1. DE PROCEDURE
Dexia heeft gesteld en gevorderd zoals vermeld in de
inleidende dagvaarding met aangehechte
producties. De enkelvoudige kamer voor
de behandeling van burgerlijke zaken van deze rechtbank
heeft op 24 maart
2004 een vonnis gewezen, waarbij de zaak op grond van artikel 71 tweede lid
Rv
naar de sector kanton van deze rechtbank is verwezen. [X] heeft
geconcludeerd voor antwoord
waarbij hij tevens een tegenvordering (eis in
reconventie) heeft ingediend. Dexia heeft vervolgens
een conclusie van
repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie tevens houdende
akte
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie ingediend, waama de
echtgenote van [X] ,
mevrouw [X-...] een incidentele conclusie tot
tussenkomst heeft ingediend. Dexia heeft
geantwoord in het incident.
Bij
brief van 9 maart 2005 heeft de kantonrechter [X] bericht dat zij voornemens is
de zaak voor
onbepaald tijd aan te houden. Op de rolzitting van 7 april 2005
heeft [X] laten weten hiermee
niet akkoord te gaan.
Op 16 juni 2005 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan
waarbij zij heeft bepaald dat [X-...]
zich mag voegen in de
hoofdzaak.
[X] heeft vervolgens een conclusie van dupliek in
conventie tevens conclusie van repliek in
reconventie geconcludeerd, waarna
Dexia heeft gedupliceerd in reconventie. Tenslotte heeft Dexia
een
antwoordconclusie na tussenkomst genomen.
De kantonrechter heeft vervolgens vonnis
bepaald.
2. DE FEITEN
2.1. [X] is op [datum] in het huwelijk getreden met
[X-...].
2.2. [X] heeft op of omstreeks 15 september 1999 een
zogenoemde "WinstVerDriedubbelaar"
lease-overeenkomst gesloten met de
rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchere N.V. Op de
overeenkomst zijn de
Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease van Legio-Lease van toepassing.
De
tussen partijen overeengekomen leasesom bedraagt f 103.920,42 (€
47.157,03) te betalen in 36 gelijke
maandtermijnen van f 500,64 (€ 227,18),
op of omstreeks de 35e maand een bedrag van f 100,00 en
aan het einde van de
lease-overeenkomst een bedrag van f 85.797,42 (€ 38.933,17), welk bedrag
op
grond van het bepaalde in de overeenkomst in principe wordt verekend met
de verkoopopbrengst van
de waarden. [X] heeft het contract van zijn
handtekening voorzien.
2.3. Op of omstreeks 6 september 2002 heeft Dexia [X]
eindafrekening gestuurd ten belope
van € 14.140,82.
2.4. Bij aangetekend schrijven van 21 februari 2003
heeft Dexia [X] ondermeer het volgende
bericht:
"Op 6 september 2002 is
bovengenoemde lease-overeenkomst met verlies beëindigd. Middels
een
toegezonden eindafrekening hebben wij u hiervan in kennis gesteld en
hebben u tevens verzocht het
verschuldigde bedrag van € 14.140,82 aan ons te
voldoen. Ondanks verschillende
beta1ingsherinneringen van onze zijde hebben
wij tot op heden het verschuldigde bedrag niet of niet
volledig van u
ontvangen. Wij hebben diverse malen tevergeefs getracht telefonisch met u in
contact te
treden".
2.5. Op 6 juni 2003 heeft de incassogemachtigde van
Dexia [X] gesommeerd om over te gaan
tot betaling van voornoemde hoofdsom,
vermeerderd met de incassokosten en de rente (in totaal
€
16221,68).
2.6. [X] is niet tot betaling overgegaan.
3. DE VORDERINGEN EN DE STANDPUNTEN VAN
PARTIJEN
3.1. De vordering van Dexia strekt tot veroordeling van
[X] om aan haar te voldoen de somma
van € 16221,68 vermeerderd met de
contractuele rente ad 0,96 % per maand, althans de wettelijke
rente, over €
14.140,82 vanaf 7 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, kosten
rechtens.
3.2. Dexia baseert haar vordering op de vaststaande
feiten en op het navolgende.
Dexia stelt dat [X] ondanks diverse aanmaningen in
gebreke is gebleven met de betaling van
hetgeen hij uit hoofde van de
beëindiging van de overeenkomst aan Dexia verschuldigd is. Dexia was
daarop
genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven. Dexia heeft
daardoor
vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke
incassokosten ad € 929,39 inclusief
BTW. [X] dient deze kosten naast de
hoofdsom te voldoen. Daarnaast vordert Dexia de
contractuele rente ad 0,96%
per maand, welke berekend vanaf 6 september 2002 tot en met 6 juni
2003 €
1.151,47 bedraagt, subsidiair de wettelijke rente.
3.3. [X] betwist de vordering op de navolgende
gronden.
Naar het oordeel van [X] dient Dexia te bewijzen dat zij destijds
daadwerkelijk is overgegaan tot
aankoop van aandelen, en, bij het verstrijken
van de looptijd van de overeenkomst, ook weer tot
verkoop. Bij gebreke van
bewijsstukken terzake gaat [X] ervan uit dat Dexia niet daadwerkelijk
is
overgegaan tot aan- en verkoop van aandelen, zodat de vordering niet bestaat.
Voor zover kan
worden geoordeeld dat er wel degelijk sprake is geweest van
aan- en verkoop van aandelen voert
[X] het volgende verweer aan.
De onderhavige overeenkomst is vernietigbaar nu zijn
echtgenote de overeenkomst niet heeft
ondertekend, hetgeen op grond van
artikel 1:88 lid 1 sub d BW bij overeenkomsten van koop op
afbetaling is
vereist. In casu is er sprake van koop op afbetaling en meer speciaal van
huurkoop.
Subsidiair meent [X] dat hij ten tijde van het totstandkomen van de
overeenkomst gedwaald
heeft. Dexia heeft haar mededelingsplicht geschonden nu
zij duidelijk en ondubbelzinnig had moeten
mededelen dat er sprake was van
een lening en van het aangaan van een schuld. Uit de brief die op
26 augustus
1999 is verstuurd en de daarbij behorende brochure is geenszins af te leiden dat
er sprake
is van een lening en het aangaan van een schuld. Er wordt een
onjuist en onvolledig beeld van de
risico's geschetst. De overeenkomst is dan
ook vernietigbaar op grond van het bepaalde in artikel
6:228 lid 1 sub b
BW.
Zijdens Dexia is sprake geweest van misleidende reclame waardoor zij
onrechtmatig heeft gehandeld
jegens [X]. Dexia is als gevolg daarvan
schadeplichtig. Daarnaast heeft zij in strijd gehandeld
met de op haar
rustende zorgplicht waardoor zijdens Dexia sprake is van een
toerekenbare
tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Dexia is
aansprakelijk voor de door [X]
geleden schade. Zij heeft in strijd gehandeld
met de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer door:
1. de regels met
betrekking tot "cold calling" te overtreden 2. Onvoldoende informatie te
verstrekken
omtrent het product zelf 3. Geen risicoprofiel op te stellen 4.
Geen cliëntprofiel op te stellen 5. Niet
aan saldibewaking te doen 6. Niet op
de juiste wijze met [X] af te rekenen 7. Niet transparant en
inzichtelijk te
rapporteren.
3.4. [X] vordert in reconventie op de door hem bij wijze
van verweer in conventie aangevoerde
gronden primair:
vernietiging
van de op 7 september 1999 gesloten overeenkomst en veroordeling van Dexia om
aan
hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van €
8.223,85 vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 7 september 1999 tot aan
de dag der algehele voldoening en
subsidiair:
veroordeling van
Dexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag
van
€ 8.223,85 terzake schadevergoeding, verhoogd met de wettelijke rente
over € 8.223,85 vanaf
7 september 1999 tot aan de dag der algehele
voldoening.
3.5. [X-...] stelt zich op het standpunt dat de
overeenkomst vernietigbaar is aangezien zij de
effectenlease-overeenkomst
niet heeft ondertekend terwijl dit op grond van artikel 1:88 lid 1 sub
d
vereist is. Zij vordert dan ook vernietiging van de op 7 september 1999
tussen [X] en (de
rechtsvoorgangster van) Dexia gesloten overeenkomst met
nummer 74221387. Verder vordert zij
veroordeling van Dexia tot betaling van
een bedrag ad € 8.223,85 aan kosten rechtens.
3.6. In reactie op de stellingen van [X] en [X-...]
heeft Dexia onder meer aangevoerd
dat zij wel degelijk de in het geding
zijnde aandelen heeft aangekocht en verkocht en de overeenkomst
en
eindafrekening als afdoende bewijs kunnen worden beschouwd. Met betrekking tot
het beroep op
artikel 1:88 jo 1:89 BW merkt Dexia het volgende op.
[X] en
zijn echtgenote zijn niet gerechtigd om een beroep op artikel 1:88 BW te doen,
omdat
voornoemd wetsartikel niet van toepassing is op de onderhavige
overeenkomst. Daarbij merkt Dexia
op dat effectenlease geen koop op
afbetaling is omdat zij betrekking heeft op vermogensrechten en zij
ook voor
het overige niet voldoet aan de kenmerken van een koop op afbetaling. Verder
betwist Dexia
dat de echtgenote van [X] geen toestemming heeft gegeven voor
het aangaan van de
overeenkomst van haar echtgenoot. Deze toestemming kan ook
anders dan schriftelijk gegeven
worden. Dexia wijst er op dat het in normale
gezinsverhoudingen te doen gebruikelijk is dat
beleggingsbeslissingen niet
zonder medeweten en instemming van beide patners worden genomen.
Nu de
maandelijkse incasso plaatsvond vanaf een zogenaamde 'enlof rekening' had het
[X]
duidelijk kunnen en moeten zijn dat [X] de onderhavige
effectenleaseovereenkomst was
aangegaan.
Zelfs indien [X] een beroep op
artikel 1:88 jo. 1:89 BW zou toekomen geldt dat het
beroep reeds was verjaard
op het moment dat het beroep werd gedaan.
Bij toewijzing van de vordering van [X] verzoekt Dexia
de vordering tot
uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te wijzen danwel
hieraan de voorwaarde te verbinden dat
[X] zekerheid zal stellen voor het aan
haar te betalen bedrag. Tenslotte betwist Dexia dat
aan haar een bedrag van €
8.223,85 heeft voldaan. Daarentegen zou hij 35 maal € 227,19
hebben
betaald.
3.7. Dexia heeft haar eis in conventie voorwaardelijk
gewijzigd. Indien de kantonrechter mocht
oordelen dat het beroep van [X] op
artikel 1:88 BW dient te worden gehonoreerd, vordert Dexia
veroordeling van
[X] tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen
de
aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten
minus de waarde van
bedoelde effecten op de datum van vernietiging of
ontbinding van de overeenkomst, althans de waarde
van deze effecten ten tijde
van de verkoop daarvan, kosten rechtens.
3.8. Voor de verdere onderbouwing van de standpunten van
partijen wordt verwezen naar de inhoud
van de processtukken die als hier
herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1. Door [X] is allereerst aangevoerd dat hij er vanuit
gaat dat Dexia niet daadwerkelijk is
overgegaan tot aan- en verkoop van
aandelen, zodat de vordering van Dexia niet bestaat.
[X] heeft zijn
stellingen terzake echter onvoldoende onderbouwd en ook niet met bewijsmiddelen
gestaafd.
De gemotiveerde betwisting van Dexia alsmede de aanwezige
processtukken geven geen aanleiding
om te twijfelen aan de stellingen van
Dexia dat zij de betreffende aandelen wel degelijk heeft
aangekocht en
verkocht, zodat hetgeen [X] hierover heeft opgemerkt verder buiten
beschouwing
zal worden gelaten.
4.2. Bij vonnis van 16 juni 2005 heeft de kantonrechter
beslist dat [X-...] zich als
tussenkomende partij mag voegen in de
onderhavige procedure.
Met betrekking tot de vordering van [X] heeft Dexia
met name aangevoerd dat [X-...]
geen beroep toekomt op artikel 1:88 jo 1:89
BW. Zelfs indien haar dit beroep wel
toekomt, zou dit beroep reeds zijn
verjaard op het moment dat het beroep werd gedaan.
4.3. Op de gronden als aangegeven in de arresten van het
Gerechtsbof te 's-Hertogenbosch d.d. 1 februari
2005 (LJN AS4446, AS4448 en
AS4449), welke de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt,
moet
worden aangenomen dat de onderhavige overeenkomst dient te worden
gekwalificeerd als huurkoop, een
bijzondere vorm van koop op afbetaling.
Ingevolge artikel 1:88, lid 1 sub d BW behoefde [X] de
toestemming van zijn
echtgenote tot het aangaan van deze overeenkomst, nu het hier geen
overeenkomst
betreft die strekte tot de normale uitoefening van zijn beroep
of bedrijf. Ingevolge artikel 1 :89, lid 1 BW kan [X-...] bij gebreke van
deze toestemming de rechtshandeling van [X] vernietigen.
Van betekenis is de
vraag of er sprake was van een gebrek aan toestemming zijdens
[X-...].
4.4. Ingevolge artikel 1:88, lid 3 BW dient de
toestemming van de echtgenoot schriftelijk te worden gegeven,
indien de wet
voor het verrichten van de rechtshandeling een vorm voorschrijft. Ingevolge
artikel 7A: 1576i,
lid 1 BW wordt de overeenkomst van huurkoop aangegaan bij
authentieke of onderhandse akte, die moet
voldoen aan de eisen gesteld in
artikel 7A: 1576j BW. Nu dus voor bet aangaan van de huurkoop
een
vormvoorscbrift bestaat, had de toestemming van de echtgenote
schriftelijk gegeven moeten worden. Het
standpunt van Dexia dat schriftelijke
toestemming niet vereist is, wordt niet onderschreven.
Uit de door Dexia
overgelegde leaseovereenkomst, althans een afschrift daarvan, blijkt niet van
de
toestemming zijdens [X-...]. Bovendien is zijdens Dexia niet gesteld dat
de echtgenote van [X]
deze toestemming ook expliciet en schriftelijk heeft
gegeven.
Bij repliek in conventie heeft Dexia gesteld dat de echtgenote van
[X] de toestemming wel heeft
verleend en heeft zij expliciet aangevoerd zulks
te willen bewijzen door het doen horen van de echtgenote
van [X] en hun
overige gezinsleden. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij niet beschikt over
concrete
informatie over de betrokkenheid van de echtgenote van bij het tot
stand komen van de
overeenkomst, maar doet een beroep op het feit dat het in
normale gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat
beleggingsbeslissingen niet
zonder medeweten en instemming van beide partners worden
genomen.
Geconstateerd kan worden dat Dexia geen concrete omstandigheden
heeft aangevoerd die volgens haar
maken dat [X-...] op de hoogte moet zijn
geweest van het beslaan van de overeenkomst.
Dexia heeft haar verweer terzake
onvoldoende onderbouwd. Het verweer en het in dat verband gedane
bewijsaanbod
wordt dan ook gepasseerd.
4.5. In de onderhavige procedure beroept [X] zich in
rechte op vernietiging van de
overeenkomst, welke beroep door de kantonrechter
op bovenvermelde gronden wordt aanvaardt. Daarbij
wordt overwogen dat de
rechtvordering tot vernietiging niet is verjaard, zoals Dexia
stelt. De
verjaringstermijn van drie jaar gaat pas lopen op het moment dat het
beroep aan [X-...] ten dienste
is komen te staan, hetgeen in het onderhavige
geval zal inhouden het moment waarop de echtgenote van
[X] geacht wordt op de
hoogte te zijn gebracht van bet bestaan van de overeenkomst. Door Dexia
is
aangevoerd dat [X-...] reeds voor, maar in elk geval op 7 september 1999
op de hoogte was van het
bestaan van de overeenkomst. Zij onderbouwt haar
standpunt met de stelling dat het in normale
gezinsverhoudingen gebruikelijk
is dat beleggingsbeslissingen niet zonder medeweten en instemming van
beide
partners beide partners worden genomen.
Geconstateerd kan
worden dat Dexia echter geen concrete omstandigheden heeft aangevoerd die
volgens
haar maken dat de echtgenote van [X] reeds sedert 7 september 1999
(of eerder) op de hoogte moet
zijn geweest van bet bestaan van de
overeenkomst. Het beroep op bet bestaan van een en/of rekening
waarvan de
gelden werden afgeschreven is daartoe onvoldoende.
De kantonrechter zal derhalve overgaan tot vernietiging
van de onderhavige aandelenleaseovereenkomst.
De vorderingen van [X] en
[X-...] zijn in zoverre voor toewijzing vatbaar.
4.6. Nu de vernietiging terug werkt tot het tijdstip
waarop de rechthandeling is verricht, kan de
onderhavige overeenkomst geacht
worden nimmer te hebben bestaan. Hetgeen door [X] op
grond van de aangegane
overeenkomst is betaald, is onverschuldigd betaald. Dexia is gebonden
het
betaalde aan terug te betalen.
Door [X] is aangevoerd dat door hem uit
hoofde van de overeenkomst een bedrag van
€ 8.223,85 is voldaan, terwijl
Dexia stelt dat [X] een bedrag van 35 maal €227,19
(= € 7.951,65) aan haar
heeft voldaan. Laatstgenoemd bedrag zal thans worden toegewezen,
vermeerderd
met de medegevorderde wettelijke rente vanaf 17 juni 2004, nu [X]
voordien
nimmer aanspraak heeft gemaakt op rente.
[X] zal in de
gelegenheid worden gesteld om zich over het verschil van € 272,20 bij akte
ter
rolle nader uit te laten.
Met betrekking tot het verzoek van Dexia om de vordering
tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad af te
wijzen, wordt overwogen dat dit
verzoek wordt afgewezen in het licht van de omstandigheden van het
geval en
de be1angenafweging tussen partijen. Het subsidiaire verzoek van Dexia om aan
de
uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat tot een
bepaald bedrag zekerheid
wordt gesteld, wordt afgewezen nu de financieel
nadelige consequenties voor Dexia alsmede een
eventueel restitutierisico
onvoldoende aanleiding geven om zekerheid op te leggen. Bovendien
verzoekt
Dexia zekerheidstelling zijdens [X] terwijl het bedrag van € 7.951,65
destijds
door [X] betaald is en ook aan hem terugbetaald zal moeten
worden.
De voorwaardelijke eiswijziging van Dexia in
conventie.
4.7. Nu de vordering van Dexia in conventie zal worden
afgewezen en de reconventione1e vordering
van [X-...] in voege als na te
melden zal worden toegewezen, is de voorwaarde vervuld waaronder
Dexia haar
eis in conventie heeft gewijzigd. Ten aanzien van deze gewijzigde vordering, die
is
gegrond op artikel 6:278 BW, en is gericht tegen [X] wordt het volgende
overwogen (onder
verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof
's-Hertogenbosch van 5 juli 2005 (LJN: AT8689).
4.8. In artikel 6:278 lid 1 BW is het volgende
bepaald:
'De partij die ontbinding kiest van een reeds uitgevoerde
overeenkomst, nadat de verhouding in
waarde tussen hetgeen wederzijds bij
ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren
gunste heeft
gewijzigd, is verplicht door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding
te
herstellen,indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging geen
ontbindingzou hebben gekozen'.
Het bepaalde in lid 1 is ingevolge het tweede
lid van artikel 6:278 BW van overeenkomstige
toepassing ingeval: 'de partij
te wier gunste de wijziging is ingetreden, op andere grond dan
ontbinding de
stoot tot ongedaanmaking geeft en aannemelijk is dat zij daartoe zonder deze
wijziging
niet zou zijn overgegaan'.
4.9. Geconstateerd kan worden dat de stoot tot
ongedaanmaking in het onderhavige geval niet is
ingegeven door [X], maar door
zijn echtgenote. Reeds hierom kan het bepaalde in artikel 6:278
BW in dit
geval geen toepassing vinden, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat
aan de
echtgenote van [X] een andere keuzemogelijkheid ten dienst stond dan
vernietiging van de
overeenkomst, zoals voor toepasselijkheid van het
bepaalde in lid 1, mede gezien de wetsgeschiedenis,
is vereist. De op artikel
6:278 BW gegronde vordering van Dexia is derhalve niet toewijsbaar.
Dexia
behoort als de in conventie in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen
in de kosten van
de procedure in conventie.
4.10. Omdat op grond van het voorgaande dient te worden
beslist als na te melden, kan hetgeen
partijen verder nog hebben betoogd met
betrekking tot het al dan niet toerekenbaar tekortschieten van
Dexia
onbesproken blijven..
4.11. Nu in reconventie de terugbetaling aan de orde is,
heeft [X] geen belang bij haar
vordering tot terugbetaling aan .
4.12. De kantonrechter ziet aanleiding de kosten van het
geding in het incident te compenseren als na
te melden.
4.13. Iedere verdere beslissing, waaronder de beslissing
omtrent de proceskostenveroordeling in
reconventie, zal worden
aangehouden.
5. DE BESLISSING
De kantonrechter, rechtdoende:
In conventie:
Wijst de vorderingen van Dexia
af;
Verwijst Dexia in de kosten, tot op heden aan de zijde van de zijde van [X] begroot op € 650,00 terzake salaris gemachtigde;
Op het incident:
Vernietigt de overeenkomst
tussen [X] en Dexia (de zgn. WinstVedriedubbelaar,
contractnummer 74221387)
gedateerd 7 september 1999;
begroot op € 650,00 terzake
Ontzegt het meer of anders gevorderde;
Bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten
draagt;
In reconventie:
VeroordeeltDexia om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan [X] te voldoen de somma van
€ 7.951,65 vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 17 juni 2004 tot aan de dag der algehele
voldoening;
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij
voorraad;
Alvorens verder te beslissen:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 januari 2006
te 10.00 uur voor akte uitlating zijdens
[X] over de vraag of bij
eerdergenoemd restantbedrag van € 272,20 heeft voldaan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr.
P.G.Th. Lindeman-Verhaar. Het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15
december 2005 in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL