Het
procesverloop
Na het uitbrengen van de
inleidende dagvaarding op 10 februari 2004 heeft Dexia te
eerst
dienende dage een akte overlegging
productiesgenomen.
[X] heeft geconcludeerd van
antwoord, Dexia van repliek tevens akte
voorwaardelijke
wijziging van
eis.
Na de conclusie van dupliek zijdens [X] en een
akte uitlating producties zijdens Dexia
hebben
partijen vonnis verzocht.
De
beoordeling van het geschil en de motivering van de
beslissing
1. Dexia ligt - als rechtsopvolgster van
Bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de
handelsnaam Legio en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V. -
baseert haar
vordering op een zogenaamde
aandelenlease-overeenkomst genaamd
WistVerDriedubbelaar
onder contractnummer ------- .
(productie 1 en 2).
2. Het totaal van de aankoopbedragen van de
in overeenkomst betrokken aandelen bedraagt
€
19.721.52, het totaal van de te betalen rente tijdens de looptijd van 36 maanden
van deze
overeenkomst bedraagt € 4.137,84, derhalve
de totaal overeengekomen (lease-)som
€
23.859.36.
3. Door het verstrijken van de
overeengekomen looptijd is de overeenkomst
geëindigd.In
verband hiermee heeft Dexia aan [X] een
eindafrekening verzonden voor het totaalbedrag
van €
11.207,60, welk bedrag Dexia opeisbaar van [X] te vorderen heeft
(productie3).
4. Verhoogd met de contractuele rente ad
0,96% per maand vanaf 7 juli 2003 tot en met
18
september 2003, buitengerechtelijke incassokosten en BTW daarover bedraagt
de
vordering van Dexia een bedrag van € 12.345,69,
als bij dagvaarding gevorderd.
Het
verweer
5. Kort samengevat stelt [X] tot zijn
verweer:
a. Bij [X] heeft de wil
ontbroken tot het aangaan van een
aandelenlease-overeenkomst
althans is de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling.
b. De door Dexia met [X]
gesloten overeenkomst is nietig casu quo dient vernietigd
te
worden wegens strijd met
wettelijkebepalingen en daarop gebaseerde
regelgeving.
Subsidiair
heeft Dexia de op haar rustendezorgplichtop diversepunten en bij
diverse
gelegenheden
verzaakt.Dat levert toerekenbaar tekortschieten door Dexia op en
maakt
dat het contract
tussenpartijenontbondendientte worden.
c. [X] betwist de hoogte
van de ingestelde vordering met name waar hem teveel in
rekening
is gebracht bij het
kopen van de aandelen.
d. Dexia handelt in
strijd met de redelijkheid en billijkheid door betaling van
de
restschuld te
verlangen.
e. De vorderingen van
Dexia moeten leiden tot niet-ontvankelijk verldaring of afwijzing
op
grond van hiervoor
samengevat te verweren.
De
beoordeling
6. De rechtbank is van oordeel dat de
onderhavige aandelenlease-overeenkomst
zodanige
kenmerken van kredietverlening omvat,
dat bepalingen van de Wet Consumenten Krediet
van
toepassing zijn, welke wet door de
rechtbank ambtshalve is toe te passen.
7. Wet op het consumentenkrediet
(WCK)
7.1 In de Wet op het
consumentenkrediet(hierna:WCK) wordt onder krediettransactie
onder
meer verstaan iedere overeenkomst
en ieder samenstel van overeenkomsten met de
strekking
dat door of vanwege de
kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking
wordt
gesteld en de kredietnemer aan de
kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1
aanhef
en sub a onder 1
WCK).
7.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt
zich ondermeer hierdoor dat Dexia [X]
een
bedrag ter beschikking heeft gesteld
waarover [X] periodiek rente diende te betalen
en
welk bedrag aan het einde van de
looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet
deze
overeenkomst aan bovengenoemde
definitie.
7.3 In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK ondermeer
vermeldt:
"Centraal in de wet staat het
begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante
vormen
van consumentenkrediet te
omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving
wordt
gegeven van de verschillende
elementen, waaruit eenkrediettransactie kan bestaan.Bij
een
meer formeel-juridische benadering
bestaat het gevaar van ontduiking van de wet
via
juridische constructies die de
economische werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II
1986-
1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu
ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de
WCK
is voldaan, geldt deze
wet.
7.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet
aan
art. 4 lid 1 onder h
WCK.
In casu is immers geen sprake van
het verstrekken van zekerheid door middel van
"belening"
van effecten van [X] , reeds
omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen
niet
eerder dan aan het einde van de
looptijd door Dexia in eigendom aan [X] kunnen
worden
overgedragen. Ook in de memorie
van toelichting op de WCK (kamerstukken II
1986-1987,
19 785, nr. 3, blz. 40/41),
waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering
wat
betreft effectenbelening ervoor
heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat
de
bestendige praktijk is dat de lening
niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de
waarde
van de effecten en de aldus
geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat
het
krediet goedkoper is, volgt dat deze
bepaling niet ziet op een constructie als
de
onderhavige.
7.5 De hier tegenoverstaande opvatting, die
blijkt uit de beantwoording van kamervragen door
de
Minister van Financiën op 6 juli 1998
(aanhangsel handelingen II 1997-1998,nr.
1470,blz.
3015-3016)en uit de memorie
van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb.
2001,
669, tot wijziging van de Wet
toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op
het
consumentenkrediet teneinde de
reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken 2000-2001.27
869,nr. 3,
blz.3), dat
aandelenlease-constructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen.kan niet
tot
een ander oordeel
leiden.
Deze interpretatie strookt
namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en
de
bedoeling van de
(toenmalige)wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage
in
de memorie van toelichting op de WCK,
en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting
dat
aandelenlease-constructies onder
andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door
de
kredietnemer op aandelen van
hem.
7.6 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2
februari 2005 van deze rechtbank inzake
Dexia-Cosar
(LJN AS 4746) is de
rechtbank ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia
ten
tijde van het aangaan van de
onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als
bedoeld
in art. 9 WCK beschikte, edoch
deze eerstper 12 april 2003 verkregen heeft.
7.7 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW
mee dat de overeenkomst nietig wegens strijd
met
een dwingende wetsbepalingen niet
vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet
uitsluitend
ziet op bescherming van één
van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie
van
toelichting op de WCK (kamerstukken
II 1986-1987,19785, nr. 3, blz. 21) wordt
hieromtrent
immers gesteld:"Aanhet
onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande,
de
visie ten grondslag dat er een kader
dient te zijn, waarbinnen kredietgevers
verantwoord
op de markt opereren en
consumenten, geruggensteund door goede markt- en
productinformatie,
op redelijke
voorwaarden krediet kunnen opnemen. "Voorts vermeldt de memorie van
antwoord
op de WCK (kamerstukken II
1987-1988,19785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor
een
zodanig vergunningenstelsel, dat
serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de
markt
kunnen betreden.
7.8 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens
de wetgeschiedenis kennelijk medegericht
op
bescherming van de toegelaten
aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide
concurrenten
met als achtergrond dat een
negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor
een
goed functionerende economie en
daarmee het algemeen belang schaadt. Deze
bredere
doelstelling van de WCK volgt
ook uit de parlementaire geschiedenis van het
wetsvoorstel
financiële dienstverlening.
Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par.
2,
waarin onder meer wordt opgemerkt dat
de zorgvuldige behandeling van de consument
tevens
bijdraagt aan ordelijke en
transparante marktprocessen en een.beter functionerende
economie
en dat de WCK al tot op zekere
hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van
de
consument.
7.9 Hierbij is verder in aanmerking genomen
dat het kredietdeel van de overeenkomst
in
onverbrekelijk verband staat met de
rest van de overeenkomst aangezien door middel van
het
ter beschikking gestelde bedrag de
desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41 BW).
7.10 De omstandigheid dat Dexia inmiddels een
WCK-vergunning heeft verkregen betekent
niet
dat de overeenkomst,althans de
betrokken rechthandeling alsnog geldig dient te
worden
geacht op grond van artikel 3:58
BW. Uit de toelichting bij dat artikel volgt
dat
bekrachtiging mogelijkis als de
vereiste overheidstoestemming aanvankelijk
ontbrak,
maar nadien alsnog is verleend
(PG Bk 3 BW, Deventer 1980 p. 247/8 en 245),
echter
alleen indien het individueel
bepaalde rechtshandelingen betreft.
Hier
is echter sprake van een (noodzakelijke) vergunning voor het verrichten van
een
onbepaald aantal gelijksoortige
handelingen.
7.11 Daarenboven is het de rechtbank uit eerder genoemde
procedure Dexia - Cosar ambtshalve
bekend uit de stellingen van Dexia, dat de per 12 april 2003 verkregen
vergunning
uitsluitend ziet op het
verstrekken van renteloze leningen als bedoeld in het Dexia
Aanbod,
niet de ten deze aan de orde
zijnde aandelenlease-constructies.
8. Gevolgen
8.1 Als gevolg van de nietigheid van de
overeenkomst is de rechtsgrond die ten grondslag
lag
aan de wederzijds verrichte prestaties,
(met terugwerkende kracht) daaraan komen te
ontvallen. Hetgeen ter uitvoering van de overeenkomst is betaald dient als
onverschuldigd in beginsel te
worden terugbetaald (art.
6:203 lid 1 BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen
(financieel)
hersteld dienen te worden
in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van
de
overeenkomst.
8.2 Die overeenkomst bestaat uit het door Dexia
ter beschikking stellen van een geldsom tegen
rente aan [X] en het door Dexia verwerven van bepaalde aandelen ter waarde van
die
geldsom ten behoeve van [X] waarbij
partijen hebben afgesproken dat
koersfluctuaties
voor rekening van [X]
komen.
Dit uitgangspuntbrengt in beginsel met
zich dat de aangekochte aandelen voor rekening
van
Dexia blijven en dat Dexia niets te
vorderen heeft van [X], nu de aankoop prijs van
de
aandelen gelijk is aan de ter beschikking
gestelde geldsom. Voorts dient Dexia de door
[X] betaalde rente in beginsel als onverschuldigd aan deze terug te
betalen.
8.3 In casu is het echter naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
(art. 6:2 lid 2 BW) dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten
nadele van
Dexia teniet wordt gedaan. Immers,
aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst
in
rechte niet aan de orde zou zijn gekomen,
indien de waarde van de aandelenten tijde van
het
expireren van de overeenkomst groter zou
zijn geweest dan de ter beschikking gestelde
geldsom.
Gelet hierop, in het
licht van art. 6:278 lid 2 BW zal iedere partij de helft van
het
saldo dat bestaat uit de restschuld ad €
11.207,60, voor verminderd met de door hem
betaalde rentetermijnen (ad € 4.137,84), dienente dragen.
8.4 Derhalve wordt toegewezen het restant van het
bedrag dat ten gunste van Dexia overblijft
(€
11.207.60: 2 = € 5.603,80 - € 4.137,84 = € 1465,96) ad € 1.465,96.
8.5 De overig gevoerde verweren behoeven met het
oog op de nietigheid van de overeenkomst
geen
bespreking.
9.1 Nu Dexia grotendeels in het ongelijk is
gesteld, zullen de proceskosten worden
gecompenseerd.
De beslissing
De
rechtbank
I. Veroordeelt [X] aan Dexia te
betalen een bedrag van € 1.465,96
(éénduizendvierhonderdvijfenzestig euro 96/100)te vermeerderen met wettelijke
rente
vanaf 19 september 2003 tot aan de dag
der voldoening.
II. Compenseertde proceskosten, des dat
iedere partij de hare drage.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar
bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
Dit
vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer en is op woensdag 1 juni
2005
uitgesproken in het openbaar in
tegenwoordigheid van de griffier.