Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
 
Zaak-/rolnummer 115208 / HA ZA 04-1195
Datum vonnis 23 februari 2005
 

Vonnis
 
in de zaak van
 
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
advocaat mr. B.D.A. Zwart te Amsterdam,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. M.E. Bosman.
 
Partijen zullen hierna Dexia en [X] worden genoemd.
 

1. Het verloop van de procedure
 
1.1. Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 10
november 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit
tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het proces-
verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Dexia heeft op voorhand
een conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte houdende
voorwaardelijke wijziging van eis in conventie toegezonden. Ten slotte
is vonnis bepaald.
 

2. De vaststaande feiten
 
2.1. Dexia is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V. die ook handelde
onder de handelsnaam Legio-Lease. Met Dexia wordt hierna ook
- en vooral - Bank Labouchere (Legio-Lease) bedoeld.
 
2.2. Op 18 mei 2000 hebben Dexia en [X] onder contract-
nummer 74...... een zogenaamde Winstverdriedubbelaar afgesloten.
Dit is een aandelenleaseconstructie, waarvan de inhoud in rechtsover-
weging 4.1 zal worden weergegeven.
 
2.3. Volgens de overeenkomst tussen Dexia en [X] bedroeg de
som van de aankoopbedragen voor de aandelen € 11.807,25, de totaal
over de looptijd te betalen rente € 2.477,52, derhalve was de totale lea-
sesom € 14.284,77. Het gedurende 36 termijnen te betalen maandbe-
drag was € 68,82. De rente was 0,96% per maand.
 
2.4. Dexia heeft [X] een eindafrekening met koersdatum 19
mei 2003 gestuurd. Daaruit blijkt dat de gekochte aandelen € 5.198,55
hebben opgebracht, dat [X] nog € 11.876,07 moest betalen en dat
per saldo een door hem te betalen bedrag van € 6.677,53 resteert.
 

3. Het geschil in conventie en reconventie
 
3.1. Dexia vordert na wijziging van eis in conventie onvoorwaardelijk
dat de rechtbank in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
[X] veroordeelt tot betaling van € 8.193,59, te vermeerderen met
een contractuele rente van 0,96%per maand, althans de wettelijke
rente, over € 6.677,53 vanaf 13 mei 2004 en de kosten van het geding in
conventie. Voorwaardelijk vordert zij dat de rechtbank in een uitvoer-
baar bij voorraad te verklaren vonnis [X] veroordeelt tot betaling
van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van
de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde aandelen minus de
waarde van bedoelde aandelen op datum verkoop. De voorwaardelijk
ingestelde vordering baseert Dexia op artikel 6:278 BW.
 
3.2. Het gevorderde bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom uit hoof-
de van de Winstverdriedubbelaar van € 6.677,52, contractuele rente
van 0,96% per maand vanaf 19 mei 2003 tot en met 12 mei 2004 van
€ 727,10, buitengerechtelijke incassokosten van € 663,- met de BTW
van € 125,97 daarover.
 
3.3. [X] voert in conventie gemotiveerd verweer. Hij vordert in
reconventie onder meer dat de rechtbank in een zo mogelijk uitvoer-
baar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht verklaart dat de Winst-
verdriedubbelaar vernietigd is, althans deze te vernietigen dan wel te
ontbinden op de gronden zoals in deze conclusie genoemd en Dexia
veroordeelt tot betaling van € 2.477,52, te vermeerderen met de wette-
lijke rente over de betaalde rentetermijnen, telkens vanaf het moment
van betaling, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding
in reconventie.
 
3.4. [X] stelt onder meer dat de Winstverdriedubbelaar nietig
is wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet. Hij vordert
om die reden zijn inleg terug.
 
3.5. Dexia voert tegen de reconventionele vordering gemotiveerd
verweer.
 

4. De beoordeling in conventie en reconventie
 
4.1. Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van aandelenlease
met de naam Winstverdriedubbelaar. De overeenkomst houdt in es-
sentie in dat de klant geld leent van Dexia, waarmee de klant aandelen
in ABN-Amro, Ahold en ING koopt. De aankoop vindt plaats in drie, in
hoeveelheid gelijke tranches: de eerste ten tijde van het sluiten van de
koop, de tweede na een jaar, de derde na twee jaar. De aankoopkoers
van de tweede en de derde tranche is gelijk aan de aankoopkoers van
de eerste tranche. Dexia sluit in verband hiermee een optie met een
derde. Dexia is rechthebbende op de aandelen, totdat de klant de le-
ning heeft afgelost. De klant betaalt maandelijks rente over het geleen-
de bedrag. De looptijd van de overeenkomst is drie jaar. Aan het einde
van de looptijd heeft de klant de keuze tussen 1) verlenging van de
overeenkomst, 2) uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de
lening en 3) verkoop van de aandelen onder verrekening van de ver-
koopprijs met de lening. Na deze verrekening kan er een surplus zijn,
dat wordt uitgekeerd aan de klant, of een restschuld die moet worden
afgelost door de klant. In de praktijk kiezen bijna alle klanten voor ver-
koop van de aandelen (variant 3).
 
4.2. [X] heeft, evenals vele anderen, de Winstverdriedubbelaar
afgesloten in de hoop op de beurs een flinke winst te maken. De aan-
delenkoersen zijn echter tijdens de looptijd van de overeenkomst aan-
zienlijk gedaald. Dexia heeft de aandelen na het verstrijken van de
looptijd van de overeenkomst verkocht en de opbrengst verrekend met
de lening. Na verrekening is er nog een restschuld. Dexia vordert beta-
ling van de restschuld. In conventie staat de vraag centraal of Dexia dit
bedrag kan vorderen van [X] in reconventie of Dexia de reeds
betaalde rentetermijnen dient terug te betalen aan [X]
 
4.3. Voor de beoordeling van [X's] zaak zijn van belang:
-    [X] heeft als opleiding lagere school tot en met de 4e klas;
     hij is thans 62 jaar oud en heeft al gedurende 30 jaar niet meer
     aan het arbeidsproces deelgenomen;
-    tot 1970 was [X] kabellegger;
-    [X] heeft in 1970 een hersenbloeding gehad en is toen
     volledig arbeidsongeschikt verklaard; hij had ten tijde van het
     sluiten van de overeenkomst een WAO-uitkering;
-    hij had en heeft geen vermogen;
-    hij had ten tijde van het sluiten van de Winstverdriedubbelaar
     geen beleggingservaring; hij belegt ook thans niet.
 

4.4. De rechtbank zal hierna het verweer van [X] bespreken.
 
Wet op het Consumentenkrediet (Wck)
 
4.5. In de Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck) wordt onder
krediettransactie onder meer verstaan iedere overeenkomst en ieder
samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege
de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking
wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer be-
talingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 Wck).
 
4.6. De Winstverdriedubbelaar kenmerkt zich hierdoor dat Dexia aan
[X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [X]
periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [X[ aan het
einde van de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze over-
eenkomst aan bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang
dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 Wck onder meer vermeldt: "Centraal
in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante
vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een
feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen,
waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-
juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via
juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren
." (Bijl.
TK 19 785 (1986-1987)nr. 3, p. 68). Nu ook aan de overige eisen voor
toepasselijkheid van de Wck is voldaan, geldt deze wet.
 
4.7. Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeen-
komst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h Wck. In casu is immers geen
sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van "belening"
van effecten van [X], reeds omdat de desbetreffende aandelen
ingevolge de onderhavige overeenkomst [X] nog niet toebehoor-
den. Ook uit de Memorie van Toelichting op de Wck (Bijl. TK 19 785
(1986-1987) nI. 3, p. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat
de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet
onder de Wck te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de le-
ning niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de ef-
fecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg
heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op
een constructie als de onderhavige. De hiertegenover staande opvat-
ting die volgt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister
van Financiën op 6 juli 1998 (Aanhangsel Handelingen TK (1997-1998)
nr. 1470 p. 3015-3016) en uit de Memorie van Toelichting op de wet
van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht
kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de
reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan pu-
bliek uit te breiden, dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1
onder h Wck vallen (kamerstukken II, 2000-2001, 27 869,nr. 3, blz. 3),
kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt name-
lijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling
van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde
passage in de Memorie van Toelichting op de Wck. Zij gaat kennelijk
uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder an-
dere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer
op aandelen van hem.
 
Gevolgen van de toepasselijkheid van de Wck
 
4.8. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat aan Dexia eerst
op 12 april 2003 een Wck-vergunning is verleend. Dit brengt ingevolge
art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met
een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9
Wck niet uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de
overeenkomst. In de Memorie van Toelichting op de Wck (Bijl.TK
19785 (1986-1987) nr. 3, p. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: "Aan
het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de
visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietge-
vers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund
door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden kre-
diet kunnen opnemen.
" Voorts vermeldt de Memorie van Antwoord op
de Wck (Bijl.TK 19 785 (1987-1988)nr. 7, p. 10) dat gekozen is voor een
zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moei-
lijkheden de markt kunnen betreden. Dit vergunningenstelsel is dus
blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming
van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/ of malafide con-
currenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financi-
ele markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en
daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van
de Wck volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoor-
stel Wet financiële dienstverlening. Zie hiervoor Bijl. TK 29 507 (2003-
2004) 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de
zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan orde-
lijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende
economie en dat de Wck al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een ef-
fectieve bescherming van de consument.
 
Gevolgen van de nietigheid
 
4.9. Als gevolg van de nietigheid van de overeenkomst is de rechts-
grond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties (met
terugwerkende kracht) daaraan komen te ontvallen. Hetgeen ter uit-
voering van de overeenkomst is uitgevoerd, is onverschuldigd betaald
en dient te worden terugbetaald (artikel 6:203 lid 1 BW). Dit betekent
dat Dexia de door [X] betaalde rentetermijnen ter hoogte van
€ 2.477,52 in beginsel dient terug te betalen.
 
4.10. Dexia heeft ter uitvoering van de overeenkomst geld ter beschik-
king gesteld, waarmee zij de in de overeenkomst vermelde aandelen
heeft gekocht die zij conform artikel 17 Wet giraal effectenverkeer op
naam van [X] heeft bijgeschreven in haar administratie, waarbij
partijen hebben afgesprokendat koersfluctuatiesvoor rekening van
[X] komen. De prestatie is door Dexia in drie tranches verricht.
Zij heeft rond 18 mei 2000, 18 mei 2001 en 18 mei 2002 de met [X]
overeengekomen aandelen ABN Amro,Ahold en ING doen bij-
schrijven in de verzameldepotsvan haar effectenbewaarbedrijf.
 
4.11. Dexia's prestatie, als geheel genomen, kan naar haar aard niet
ongedaan worden gemaakt. Omdat [X] heeft ingestemd met het
verrichten van een tegenprestatie, heeft Dexia op grond van artikel
6:210 lid 2 BW aanspraak op vergoeding van de waarde van de presta-
tie op het moment van ontvangst van de prestatie voor zover dit rede-
lijk is.
 
4.12. De waarde van de prestatie op het moment van ontvangst, te
weten het moment van verkrijging van de aandelen door Dexia, is de
waarde van de aandelen tegen de koers van de dag van verkrijging.
Dexia heeft de aandelen ABN Amro, Ahold en ING in drie tranches
verkregen tegen aankoopkoersen van 18 mei 2000 van € 21,96, € 28,-,
resp. € 62,49. De aandelen waren ten tijde van de verkrijging van de
tweede en de derde tranche rond 18 mei 2001 en 18 mei 2002 door het
slechtere beursklimaat in waarde gedaald. Dexia heeft die aandelen
daarOlIl tegen een ongunstige koers voor [X] verworven.
 
4.13. De rechtbank oordeelt dat als uitgangspunt de waarde van de
prestatie van Dexia het totaal van de aankoopbedragen van de in de
Winstverdriedubbelaar genoemde aandelen is, te weten € 11.807,25.
Daarop moet een correctie naar beneden plaatsvinden, doordat de
beurswaarde van de aandelen van de tweede en derde tranche ten tijde
van de verwerving door Dexia lager was. De rechtbank komt daarop
terug.
 
4.14. Van deze waarde moet de verkoopprijs van de aandelen van
€ 5.198,55 worden afgetrokken. Dexia heeft deze aandelen immers voor
[X] vervreemd en de verkoopsom geďncasseerd. Het verschil is
€ 6.608,70. Dit is, afgezien van incassokosten en rente, de restschuld
die Dexia in deze procedure vordert.
 
4.15. De rechtbank oordeelt dat het niet redelijk is in de zin van art.
6:210 lid 2 BW dat [X] de gehele restschuld moet betalen aan
Dexia. Zij oordeelt dat het als uitgangspunt redelijk is dat deze rest-
schuld tussen partijen wordt verdeeld. .
 
4.16. Enerzijds is de strekking van de Wck onder meer consumenten
te beschermen tegen kredietvormen die worden aangeboden door on-
dernemingen die daarvoor geen vergunning hebben en die verborgen
zitten in een voor de gemiddelde consument moeilijk te doorgronden
financieel product. De brochure en de overige aan klanten verstrekte
informatie zijn naar het oordeel van de rechtbank, hoezeer ook op een
enkele plaats wordt vermeld dat het gaat om beleggen met geleend
geld, juist over dit aspect te verhullend. Nagenoeg alle consumenten
stellen dat zij niet wisten dat zij met geleend geld belegden. De ge-
noemde strekking van de Wck en de door Dexia gecreëerde onduide-
lijkheid komen in die zin voor haar rekening dat haar aanspraak op
[X] in beginsel wordt beperkt tot de waarde van de aandelen ten
tijde van de verkoop aan het einde van de looptijd van de over-
eenkomst. Door de verdeling bij helfte komt ook voor rekening van Dexia
dat zij in de van haar uitgaande brochures een veel te positieve toon
aansloeg over de rendementen van de aandelen.
 
4.17. Anderzijds wist [X], althans behoorde [X] te weten
dat hij met het door hem betaalde geld zou beleggen op de beurs en
dat hij daarom het risico liep door dalende koersen geld te verliezen.
 
4.18. Op grond hiervan brengt de redelijkheid, genoemd in artikel
6:210 lid 2 BW, naar het oordeel van de rechtbank mee dat, [X]
aan Dexia in beginsel en nog afgezien van zijn persoonlijke omstan-
digheden de helft van € 6.608,70,te weten € 3.304,35, moet restitueren.
Dit bedrag is in beginsel redelijk, ook als in aanmerkîng wordt geno-
men dat de prestatie van Dexia in,r.ov. 4.13 aan de hoge kant is be-
groot, omdat de beurswaarde van de aandelen van de tweede en derde
tranche lager was ten tijde van de verwerving. Een andere benadering
zou leiden tot een nadere aktewisseling over de koersen op die dagen.
Dat zou een vlotte afdoening van de Dexia-zaken belemmeren en zou
ook de kosten van [X] doen toenemen. Deze nadelen wegen niet
op tegen het voordeel van een verdere precisering van de waarde van
de prestatie van Dexia, die vermoedelijk gering in omvang zal zijn.
 
4.19. De rechtbank zal beide te restitueren prestaties (€ 3.304,35 en
€ 2.477,52) verrekenen, waardoor een saldo van € 826,83 resteert.
 
4.20. De rechtbank verwerpt het beroep van Dexia op art. 6:278 BW
op dezelfde gronden als de Commissie van Beroep DSI in LOV.5.8.5
van haar uitspraak van 27 januari 2005, KCHB nr. 91, heeft gedaan,
welke rechtsoverweging, voorzover hier van belang, als volgt luidt:
 
      "Uit hetgeen in de Toelichting Meijers is opgemerkt volgt dat art.
      6:278BW niet van toepassing is in een geval waarin ervan moet
      worden uitgegaan dat de stoot tot ongedaanmaking erop is ge-
      grond dat de partij die daartoe overgaat zijn wederpartij, terecht,
      verwijt dat deze is tekortgeschoten in de hem betamende zorg door
      eerstbedoelde niet voldoende te waarschuwen voor het risico dat de
      waarde van de prestatie na uitvoering van de overeenkomst kan
      dalen als gevolg van koersdaling.Deze situatie doet zich hier voor;
      niet de situatie waarin de daling van de waarde van de prestatie
      na de uitvoering van de overeenkomst is gedaald als gevolg van
      een omstandigheid die niet in verband staat met het in zorg te-
      kortschieten als zo-even bedoeld
."
 
4.21. De rechtbank overweegt ten slotte dat de redelijkheid, genoemd
in art. 6:210 lid 2 BW, ook meebrengt dat het bedrag van € 826,83, ge-
noemd in LOV.4.19, niet zal worden toegewezen. Dexia had de Winst-
verdriedubbelaar niet aan [X] mogen aanbieden gezien zijn fi-
nanciële situatie en het geheel ontbreken van enige beleggingservaring
bij hem. Daarom zal de vordering van Dexia in conventie worden af-
gewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in
conventie.
 
4.22. De overige verweren van [X], behoeven niet te worden be-
sproken.
 
4.23. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank zowel de vorde-
ring in conventie als in reconventie zal afwijzen. De rechtbank zal be-
palen dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
 

De beslissing
 
de rechtbank
 
in conventie
 
wijst de vordering af,
 
in reconventie
 
wijst de vordering af,
 
in conventie en reconventie
 
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
 

Dit vonnis is gewezen door mI. F.J. de Vries en is in het openbaar uitgesproken
op woensdag 23 februari 2005.