
2.4. Bij aangetekend schrijven van 21 februari 2003 heeft Dexia [X] ondermeer het volgende
bericht:
"Op 6 september 2002 is bovengenoemde lease-overeenkomst met verlies beëindigd. Middels een
toegezonden eindafrekening hebben wij u hiervan in kennis gesteld en hebben u tevens verzocht het
verschuldigde bedrag van € 14.140,82 aan ons te voldoen. Ondanks verschillende
beta1ingsherinneringen van onze zijde hebben wij tot op heden het verschuldigde bedrag niet of niet
volledig van u ontvangen. Wij hebben diverse malen tevergeefs getracht telefonisch met u in contact te
treden".
 
2.5. Op 6 juni 2003 heeft de incassogemachtigde van Dexia [X] gesommeerd om over te gaan
tot betaling van voornoemde hoofdsom, vermeerderd met de incassokosten en de rente (in totaal
€ 16221,68).
 
2.6. [X] is niet tot betaling overgegaan.
 
3. DE VORDERINGEN EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
 
3.1. De vordering van Dexia strekt tot veroordeling van [X] om aan haar te voldoen de somma
van € 16221,68 vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96 % per maand, althans de wettelijke
rente, over € 14.140,82 vanaf 7 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
 
3.2. Dexia baseert haar vordering op de vaststaande feiten en op het navolgende.
 
Dexia stelt dat [X] ondanks diverse aanmaningen in gebreke is gebleven met de betaling van
hetgeen hij uit hoofde van de beëindiging van de overeenkomst aan Dexia verschuldigd is. Dexia was
daarop genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. Dexia heeft daardoor
vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ad € 929,39 inclusief
BTW. [X] dient deze kosten naast de hoofdsom te voldoen. Daarnaast vordert Dexia de
contractuele rente ad 0,96% per maand, welke berekend vanaf 6 september 2002 tot en met 6 juni
2003 € 1.151,47 bedraagt, subsidiair de wettelijke rente.
 
3.3. [X] betwist de vordering op de navolgende gronden.
Naar het oordeel van [X] dient Dexia te bewijzen dat zij destijds daadwerkelijk is overgegaan tot
aankoop van aandelen, en, bij het verstrijken van de looptijd van de overeenkomst, ook weer tot
verkoop. Bij gebreke van bewijsstukken terzake gaat [X] ervan uit dat Dexia niet daadwerkelijk
is overgegaan tot aan- en verkoop van aandelen, zodat de vordering niet bestaat. Voor zover kan
worden geoordeeld dat er wel degelijk sprake is geweest van aan- en verkoop van aandelen voert
[X] het volgende verweer aan.
 
De onderhavige overeenkomst is vernietigbaar nu zijn echtgenote de overeenkomst niet heeft
ondertekend, hetgeen op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW bij overeenkomsten van koop op
afbetaling is vereist. In casu is er sprake van koop op afbetaling en meer speciaal van huurkoop.
Subsidiair meent [X] dat hij ten tijde van het totstandkomen van de overeenkomst gedwaald
heeft. Dexia heeft haar mededelingsplicht geschonden nu zij duidelijk en ondubbelzinnig had moeten
mededelen dat er sprake was van een lening en van het aangaan van een schuld. Uit de brief die op
26 augustus 1999 is verstuurd en de daarbij behorende brochure is geenszins af te leiden dat er sprake
is van een lening en het aangaan van een schuld. Er wordt een onjuist en onvolledig beeld van de
risico's geschetst. De overeenkomst is dan ook vernietigbaar op grond van het bepaalde in artikel
6:228 lid 1 sub b BW.
Zijdens Dexia is sprake geweest van misleidende reclame waardoor zij onrechtmatig heeft gehandeld
jegens [X]. Dexia is als gevolg daarvan schadeplichtig. Daarnaast heeft zij in strijd gehandeld
met de op haar rustende zorgplicht waardoor zijdens Dexia sprake is van een toerekenbare
tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Dexia is aansprakelijk voor de door [X]
geleden schade. Zij heeft in strijd gehandeld met de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer door:
1. de regels met betrekking tot "cold calling" te overtreden 2. Onvoldoende informatie te verstrekken
omtrent het product zelf 3. Geen risicoprofiel op te stellen 4. Geen cliëntprofiel op te stellen 5. Niet
aan saldibewaking te doen 6. Niet op de juiste wijze met [X] af te rekenen 7. Niet transparant en
inzichtelijk te rapporteren.
 
3.4. [X] vordert in reconventie op de door hem bij wijze van verweer in conventie aangevoerde
gronden primair:
vernietiging van de op 7 september 1999 gesloten overeenkomst en veroordeling van Dexia om aan
hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 8.223,85 vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 7 september 1999 tot aan de dag der algehele voldoening en
subsidiair:
veroordeling van Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag van
€ 8.223,85 terzake schadevergoeding, verhoogd met de wettelijke rente over € 8.223,85 vanaf
7 september 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
 
3.5. [X-...] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst vernietigbaar is aangezien zij de
effectenlease-overeenkomst niet heeft ondertekend terwijl dit op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d
vereist is. Zij vordert dan ook vernietiging van de op 7 september 1999 tussen [X] en (de
rechtsvoorgangster van) Dexia gesloten overeenkomst met nummer 74221387. Verder vordert zij
veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag ad € 8.223,85 aan kosten rechtens.
 
3.6. In reactie op de stellingen van [X] en [X-...] heeft Dexia onder meer aangevoerd
dat zij wel degelijk de in het geding zijnde aandelen heeft aangekocht en verkocht en de overeenkomst
en eindafrekening als afdoende bewijs kunnen worden beschouwd. Met betrekking tot het beroep op
artikel 1:88 jo 1:89 BW merkt Dexia het volgende op.
[X] en zijn echtgenote zijn niet gerechtigd om een beroep op artikel 1:88 BW te doen, omdat
voornoemd wetsartikel niet van toepassing is op de onderhavige overeenkomst. Daarbij merkt Dexia
op dat effectenlease geen koop op afbetaling is omdat zij betrekking heeft op vermogensrechten en zij
ook voor het overige niet voldoet aan de kenmerken van een koop op afbetaling. Verder betwist Dexia
dat de echtgenote van [X] geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan van de
overeenkomst van haar echtgenoot. Deze toestemming kan ook anders dan schriftelijk gegeven
worden. Dexia wijst er op dat het in normale gezinsverhoudingen te doen gebruikelijk is dat
beleggingsbeslissingen niet zonder medeweten en instemming van beide patners worden genomen.
Nu de maandelijkse incasso plaatsvond vanaf een zogenaamde 'enlof rekening' had het [X]
duidelijk kunnen en moeten zijn dat [X] de onderhavige effectenleaseovereenkomst was
aangegaan.
Zelfs indien [X] een beroep op artikel 1:88 jo. 1:89 BW zou toekomen geldt dat het
beroep reeds was verjaard op het moment dat het beroep werd gedaan.
 
Bij toewijzing van de vordering van [X] verzoekt Dexia de vordering tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen danwel hieraan de voorwaarde te verbinden dat
[X] zekerheid zal stellen voor het aan haar te betalen bedrag. Tenslotte betwist Dexia dat
aan haar een bedrag van € 8.223,85 heeft voldaan. Daarentegen zou hij 35 maal € 227,19
hebben betaald.
 
3.7. Dexia heeft haar eis in conventie voorwaardelijk gewijzigd. Indien de kantonrechter mocht
oordelen dat het beroep van [X] op artikel 1:88 BW dient te worden gehonoreerd, vordert Dexia
veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de
aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van
bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde
van deze effecten ten tijde van de verkoop daarvan, kosten rechtens.
 
3.8. Voor de verdere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de inhoud
van de processtukken die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
 
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
 
4.1. Door [X] is allereerst aangevoerd dat hij er vanuit gaat dat Dexia niet daadwerkelijk is
overgegaan tot aan- en verkoop van aandelen, zodat de vordering van Dexia niet bestaat.
[X] heeft zijn stellingen terzake echter onvoldoende onderbouwd en ook niet met bewijsmiddelen gestaafd.
De gemotiveerde betwisting van Dexia alsmede de aanwezige processtukken geven geen aanleiding
om te twijfelen aan de stellingen van Dexia dat zij de betreffende aandelen wel degelijk heeft
aangekocht en verkocht, zodat hetgeen [X] hierover heeft opgemerkt verder buiten beschouwing
zal worden gelaten.
 
4.2. Bij vonnis van 16 juni 2005 heeft de kantonrechter beslist dat [X-...] zich als
tussenkomende partij mag voegen in de onderhavige procedure.
Met betrekking tot de vordering van [X] heeft Dexia met name aangevoerd dat [X-...]
geen beroep toekomt op artikel 1:88 jo 1:89 BW. Zelfs indien haar dit beroep wel
toekomt, zou dit beroep reeds zijn verjaard op het moment dat het beroep werd gedaan.
 
4.3. Op de gronden als aangegeven in de arresten van het Gerechtsbof te 's-Hertogenbosch d.d. 1 februari
2005 (LJN AS4446, AS4448 en AS4449), welke de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt, moet
worden aangenomen dat de onderhavige overeenkomst dient te worden gekwalificeerd als huurkoop, een
bijzondere vorm van koop op afbetaling. Ingevolge artikel 1:88, lid 1 sub d BW behoefde [X] de
toestemming van zijn echtgenote tot het aangaan van deze overeenkomst, nu het hier geen overeenkomst
betreft die strekte tot de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf. Ingevolge artikel 1 :89, lid 1 BW kan [X-...] bij gebreke van deze toestemming de rechtshandeling van [X] vernietigen.
Van betekenis is de vraag of er sprake was van een gebrek aan toestemming zijdens [X-...].
 
4.4. Ingevolge artikel 1:88, lid 3 BW dient de toestemming van de echtgenoot schriftelijk te worden gegeven,
indien de wet voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. Ingevolge artikel 7A: 1576i,
lid 1 BW wordt de overeenkomst van huurkoop aangegaan bij authentieke of onderhandse akte, die moet
voldoen aan de eisen gesteld in artikel 7A: 1576j BW. Nu dus voor bet aangaan van de huurkoop een
vormvoorscbrift bestaat, had de toestemming van de echtgenote schriftelijk gegeven moeten worden. Het
standpunt van Dexia dat schriftelijke toestemming niet vereist is, wordt niet onderschreven.
Uit de door Dexia overgelegde leaseovereenkomst, althans een afschrift daarvan, blijkt niet van de
toestemming zijdens [X-...]. Bovendien is zijdens Dexia niet gesteld dat de echtgenote van [X]
deze toestemming ook expliciet en schriftelijk heeft gegeven.
Bij repliek in conventie heeft Dexia gesteld dat de echtgenote van [X] de toestemming wel heeft
verleend en heeft zij expliciet aangevoerd zulks te willen bewijzen door het doen horen van de echtgenote
van [X] en hun overige gezinsleden. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij niet beschikt over concrete
informatie over de betrokkenheid van de echtgenote van bij het tot stand komen van de
overeenkomst, maar doet een beroep op het feit dat het in normale gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat
beleggingsbeslissingen niet zonder medeweten en instemming van beide partners worden genomen.
Geconstateerd kan worden dat Dexia geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd die volgens haar
maken dat [X-...] op de hoogte moet zijn geweest van het beslaan van de overeenkomst.
Dexia heeft haar verweer terzake onvoldoende onderbouwd. Het verweer en het in dat verband gedane
bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.
 
4.5. In de onderhavige procedure beroept [X] zich in rechte op vernietiging van de
overeenkomst, welke beroep door de kantonrechter op bovenvermelde gronden wordt aanvaardt. Daarbij
wordt overwogen dat de rechtvordering tot vernietiging niet is verjaard, zoals Dexia stelt. De
verjaringstermijn van drie jaar gaat pas lopen op het moment dat het beroep aan [X-...] ten dienste
is komen te staan, hetgeen in het onderhavige geval zal inhouden het moment waarop de echtgenote van
[X] geacht wordt op de hoogte te zijn gebracht van bet bestaan van de overeenkomst. Door Dexia is
aangevoerd dat [X-...] reeds voor, maar in elk geval op 7 september 1999 op de hoogte was van het
bestaan van de overeenkomst. Zij onderbouwt haar standpunt met de stelling dat het in normale
gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen niet zonder medeweten en instemming van
beide partners beide partners worden genomen.
Geconstateerd kan worden dat Dexia echter geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd die volgens
haar maken dat de echtgenote van [X] reeds sedert 7 september 1999 (of eerder) op de hoogte moet
zijn geweest van bet bestaan van de overeenkomst. Het beroep op bet bestaan van een en/of rekening
waarvan de gelden werden afgeschreven is daartoe onvoldoende.
 
De kantonrechter zal derhalve overgaan tot vernietiging van de onderhavige aandelenleaseovereenkomst.
De vorderingen van [X] en [X-...] zijn in zoverre voor toewijzing vatbaar.
 
4.6. Nu de vernietiging terug werkt tot het tijdstip waarop de rechthandeling is verricht, kan de
onderhavige overeenkomst geacht worden nimmer te hebben bestaan. Hetgeen door [X] op
grond van de aangegane overeenkomst is betaald, is onverschuldigd betaald. Dexia is gebonden het
betaalde aan terug te betalen.
Door [X] is aangevoerd dat door hem uit hoofde van de overeenkomst een bedrag van
€ 8.223,85 is voldaan, terwijl Dexia stelt dat [X] een bedrag van 35 maal €227,19
(= € 7.951,65) aan haar heeft voldaan. Laatstgenoemd bedrag zal thans worden toegewezen,
vermeerderd met de medegevorderde wettelijke rente vanaf 17 juni 2004, nu [X] voordien
nimmer aanspraak heeft gemaakt op rente.
[X] zal in de gelegenheid worden gesteld om zich over het verschil van € 272,20 bij akte ter
rolle nader uit te laten.
 
Met betrekking tot het verzoek van Dexia om de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te
wijzen, wordt overwogen dat dit verzoek wordt afgewezen in het licht van de omstandigheden van het
geval en de be1angenafweging tussen partijen. Het subsidiaire verzoek van Dexia om aan de
uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat tot een bepaald bedrag zekerheid
wordt gesteld, wordt afgewezen nu de financieel nadelige consequenties voor Dexia alsmede een
eventueel restitutierisico onvoldoende aanleiding geven om zekerheid op te leggen. Bovendien
verzoekt Dexia zekerheidstelling zijdens [X] terwijl het bedrag van € 7.951,65 destijds
door [X] betaald is en ook aan hem terugbetaald zal moeten worden.
 
De voorwaardelijke eiswijziging van Dexia in conventie.
 
4.7. Nu de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen en de reconventione1e vordering
van [X-...] in voege als na te melden zal worden toegewezen, is de voorwaarde vervuld waaronder
Dexia haar eis in conventie heeft gewijzigd. Ten aanzien van deze gewijzigde vordering, die is
gegrond op artikel 6:278 BW, en is gericht tegen [X] wordt het volgende overwogen (onder
verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juli 2005 (LJN: AT8689).
 
4.8. In artikel 6:278 lid 1 BW is het volgende bepaald:
'De partij die ontbinding kiest van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in
waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren
gunste heeft gewijzigd, is verplicht door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te
herstellen,indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging geen ontbindingzou hebben gekozen'.
Het bepaalde in lid 1 is ingevolge het tweede lid van artikel 6:278 BW van overeenkomstige
toepassing ingeval: 'de partij te wier gunste de wijziging is ingetreden, op andere grond dan
ontbinding de stoot tot ongedaanmaking geeft en aannemelijk is dat zij daartoe zonder deze wijziging
niet zou zijn overgegaan'.
 
4.9. Geconstateerd kan worden dat de stoot tot ongedaanmaking in het onderhavige geval niet is
ingegeven door [X], maar door zijn echtgenote. Reeds hierom kan het bepaalde in artikel 6:278
BW in dit geval geen toepassing vinden, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat aan de
echtgenote van [X] een andere keuzemogelijkheid ten dienst stond dan vernietiging van de
overeenkomst, zoals voor toepasselijkheid van het bepaalde in lid 1, mede gezien de wetsgeschiedenis,
is vereist. De op artikel 6:278 BW gegronde vordering van Dexia is derhalve niet toewijsbaar.
Dexia behoort als de in conventie in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van
de procedure in conventie.
 
4.10. Omdat op grond van het voorgaande dient te worden beslist als na te melden, kan hetgeen
partijen verder nog hebben betoogd met betrekking tot het al dan niet toerekenbaar tekortschieten van
Dexia onbesproken blijven..
 
4.11. Nu in reconventie de terugbetaling aan de orde is, heeft [X] geen belang bij haar
vordering tot terugbetaling aan .
 
4.12. De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van het geding in het incident te compenseren als na
te melden.
 
4.13. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in
reconventie, zal worden aangehouden.
 
5. DE BESLISSING
 
De kantonrechter, rechtdoende:
 
In conventie:
Wijst de vorderingen van Dexia af;
 
Verwijst Dexia in de kosten, tot op heden aan de zijde van de zijde van [X] begroot op € 650,00 terzake salaris gemachtigde;
 
Op het incident:
Vernietigt de overeenkomst tussen [X] en Dexia (de zgn. WinstVedriedubbelaar,
contractnummer 74221387) gedateerd 7 september 1999;
begroot op € 650,00 terzake
 
Ontzegt het meer of anders gevorderde;
 
Bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
 
In reconventie:
 
VeroordeeltDexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te voldoen de somma van
€ 7.951,65 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2004 tot aan de dag der algehele
voldoening;
 
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
Alvorens verder te beslissen:
 
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 januari 2006 te 10.00 uur voor akte uitlating zijdens
[X] over de vraag of bij eerdergenoemd restantbedrag van € 272,20 heeft voldaan.
 

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar. Het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL